Campus

‘Wordt ons leven hier beter van?’

In de vroege ontwikkelingsfase van nieuwe technologie kunnen ethici en ingenieurs nog invloed uitoefenen op de manier waarop die technologie ons leven straks zal bepalen. Dit stelt filosofiehoogleraar Jeroen van den Hoven (TBM).


WIE IS JEROEN VAN DEN HOVEN

De wetenschappelijk directeur van het 3TU Center for Ethics and Technology wordt wel eens als ‘ict-filosoof’ aangeduid. En hoewel prof.dr. Jeroen van den Hoven (Rotterdam, 1957) destijds promoveerde op information technology and moral philosophy en zich als onderzoeker en politiek adviseur nog volop met de ethiek van de ict bezig houdt, lijkt dat etiket inmiddels te beperkt.

Van den Hoven is sinds 2004 als hoogleraar verbonden aan de faculteit Techniek, Bestuur en Management, waar hij tegenwoordig ook vice-decaan is. Hij studeerde filosofie aan de Erasmus Universiteit. In 1998 werd hij daar benoemd als bijzonder hoogleraar filosofie van informatie- en communicatietechnologie. Van den Hoven was de architect van het NWO-programma maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat het onderzoek aan het 3TU Center voor een belangrijk deel financiert. Als onderzoeker publiceerde hij onder meer over waardenbewust ontwerpen, de schaduwzijden van het internet en de mogelijke gevolgen van nanotechnologie (radio frequency identification tags) voor onze privacy. Samen met onder meer Frits Bolkestein voerde hij de redactie over de onlangs verschenen bundel ‘De politiek der dingen’, waarin onderzoekers van het 3TU Center de ‘morele en politieke lading’ van ‘technische artefacten’ zichtbaar maken. Van den Hoven is getrouwd en heeft twee kinderen.

Alles is groots aan deze publicatie. Zelfs de titel: ‘Le Corbusier Le Grand’, waarmee de architect wordt gelijkgeschakeld met wereldvernieuwers die ook de erenaam ‘de grote’ kregen. Zoals de Griekse heerser Alexander, de Romeinse keizer Constantijn en de Russische tsaar Peter.
Dat is een hoge inzet van Phaidon. Tegelijkertijd is de vergelijking treffend. Want los van zijn invloed, was Le Corbusier net als de genoemde historische figuren ook zeer omstreden. Zijn ouders hadden liever gezien dat hun zoon horlogemaker zou worden, zoals zo velen in het Zwitserse dorpje waar hij opgroeide. Hij ontwierp wel verschillende huizen voor ze. Waaronder een villa, waarbij de bouwkosten zo hoog opliepen dat zijn ouders gedwongen werden het te verkopen. Met zijn geboortestreek had hij een haat-liefdeverhouding. Hij was blij dat hij er weg   was, maar kwam toch regelmatig terug. Villa Schwob, dat hij voor een lokale horlogemaker ontwierp, was zelfs bepalend voor zijn carrière. In dit grote huis met vele rondingen presenteerde hij onder meer de promenadearchitecturale – een reis door een huis waardoor de bewoner het huis zelf en de doorzichten naar buiten steeds vanuit andere perspectieven aanschouwt.
Zijn ouders zouden Le Corbusier als architect nooit helemaal accepteren. Dat wordt pijnlijk duidelijk uit de brieffragmenten die in het boek zijn opgenomen. Le Corbusier schreef wekelijks brieven aan zijn moeder waarin hij zichzelf ophemelde. Dat deed hij zelfs nog toen hij al lang een gevierd architect was. In 1955, op 68-jarige leeftijd, schrijft hij na de voltooiing van de bouw van een door hem ontworpen Franse kerk: ‘Jouw Corbu had een ereplaats, aan de top. Hooggewaardeerd, geliefd. Gerespecteerd. Dit was een lastig spel om te spelen. Het zal voor lange tijd het meest revolutionaire werk van een architect zijn’. Die kerk noemt hij terecht een van de hoogtepunten uit zijn oeuvre. De Zwitser ontwierp een kerk met golvende daken, dikke houten banken en zelf ontworpen, kleurige glas-in-loodramen die aan de Nederlandse schilder Piet Mondriaan doen denken.
De gebouwen van Le Corbusier voeren de boventoon in het boek. Het boek toont de vele schetsen van het begin tot foto’s van het eindresultaat. Naast de gebouwen is er veel aandacht voor de schilderskunst van de architect, die eigenlijk een gemankeerd kunstenaar was. Zijn schilderijen werden noch door architecten, noch door kunstcritici serieus genomen.
De laatste jaren worden zijn schilderijen terecht hoger gewaardeerd.
Deze schitterende uitgave is een hoogtepunt in de talloze werken die al over Le Corbusier verschenen. De lezer wordt getrakteerd op waardevolle documenten, zoals brieven, opzienbarende schetsen, treffende foto’s (waaronder een naakt schilderende Le Corbusier) en schitterende schilderijen. De meeste boeken over Le Corbusier zijn informatiever dan dit exemplaar, doordat er meer tekst in staat. Maar door de grote schoonheid en veelzijdigheid van het materiaal in het boek, mag dat gebrek aan informatie voor lief genomen worden. Het beeld is veelzeggend genoeg.
Het enige grote nadeel is de prijs. Met 150 euro is dit boek peperduur. Dat de architect hooghartig als Le Grand wordt aangeduid, valt de uitgever te vergeven. Door dit fenomenale boek ga je het bijna zelf ook geloven. Dat neemt niet weg dat Le Corbusier ook veel lelijks heeft ontworpen, waarvan veel gelukkig nooit is gebouwd. Zoals zijn megalomane plannen voor Parijs, waarbij hij de historische stad wilde vervangen door wolkenkrabbers met grote parken. In Berlijn staat zo’n zogenaamd unité d’habitation. Een grauwe flat, waar Le Corbusier zijn stempel op drukte door de woningen in deze kolos van beton aan de buiten- en binnenkant een verschillend uiterlijk te geven. Deze ‘lelijke’ ontwerpen fascineren toch. Dat was de kracht van Le Corbusier, die in dit boek zo goed tot uiting komt. Zelfs als hij iets afzichtelijks maakte, was het nog ongelooflijk interessant.

