Opinie

Wetenschappelijke roes

Waarom gaan jouw stukjes altijd over conferenties en lezingen en vergaderingen en contractbesprekingen en bazen? Waarom gaan ze nooit over pure wetenschapsbeoefening?’, mailde een lezer van deze column.

Een probleem is dat ik slechts een miniem deel van mijn aanstelling aan onderzoek in pure vorm besteed, als dat al bestaat. Voor het overgrote deel ben ik, net als iedereen, bezig met brandjes blussen en e-mails lezen. Maar dat is niet de reden dat ik over universitaire parafernalia schrijf. Het probleem is de vorm. Hoe te schrijven over het laven aan interessante ideeën; het ontwerpen van conceptuele modellen om de werkelijkheid mee te vangen; het testen en experimenteren; het schrijven van artikelen en boeken?
In het essay ‘Wetenschap als beroep’ schrijft de Duitse socioloog Max Weber in het begin van de twintigste eeuw over de intrinsieke vervulling die wetenschap hem geeft. Van alle stadia van onderzoek doen, vindt hij de intellectuele opwinding die wetenschappers voelen als ze iets vermoeden, maar nog niet zeker weten, de diepst gevoelde extase.
Ik weet nog precies wanneer ik die opwinding voelde. Het was in 1998, toen ik een boek las dat veel lagen had. Dat mij de werkelijkheid met heel andere ogen liet bekijken (‘De protestantse ethiek’ van dezelfde Max Weber). Na dat moment heb ik alleen maar flauwe echo’s van deze roes gevoeld. En dat schijnt ook vaker voor te komen. De meeste wetenschappers maken één of tweemaal zo’n totale wetenschappelijke verrukking mee, vaak aan het begin van hun loopbaan.
Dat kan je aan het denken zetten. Waarom blijven zoveel wetenschappers in dit vak, terwijl ze waarschijnlijk nooit meer die diepe extase zullen voelen die ze ooit voelden? Is het de universiteit als gouden kooi? Of rennen al die wetenschappers zo hard omdat ze als dopaminejunkies nog eenmaal proberen die wetenschappelijke extase te bereiken?

‘Waarom gaan jouw stukjes altijd over conferenties en lezingen en vergaderingen en contractbesprekingen en bazen? Waarom gaan ze nooit over pure wetenschapsbeoefening?’, mailde een lezer van deze column.
Een probleem is dat ik slechts een miniem deel van mijn aanstelling aan onderzoek in pure vorm besteed, als dat al bestaat. Voor het overgrote deel ben ik, net als iedereen, bezig met brandjes blussen en e-mails lezen. Maar dat is niet de reden dat ik over universitaire parafernalia schrijf. Het probleem is de vorm. Hoe te schrijven over het laven aan interessante ideeën; het ontwerpen van conceptuele modellen om de werkelijkheid mee te vangen; het testen en experimenteren; het schrijven van artikelen en boeken?
In het essay ‘Wetenschap als beroep’ schrijft de Duitse socioloog Max Weber in het begin van de twintigste eeuw over de intrinsieke vervulling die wetenschap hem geeft. Van alle stadia van onderzoek doen, vindt hij de intellectuele opwinding die wetenschappers voelen als ze iets vermoeden, maar nog niet zeker weten, de diepst gevoelde extase.
Ik weet nog precies wanneer ik die opwinding voelde. Het was in 1998, toen ik een boek las dat veel lagen had. Dat mij de werkelijkheid met heel andere ogen liet bekijken (‘De protestantse ethiek’ van dezelfde Max Weber). Na dat moment heb ik alleen maar flauwe echo’s van deze roes gevoeld. En dat schijnt ook vaker voor te komen. De meeste wetenschappers maken één of tweemaal zo’n totale wetenschappelijke verrukking mee, vaak aan het begin van hun loopbaan.
Dat kan je aan het denken zetten. Waarom blijven zoveel wetenschappers in dit vak, terwijl ze waarschijnlijk nooit meer die diepe extase zullen voelen die ze ooit voelden? Is het de universiteit als gouden kooi? Of rennen al die wetenschappers zo hard omdat ze als dopaminejunkies nog eenmaal proberen die wetenschappelijke extase te bereiken?

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.