Campus

Wijnen schudt zijn hoofd

Weer zo’n betuttelend rapport vol regels en voorschriften. Waar blijven de concrete voorstellen die docenten stimuleren om echt iets van hun onderwijs te maken? Onderwijskundige prof.d

r. W.F.H.W. Wijnen is teleurgesteld. Als het rapport over studeerbaarheid en onderwijskwaliteit iets zal versterken, is het de bureaucratie.

,,Wat gaat er gebeuren? Een college van bestuur trekt vier ambtenaren aan die een dienst kwaliteitszorg gaan vormen. Dat kost al vier ton. Het duurt een jaar voordat ze zich in de faculteiten hebben ingevochten. En vervolgens wordt er alleen een beroep op hen gedaan als dat de faculteit uitkomt. Want zo’n dienst wordt beschouwd als het verlengstuk van het bestuur.”

Hoofdschuddend slaat prof.dr. Wijnen de gang van zaken rond het verbeteren van de studeerbaarheid gade. Hij was voorzitter van de naar hem vernoemde commissie die eind 1992 een lange lijst met aanbevelingen voor beter onderwijs publiceerde. De lijst vond gretig aftrek bij universiteiten en hogescholen. Dat beloofde veel. Met het rapport van de stuurgroep studeerbaarheid en onderwijskwaliteit wordt naar zijn mening echter een stap terug gezet.
Eerste fout

De eerste fout zit volgens Wijnen in het studeerbaarheidsfonds van vijfhonderd miljoen gulden. Dat wordt over de opleidingen verdeeld naar rato van het aantal studenten. Zij hoeven slechts een projectvoorstel voor onderwijsverbetering in te dienen. Wijnen: ,,Dat stimuleert niet. Het is weer die verdelende rechtvaardigheid. Die speelt ons voortdurend parten. Echte keuzen worden niet gemaakt.”

De overheid moet doelgerichte subsidies verstrekken, vindt Wijnen. Wie de beste voorstellen indient, krijgt daarvoor geld. Een opleiding krijgt bijvoorbeeld een bedrag om twee mensen een nieuw begeleidingssysteem te laten ontwerpen en dat een aantal jaren in de praktijk uit te testen. Een andere mogelijkheid is om premies beschikbaar te stellen voor samenwerkingsprojecten. ,,Universiteiten en hogescholen maken veel te weinig gebruik van elkaars ervaringen”, vindt Wijnen. ,,Het is lang niet altijd nodig dat een docent per se een ander boek gebruikt dan zijn collega bij een andere instelling. En waarom bestaan er nog steeds geen landelijke tentamenbanken? Nu worden er elk jaar nieuwe opgaven gemaakt, of de docent put steeds uit dezelfde, kleine voorraad. Dat is allebei niet goed.”

Wijnen zegt het al veel langer: er is een radicaal andere benadering van onderwijs nodig. Vooral op de universiteiten is nog een lange weg te gaan, zolang onderzoek daar de boventoon voert. Het rapport dat de stuurgroep onder leiding van minister Ritzen eind juni publiceerde zal daar volgens Wijnen niets aan veranderen. De betuttelende toon van het stuk versterkt de weerzin alleen maar. ,,Er staat in dàt hetcollege van bestuur de docenten moet uitnodigen tot kwaliteitszorg. Maar het had moeten aangeven hòe dat dan kan. Bijvoorbeeld door een onderwijsprijs in te stellen, of door rendementscijfers te publiceren en daar commentaar bij te leveren. Zo kan ik een hele tijd doorgaan. Maar daarover wordt niets gezegd.”
Niet bevlogen

Het rapport dat de stuurgroep onder leiding van minister Ritzen eind juni publiceerde is niet het bevlogen stuk geworden dat het onderwijs nodig heeft, vindt Wijnen. Een stuk dat docenten prikkelt. ,,Als je de docenten niet enthousiast krijgt, kun je het wel schudden. Dat realiseert men zich te weinig.”