‘Le Corbusier, Le Grand’, Phaidon, 767 p., 150 euro.

WIE IS JEROEN VAN DEN HOVEN
De wetenschappelijk directeur van het 3TU Center for Ethics and Technology wordt wel eens als ‘ict-filosoof’ aangeduid. En hoewel prof.dr. Jeroen van den Hoven (Rotterdam, 1957) destijds promoveerde op information technology and moral philosophy en zich als onderzoeker en politiek adviseur nog volop met de ethiek van de ict bezig houdt, lijkt dat etiket inmiddels te beperkt.
Van den Hoven is sinds 2004 als hoogleraar verbonden aan de faculteit Techniek, Bestuur en Management, waar hij tegenwoordig ook vice-decaan is. Hij studeerde filosofie aan de Erasmus Universiteit. In 1998 werd hij daar benoemd als bijzonder hoogleraar filosofie van informatie- en communicatietechnologie. Van den Hoven was de architect van het NWO-programma maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat het onderzoek aan het 3TU Center voor een belangrijk deel financiert. Als onderzoeker publiceerde hij onder meer over waardenbewust ontwerpen, de schaduwzijden van het internet en de mogelijke gevolgen van nanotechnologie (radio frequency identification tags) voor onze privacy. Samen met onder meer Frits Bolkestein voerde hij de redactie over de onlangs verschenen bundel ‘De politiek der dingen’, waarin onderzoekers van het 3TU Center de ‘morele en politieke lading’ van ‘technische artefacten’ zichtbaar maken. Van den Hoven is getrouwd en heeft twee kinderen.

U bent wetenschappelijk directeur van het 3TU Center for Ethics and Technology. Jullie werken samen met onderzoekers van andere 3TU centers of excellence. Merkt u aan hun kant iets van aarzeling?
“Altijd. Het zal nog wel even duren voor de goede relatie tussen ethici en ingenieurs vanzelfsprekend is. Het is nu een beetje aftasten. Zodra onderzoekers merken dat je je echt hebt verdiept in hun werk, verdwijnt de reserve vaak. Daarbij helpt dat veel van onze onderzoekers een dubbele achtergrond hebben: filosofie en techniek. Dat vind ik ook wenselijk. Je moet een geloofwaardige gesprekspartner zijn.”

Verschilt jullie samenwerking per center of excellence?
“Bij sommige centers heeft de samenwerking een praktische reden: die zijn al blootgesteld aan kritiek uit de samenleving en weten donders goed dat je niet zomaar alles kunt doen. Dan krijg je de wind tegen: minder financiering, politiek gezeur.”

Dat klinkt als een defensieve strategie.
“Dat is het ook. Maar toen bedrijven dertig jaar geleden begonnen te praten over maatschappelijk verantwoord ondernemen had dat aanvankelijk ook een defensief karakter. ‘Waarom doen we dit?’ ‘Omdat de klanten er om vragen.’ Nu is het onderdeel van hun denken, zeker bij de grote bedrijven.”

