Opinie

Weinig hoop op extra onderzoeksgeld

Er is weinig kans dat dit kabinet nog extra geld in onderzoek steekt. Bestrijding van de universitaire bureaucratie zet meer zoden aan de dijk, meent onderwijsminister Loek Hermans.

/strong>

In een nota die de vooruitziende titel draagt ‘Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2002’, meldt de minister van OC&W aan de Tweede Kamer hoe het er voor staat met die derde letter van zijn portefeuille.

Het document ademt de gematigd liberale geest die we van Hermans intussen kennen: een pleidooi voor meer wisselwerking tussen onderzoek en bedrijven, verstandige woorden over minder bureaucratie en kansen voor jonge onderzoekers. Maar wie in het laatste halfjaar van dit kabinet nog op nieuwe impulsen voor de wetenschap hoopt, vindt daarvoor in deze nota weinig aanknopingspunten.

Het concreetst is Hermans in zijn afwijzing van de begroting van NWO. De onderzoeksfinancier zegt 225 miljoen gulden per jaar extra nodig te hebben om haar strategisch plan te kunnen uitvoeren.

De minister prijst wel de ambities van NWO en de manier waarop deze organisatie in overleg met wetenschappers negen uitdagende thema’s heeft gekozen. Ook spreekt NWO’s aandacht voor jong talent hem aan. Maar helaas: hij weet niet waar hij het gevraagde geld vandaan moet halen en schuift het probleem door naar het volgende kabinet. Daarmee lijkt ook het antwoord gegeven op de bescheiden oproep die universiteiten, onderzoeksorganisaties en de ondernemerskoepel VNO/NCW eind oktober deden, om snel 100 miljoen gulden extra te steken in het behoud van jong talent voor de wetenschap.

Omstandig krijgt de lezer uitgelegd dat dit kabinet het zo kwaad nog niet doet. ‘De overheidsuitgaven laten in absolute zin een stijgende lijn zien (…maar..) kunnen de snelle stijging van het bruto binnenlands product nauwelijks bijhouden.’ Ondanks de pogingen van Hermans steekt de BV Nederland sinds 1999 elk jaar een kleiner deel van zijn totale omzet in onderzoek. Volgens dit criterium kan een lokale recessie bevrijdend werken: bij constante onderzoeksuitgaven stijgt immers het aandeel van die uitgaven in het BBP.

Oeso

Vergeleken met andere landen die ‘last’ hebben gehad van dezelfde economische groei doet Nederland het volgens Hermans redelijk. De overheidsuitgaven voor onderzoek (die hier per traditie relatief hoog waren) blijven achter bij de Verenigde Staten, Frankrijk en Duitsland, maar zijn even hoog als die van landen als Zwitserland en Noorwegen. Daarmee zit Nederland in de middenmoot van de Oesolanden.

Diezelfde Oeso wees afgelopen zomer in een rapport over het zogenaamde Growthproject nog eens op het belang van onderzoeksuitgaven voor het innovatiepotentieel van een land. Investeringen in fundamenteel onderzoek werden als economisch essentieel en rendabel gekenschetst. Voorlopig zoekt minister Hermans het echter eerst in betere benuttig van het bestaande geld. In dat verband komt hij met een aantal interessante analyses,gebaseerd op verzamelde wetenschapsindicatoren.

Het Nederlandse onderzoek blijkt nog steeds zeer productief in termen van publicaties en de wetenschappelijke impact daarvan (citaties). Dat geldt ook voor de productie per onderzoeker. Met de productie per gulden scoort Nederland echter matig. Kennelijk zijn de salariskosten van het vergrijsde personeel hier dus relatief hoog: een wrange constatering voor de promovendi, het goedkope kanonnenvlees van het Nederlandse onderzoek.

Om het onderzoek ‘doelmatiger” te maken mikt de minister op minder bureaucratie, scherpere verantwoording van prestaties en meer samenwerking met bedrijven en internationale vakgenoten.

Qua bureaucratie volgt Hermans het voorstel van de universiteiten om wetenschappers minder lastig te vallen met onderzoeksbeoordelingen. Dat betekent geen drie evaluaties per vier jaar meer, maar één evaluatie per zes jaar. Een gevolg van de voorstellen is ook dat beoordelaars het onderzoek niet meer landelijk zullen vergelijken. De minister wil dat er straks ’toch een landelijke vergelijking gemaakt kan worden’. Over hoe dat dan moet, wordt al meer dan een jaar overlegd. En er komt ‘hernieuwd overleg’, ook over onafhankelijk toezicht op de onderzoeksevaluaties.

Trip

In plaats van de bureaucratie moet er ‘wisselwerking’ met de buitenwereld komen. Hermans pleit voor levendige interactie met bedrijven – maar met behoud van ruimte voor fundamentele vragen. Van even groot belang noemt hij samenwerking met onderzoekers in het buitenland en buiten het eigen vakgebied – want juist in ‘multidisciplinair onderzoek liggen grote innovatiekansen’.

De diagnose is goed onderbouwd, en evenwichtig. Maar de maatregelen die Hermans eraan koppelt zijn erg bescheiden. Vooral bedrijven moeten verleid worden om in onderzoek te investeren. De bijdrage van de overheid aan die verleiding blijft vooralsnog beperkt tot het bevorderen van wisselwerking in netwerken.

