Opinie

Wonen en historie in onze woorden

Boulevard – kan het Franser? – komt van het Nederlandse ‘bolwerk’. En bel-etage? Daar komt geen bel aan te pas. Bouw- en taalkundige MaartenJan Hoekstra legt het haarfijn uit.

‘Of het nu in een groot uitgevallen meterkast drie hoog achter is, of in een kast van een villa op de Veluwe: wonen doen we bijna allemaal.’ Zo trekt bouw- en taalkundige MaartenJan Hoekstra de lezers van ‘Huis, tuin en keuken’ eenvoudig binnen. Vervolgens bindt hij ze met citaten uit ‘Het Dorp’ van Wim Sonneveld. Dat we wonen ‘in betonnen dozen met flink veel glas’ en dat ‘dressoir met plastic rozen’ van Mien. Herkenbaar. Daarna gaat het snel de diepte in. Hoekstra wil zijn lezers namelijk (veel) wijzer maken over de geschiedenis van het wonen en de taal. Hij maakt daar een mooi avontuur van, al is het doorbijten. Niet voor bouwkundigen, historici of taalfanaten. Waarschijnlijk wel voor geïnteresseerde leken.

Een voorbeeld. Nadat Hoekstra heeft uitgelegd dat de Nederlandse standaardwoning een toonbeeld is van de Nederlandse cultuur en dat het woonhuis in de loop der eeuwen tal van buitenlandse invloeden heeft opgenomen, legt hij de link met taal. Die is óók een spiegel van de huidige verschillen en overeenkomsten tussen onze en andere culturen. Dan moet je er goed bijblijven, want Hoekstra slaat aan het rekenen. Er vallen termen als leen-, erf- en substraatwoorden en je wordt ondergedompeld in volksverhuizingen en taalfamilies.

Het is een leuk betoog. Slechts een klein deel van de Nederlandse woorden gaat terug op onze oudste woonhistorie. Ongeveer zeventig procent van de niet samengestelde Nederlandse woorden bestaat uit leenwoorden. Die zijn vrij recent geïmporteerd uit het Latijn, Frans, Engels of Duits. Computer, e-mail, mixer. Dat werk.

Twintig procent van onze woordenschat bestaat uit erfwoorden: oude inheemse woorden uit het Germaans. Die taal werd ongeveer duizend jaar voor Christus gesproken door de volkeren in Noordwest-Europa. Pas vanaf pakweg 500 na Christus ontstonden daaruit onder meer het huidige Frans, Engels, Duits en ook het Fries. Dat Germaans was een mengelmoesje van de taal die de Indo-Europeanen vanuit Zuid-Rusland meenamen en de talen die bestonden in de gebieden waar ze zich vestigden.

In die oorspronkelijke talen zaten substraatwoorden. ‘Supererfwoorden’ noemt Hoekstra ze. Het zijn woorden die zaken en verschijnselen omschrijven die typisch zijn voor het woongebied, zoals de flora en fauna, houtbewerking en het huishouden. Ze vormen nu nog tien procent van onze woordenschat.
Daarop gaat Hoekstra 800 duizend jaar terug, om uiteindelijk bij de Vinex-wijken en het huis van de toekomst uit te komen. Meteen in hoofdstuk 2, ‘Van hol tot hallenhuis: prehistorische woonvormen’ is het voor taalliefhebbers al genieten. Sterk punt is – blijkt ook in de latere hoofdstukken – dat Hoekstra een goed verteller is.

De informatiedichtheid is echter groot. In zeventien regels wordt uitgelegd hoe oud het woord hol is, waar het voor het eerst in geschreven vorm staat, dat het in alle Germaanse talen voorkomt, dat soms de klinker is veranderd en dat helen, hullen en hel er nauw aan verwant zijn. Daarmee is de trend gezet. Kuil komt van het Middelnederlandse cule of cuile en gaat net als de Duitse dialectwoorden Kaule en Kuhl terug op het Indo-Europese geulos dat weer is afgeleid van de werkwoordsstam geu-.

Hoekstra schuwt taalkundige termen niet en legt ze keurig achterin uit. Heerlijk! Hoewel. Er kleeft aan Hoekstra’s aanpak een gevaar: je zit snel aan je taks. Eventjes twintig paginaatjes weg lezen is er niet bij. Tenminste, als je er ook nog iets van wilt meenemen.

Doseren dus. Het helpt dat Hoekstra de geschiedenis als kapstok gebruikt voor het wetenswaardigs over onze woorden – ook het civiel van CiTG en de oorsprong van de naam Delft. Jagers, ijstijden, volkstrek, de eerste boeren, de Romeinse tijd passeren de revue, net als middeleeuwse kloosters, dertiende-eeuwse waterwerken, de invloed van het Frans tussen 1500 en 1800, de Franse tijd, de industrialisatie (en urbanisatie) en de volkshuisvesting. En het blijft leesbaar dankzij ‘verteller’ Hoekstra en wat hij van stal haalt aan foto’s, plattegronden, tekeningen, citaten en landkaartjes.  

MaartenJan Hoekstra ‘Huis, tuin en keuken  Wonen in woorden door de eeuwen heen’. Atlas, pp 250. € 19,90. 

Station Delft-Zuid krijgt een ‘fietsflat’. Treinreizigers moeten binnen tien jaar hun fiets kunnen stallen in een gebouw van een paar verdiepingen hoog. Er is plek voor tweeduizend fietsen. Door de komst van het Technopolis Innovation Park, dat vijftienduizend arbeidsplaatsen moet opleveren, neemt het aantal reizigers dat via Delft-Zuid reist fors toe. De fietsflat is onderdeel van een grote metamorfose dat het station ondergaat. Op de korte termijn worden eerst zevenhonderd nieuwe fietsenrekken en 32 extra fietskluizen geplaatst.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.