In juli kreeg u in New York de World Technology Award in de categorie ethiek. Het onderzoek van het 3TU Center heeft daar kennelijk de aandacht getrokken. Was u verrast?
“Niet helemaal. Het 3TU Center telt zo’n vijftig onderzoekers en die krijgen op conferenties en congressen in het buitenland vaak te horen: fantastisch, jullie instituut, zo’n hoge concentratie van goede onderzoekers op het gebied van technologie en ethiek vind je nergens anders.
Wat ook vertrouwen geeft is dat bijvoorbeeld de James Martin 21st Century School in Oxford met ons wil samenwerken. James Martin is een van de goeroes van het informatietijdperk. Hij schonk Oxford 150 miljoen pond om een wetenschappelijk instituut op te zetten waar wetenschappers zich bezig kunnen houden met de technologie die de komende eeuw zal bepalen. Yale en het Royal Institute of Engineering in Stockholm zijn ook onderzoekspartners. Er is een 3TU-initiatief om tot een internationale graduate school voor technologie en ethiek te komen.”

Waarom slaat jullie onderzoek aan?
“Het is multidisciplinair: we werken samen met ingenieurs, maar ook met sociale en gedragswetenschappers. Bovendien zijn het empirisch rijk geïnformeerde studies. We roepen niet zomaar wat. Een goede onderzoeksmethodologie is belangrijk als je nadenkt over ethische vraagstukken. En je moet proactief over de problemen nadenken, dus op het moment dat morele afwegingen en overwegingen nog relevant zijn. Traditioneel zijn ethici gewend om te wachten tot de negatieve effecten van nieuwe technologie zichtbaar zijn. Dan is het te laat.”

In de inleiding van de bundel ‘De politiek der dingen’ citeert u de wetenschapssocioloog en –historicus Thomas Hughes. Als de technologie nog in de kinderschoenen staat, stelt Hughes, kun je het gebruik en de reikwijdte nog sturen. Als een technologie eenmaal is aangeslagen, is het toch vooral de technologie die óns zal beïnvloeden, in plaats van andersom.
“Je moet proberen er vroeg bij te zijn. En dan krijg je te maken met het dilemma van Collingridge. Dat komt hier op neer: op het moment dat je de technologie nog kunt sturen, heb je te weinig informatie om te weten hoe je dat het beste kunt doen. Op het moment dat je wel over die informatie beschikt, kun je al nauwelijks meer sturen.
Je moet dus precies het juiste moment prikken. Dat betekent dat je nieuwe technologische ontwikkelingen goed moet volgen. En je moet een scherp oog hebben voor de problemen die zich kunnen voordoen. Die alertheid begint met het besef dat nieuwe technologie nieuwe mogelijkheden schept, maar ook altijd andere mogelijkheden afsluit. Vergelijk het met een muur die je optrekt om een schilderij op te kunnen hangen. Die muur houdt ook een beperking in. Wie technologie ontwerpt, is bewust of onbewust bezig de handelingsruimte van mensen vorm te geven.”

En omdat technologie ons leven op die manier beïnvloedt, moet een ethicus tijdig over de positieve en negatieve effecten meedenken?
“Ja. De eerste vraag die je moet stellen, luidt: wordt ons leven hier beter van? Want dat is altijd de pretentie van de makers. Maken ze dat ook waar?”

Aan de hand van welke criteria moet je bepalen of een bepaalde technologie het leven verbetert?
“Dat is een lastige vraag. Maar als onderzoeker heb je de plicht om die vraag proberen te beantwoorden.”

In ‘De politiek der dingen’ duikt het idee op dat je technologie misschien zou moeten gebruiken om morele waarden tot uitdrukking te brengen. Een auto die niet wil starten als de bestuurder dronken is, bijvoorbeeld. Zullen mensen straks veel minder vaak zelf een ethische afweging hoeven te maken?
“Die kant gaat het al op. Ik zeg wel eens dat we uit een wereld komen waar het mogelijk was om te doen wat niet wenselijk was. Jij kunt nu opstaan en een van de gasten in deze hotellobby op zijn hoofd timmeren. Dat is niet wenselijk, natuurlijk. Het is zelfs moreel verwerpelijk en juridisch strafbaar. Maar het is mógelijk. En we gaan toe naar een wereld waar het je, zeker op bepaalde plekken, vrijwel onmogelijk wordt gemaakt om nog te doen wat onwenselijk is.
Nu al zijn er gebouwen waar je een kamer of een informatiesysteem simpelweg niet binnenkomt als je daartoe niet geautoriseerd bent. De technologie van individueel herkenbare rfid-(radio frequency identification–red.)tags biedt wat dat betreft grote mogelijkheden.
Als je die lijn doortrekt, kun je er van uitgaan dat straks alles wat niet mag, ook niet meer kan. En dan hoeven mensen niet meer zelf na te denken. Sterker nog: ze zullen denken dat alles wat ze wel kunnen doen, daarom ook is toegestaan. ‘Het was mogelijk om bij deze informatie te komen, dus hoe kon ik weten dat ik iets verkeerds deed?’ Voorlopig is het nog niet zo ver.”