De aandacht voor onderwijskwaliteit spitst zich volgens Wijnen in het rapport te veel toe op het stroomlijnen van het onderwijs, bijvoorbeeld door niet meer twee tentamens op hetzelfde moment af te nemen. Letterlijk staat er: ,,Studeerbaarheid heeft daarbij betrekking op het ontbreken van belemmeringen om een diploma binnen de nominale cursusduur (…) te behalen.”

Studeerbaarheid is echter meer, zoals de commissie-Wijnen eind 1992 ook al aangaf in ‘Te doen of niet te doen’. Met die term wordt ook bedoeld het zinvol toepassen van uiteenlopende onderwijsvormen. In het rapport komen die kort aan de orde in de laatste anderhalve pagina van het rapport, onder het kopje Onderwijstechnologie.

Volgens Wijnen wordt de rol van de onderwijsmethode daarmee wel erg bescheiden afgedaan. Dat zal docenten er niet toe aanzetten om hun voorlees-colleges af te schaffen en te vervangen door meer uitdagende oplossingen. En juist dat is nodig. ,,Welbeschouwd is het toch te gek voor woorden dat in een tijd dat de wereld aan elkaar hangt van elektronica, wij onderwijs definiëren alsof het zich afspeelt in de achttiende eeuw.” Docenten worden echter niet beloond als ze investeren in hun onderwijs.

Er zijn uitzonderingen. Zijn eigen universiteit, in Maastricht, heeft furore gemaakt met PGO, probleemgestuurd onderwijs. De Universiteit Utrecht biedt docenten de kans om een onderwijscarrière op te bouwen en het onderzoek naar de achtergrond te schuiven. In het hbo is het co-op onderwijs geïntroduceerd, waarbij studenten periodes in een bedrijf afwisselen met periodes op hun hogeschool. Er gebeurt dus wel iets, constateert Wijnen. Maar voor een Grote Sprong Voorwaarts maakt het rapport de geesten niet rijp.
(HOP/P.E.)


Figuur 1 Wijnen: ,,Als je de docenten niet enthousiast krijgt, kun je het wel schudden”

Pieter Evelein

Weer zo’n betuttelend rapport vol regels en voorschriften. Waar blijven de concrete voorstellen die docenten stimuleren om echt iets van hun onderwijs te maken? Onderwijskundige prof.dr. W.F.H.W. Wijnen is teleurgesteld. Als het rapport over studeerbaarheid en onderwijskwaliteit iets zal versterken, is het de bureaucratie.

,,Wat gaat er gebeuren? Een college van bestuur trekt vier ambtenaren aan die een dienst kwaliteitszorg gaan vormen. Dat kost al vier ton. Het duurt een jaar voordat ze zich in de faculteiten hebben ingevochten. En vervolgens wordt er alleen een beroep op hen gedaan als dat de faculteit uitkomt. Want zo’n dienst wordt beschouwd als het verlengstuk van het bestuur.”

Hoofdschuddend slaat prof.dr. Wijnen de gang van zaken rond het verbeteren van de studeerbaarheid gade. Hij was voorzitter van de naar hem vernoemde commissie die eind 1992 een lange lijst met aanbevelingen voor beter onderwijs publiceerde. De lijst vond gretig aftrek bij universiteiten en hogescholen. Dat beloofde veel. Met het rapport van de stuurgroep studeerbaarheid en onderwijskwaliteit wordt naar zijn mening echter een stap terug gezet.
Eerste fout

De eerste fout zit volgens Wijnen in het studeerbaarheidsfonds van vijfhonderd miljoen gulden. Dat wordt over de opleidingen verdeeld naar rato van het aantal studenten. Zij hoeven slechts een projectvoorstel voor onderwijsverbetering in te dienen. Wijnen: ,,Dat stimuleert niet. Het is weer die verdelende rechtvaardigheid. Die speelt ons voortdurend parten. Echte keuzen worden niet gemaakt.”