Technologie die je tegen je ‘slechte ik’ beschermt – is dat niet paternalistisch?
“Cass Sunstein, hoogleraar aan de Harvard Law School en tegenwoordig de regulatory czar van Barack Obama, heeft dit jaar een veelbesproken boek over soft paternalism gepubliceerd. Bij soft paternalism wordt niemand gedwongen om verstandige keuzes te maken. Mensen krijgen een duwtje in de goede richting. Sunstein geeft het voorbeeld van de kantine waar gefrituurd eten helemaal achteraan is gelegd en groente en fruit zo voor het grijpen liggen. Dat noemt hij keuzearchitectuur. Je kunt ook denken aan een autogordel die zachtjes begint te piepen als je hem niet omdoet.
Natuurlijk is het lang niet altijd zo evident wat de juiste keuze is. En mensen kunnen slechte bedoelingen hebben. Dan kom je niet ver met zacht paternalisme en keuzearchitectuur.”

Het 3TU Center doet onderzoek naar het gebruik van robots, in verschillende hoedanigheden: als (te) gehoorzame soldaat van de toekomst, maar ook als thuishulp, die bijvoorbeeld in de gaten houdt of mevrouw Jansen elke dag haar medicijnen slikt.
“Er valt iets te zeggen voor carebots. Ze zijn een slim ontworpen antwoord op reële problemen: de vergrijzing en de moeilijk beheersbare kosten in de gezondheidszorg. Maar je kunt als samenleving zeggen: we vertikken het om onze bejaarde ouders aan robots over te laten.
Ervaringen in Japan lijken niet zo negatief te zijn. Daar zeggen bejaarden zo’n carebot helemaal niet erg te vinden – misschien vanwege de privacy en de anonimiteit. Ze zijn ook opgelucht dat ze niet langer voortdurend een beroep hoeven te doen op hun familie. Die carebot staat immers altijd voor ze klaar.
Natuurlijk kun je daar argumenten tegenover stellen. Die Japanse senioren doen misschien positief over carebots omdat die technologie beschikbaar is en iedereen daarom van ze verwacht dat ze er gebruik van maken. Dat is de sociale druk om niemand tot last te zijn, zoals je die soms ook bij euthanasie tegenkomt.”

Verandert onze ethiek onder invloed van de technologie?
“Ja, kijk naar Facebook. De jongere generaties hechten minder aan privacy, die gooien vaak van alles op het internet. Soms krijgen ze daar later spijt van, maar toch: de vertrouwdheid met een nieuwe technologie maakt dat we over sommige dingen minder verkrampt zijn. Technologie biedt de mogelijkheid om ervaringen op te doen, die weer je identiteit kunnen bepalen. Als je eenmaal auto rijdt, geeft dat een gevoel van vrijheid en autonomie. En als je gedurende een lange tijd die ervaring hebt gehad, hecht je daar grote waarde aan.”

En dus krijg je mensen de auto niet uit. Moet je als ethicus bij het beoordelen van nieuwe technologie met zulke psychologische effecten rekening houden?
“Ja, je zou de vraag kunnen stellen: willen we dat mensen zichzelf straks zien als tevreden consument van deze nieuwe technologie? En zo niet, is het dan ethisch om die technologie te ontwikkelen?”

Kunt u zich voorstellen dat ethici ooit ingenieurs zullen adviseren om te stoppen met de ontwikkeling van een technologie?
“Dat zie ik niet snel gebeuren. Maar helemaal ondenkbaar is het niet. De ontwikkeling van aerodynamische zwempakken is op verzoek van de sportwereld onlangs ook stilgelegd. Misschien zullen we ooit ingenieurs adviseren te stoppen met human enhancement-toepassingen die mensen in steeds slimmere cyborgs moeten veranderen. Of met technologie die het verouderingsproces kan vertragen… onze planeet zou al die vitale tweehonderdjarigen niet aankunnen.”

Dit is een verkorte versie van het interview met Jeroen van der Hoven in het septembernummer van Delft Integraal.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.