De overheid moet doelgerichte subsidies verstrekken, vindt Wijnen. Wie de beste voorstellen indient, krijgt daarvoor geld. Een opleiding krijgt bijvoorbeeld een bedrag om twee mensen een nieuw begeleidingssysteem te laten ontwerpen en dat een aantal jaren in de praktijk uit te testen. Een andere mogelijkheid is om premies beschikbaar te stellen voor samenwerkingsprojecten. ,,Universiteiten en hogescholen maken veel te weinig gebruik van elkaars ervaringen”, vindt Wijnen. ,,Het is lang niet altijd nodig dat een docent per se een ander boek gebruikt dan zijn collega bij een andere instelling. En waarom bestaan er nog steeds geen landelijke tentamenbanken? Nu worden er elk jaar nieuwe opgaven gemaakt, of de docent put steeds uit dezelfde, kleine voorraad. Dat is allebei niet goed.”

Wijnen zegt het al veel langer: er is een radicaal andere benadering van onderwijs nodig. Vooral op de universiteiten is nog een lange weg te gaan, zolang onderzoek daar de boventoon voert. Het rapport dat de stuurgroep onder leiding van minister Ritzen eind juni publiceerde zal daar volgens Wijnen niets aan veranderen. De betuttelende toon van het stuk versterkt de weerzin alleen maar. ,,Er staat in dàt hetcollege van bestuur de docenten moet uitnodigen tot kwaliteitszorg. Maar het had moeten aangeven hòe dat dan kan. Bijvoorbeeld door een onderwijsprijs in te stellen, of door rendementscijfers te publiceren en daar commentaar bij te leveren. Zo kan ik een hele tijd doorgaan. Maar daarover wordt niets gezegd.”
Niet bevlogen

Het rapport dat de stuurgroep onder leiding van minister Ritzen eind juni publiceerde is niet het bevlogen stuk geworden dat het onderwijs nodig heeft, vindt Wijnen. Een stuk dat docenten prikkelt. ,,Als je de docenten niet enthousiast krijgt, kun je het wel schudden. Dat realiseert men zich te weinig.”

De aandacht voor onderwijskwaliteit spitst zich volgens Wijnen in het rapport te veel toe op het stroomlijnen van het onderwijs, bijvoorbeeld door niet meer twee tentamens op hetzelfde moment af te nemen. Letterlijk staat er: ,,Studeerbaarheid heeft daarbij betrekking op het ontbreken van belemmeringen om een diploma binnen de nominale cursusduur (…) te behalen.”

Studeerbaarheid is echter meer, zoals de commissie-Wijnen eind 1992 ook al aangaf in ‘Te doen of niet te doen’. Met die term wordt ook bedoeld het zinvol toepassen van uiteenlopende onderwijsvormen. In het rapport komen die kort aan de orde in de laatste anderhalve pagina van het rapport, onder het kopje Onderwijstechnologie.

Volgens Wijnen wordt de rol van de onderwijsmethode daarmee wel erg bescheiden afgedaan. Dat zal docenten er niet toe aanzetten om hun voorlees-colleges af te schaffen en te vervangen door meer uitdagende oplossingen. En juist dat is nodig. ,,Welbeschouwd is het toch te gek voor woorden dat in een tijd dat de wereld aan elkaar hangt van elektronica, wij onderwijs definiëren alsof het zich afspeelt in de achttiende eeuw.” Docenten worden echter niet beloond als ze investeren in hun onderwijs.

Er zijn uitzonderingen. Zijn eigen universiteit, in Maastricht, heeft furore gemaakt met PGO, probleemgestuurd onderwijs. De Universiteit Utrecht biedt docenten de kans om een onderwijscarrière op te bouwen en het onderzoek naar de achtergrond te schuiven. In het hbo is het co-op onderwijs geïntroduceerd, waarbij studenten periodes in een bedrijf afwisselen met periodes op hun hogeschool. Er gebeurt dus wel iets, constateert Wijnen. Maar voor een Grote Sprong Voorwaarts maakt het rapport de geesten niet rijp.
(HOP/P.E.)


Figuur 1 Wijnen: ,,Als je de docenten niet enthousiast krijgt, kun je het wel schudden”

Pieter Evelein

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.