Verrassend in dit verband is overigens dat deze VVD-minister voor die wisselwerking een stokpaardje van zijn linkse voorganger Trip van stal haalt. De komende tijd wil Hermans een aantal nieuwe ‘sectorraden’ instellen, die vraag en aanbod naar onderzoek per maatschappelijk thema bijeen moeten brengen. Gedacht wordt aan onderzoeksraden voor bestuur en justitie, verkeer en vervoer en arbeid en gezondheid. Ook een sectorraad voor het onderwijsonderzoek zit in de pen. (HOP)

Er is weinig kans dat dit kabinet nog extra geld in onderzoek steekt. Bestrijding van de universitaire bureaucratie zet meer zoden aan de dijk, meent onderwijsminister Loek Hermans.

In een nota die de vooruitziende titel draagt ‘Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2002’, meldt de minister van OC&W aan de Tweede Kamer hoe het er voor staat met die derde letter van zijn portefeuille.

Het document ademt de gematigd liberale geest die we van Hermans intussen kennen: een pleidooi voor meer wisselwerking tussen onderzoek en bedrijven, verstandige woorden over minder bureaucratie en kansen voor jonge onderzoekers. Maar wie in het laatste halfjaar van dit kabinet nog op nieuwe impulsen voor de wetenschap hoopt, vindt daarvoor in deze nota weinig aanknopingspunten.

Het concreetst is Hermans in zijn afwijzing van de begroting van NWO. De onderzoeksfinancier zegt 225 miljoen gulden per jaar extra nodig te hebben om haar strategisch plan te kunnen uitvoeren.

De minister prijst wel de ambities van NWO en de manier waarop deze organisatie in overleg met wetenschappers negen uitdagende thema’s heeft gekozen. Ook spreekt NWO’s aandacht voor jong talent hem aan. Maar helaas: hij weet niet waar hij het gevraagde geld vandaan moet halen en schuift het probleem door naar het volgende kabinet. Daarmee lijkt ook het antwoord gegeven op de bescheiden oproep die universiteiten, onderzoeksorganisaties en de ondernemerskoepel VNO/NCW eind oktober deden, om snel 100 miljoen gulden extra te steken in het behoud van jong talent voor de wetenschap.

Omstandig krijgt de lezer uitgelegd dat dit kabinet het zo kwaad nog niet doet. ‘De overheidsuitgaven laten in absolute zin een stijgende lijn zien (…maar..) kunnen de snelle stijging van het bruto binnenlands product nauwelijks bijhouden.’ Ondanks de pogingen van Hermans steekt de BV Nederland sinds 1999 elk jaar een kleiner deel van zijn totale omzet in onderzoek. Volgens dit criterium kan een lokale recessie bevrijdend werken: bij constante onderzoeksuitgaven stijgt immers het aandeel van die uitgaven in het BBP.

Oeso

Vergeleken met andere landen die ‘last’ hebben gehad van dezelfde economische groei doet Nederland het volgens Hermans redelijk. De overheidsuitgaven voor onderzoek (die hier per traditie relatief hoog waren) blijven achter bij de Verenigde Staten, Frankrijk en Duitsland, maar zijn even hoog als die van landen als Zwitserland en Noorwegen. Daarmee zit Nederland in de middenmoot van de Oesolanden.

Diezelfde Oeso wees afgelopen zomer in een rapport over het zogenaamde Growthproject nog eens op het belang van onderzoeksuitgaven voor het innovatiepotentieel van een land. Investeringen in fundamenteel onderzoek werden als economisch essentieel en rendabel gekenschetst. Voorlopig zoekt minister Hermans het echter eerst in betere benuttig van het bestaande geld. In dat verband komt hij met een aantal interessante analyses,gebaseerd op verzamelde wetenschapsindicatoren.

Het Nederlandse onderzoek blijkt nog steeds zeer productief in termen van publicaties en de wetenschappelijke impact daarvan (citaties). Dat geldt ook voor de productie per onderzoeker. Met de productie per gulden scoort Nederland echter matig. Kennelijk zijn de salariskosten van het vergrijsde personeel hier dus relatief hoog: een wrange constatering voor de promovendi, het goedkope kanonnenvlees van het Nederlandse onderzoek.

Om het onderzoek ‘doelmatiger” te maken mikt de minister op minder bureaucratie, scherpere verantwoording van prestaties en meer samenwerking met bedrijven en internationale vakgenoten.

Qua bureaucratie volgt Hermans het voorstel van de universiteiten om wetenschappers minder lastig te vallen met onderzoeksbeoordelingen. Dat betekent geen drie evaluaties per vier jaar meer, maar één evaluatie per zes jaar. Een gevolg van de voorstellen is ook dat beoordelaars het onderzoek niet meer landelijk zullen vergelijken. De minister wil dat er straks ’toch een landelijke vergelijking gemaakt kan worden’. Over hoe dat dan moet, wordt al meer dan een jaar overlegd. En er komt ‘hernieuwd overleg’, ook over onafhankelijk toezicht op de onderzoeksevaluaties.

Trip

In plaats van de bureaucratie moet er ‘wisselwerking’ met de buitenwereld komen. Hermans pleit voor levendige interactie met bedrijven – maar met behoud van ruimte voor fundamentele vragen. Van even groot belang noemt hij samenwerking met onderzoekers in het buitenland en buiten het eigen vakgebied – want juist in ‘multidisciplinair onderzoek liggen grote innovatiekansen’.

De diagnose is goed onderbouwd, en evenwichtig. Maar de maatregelen die Hermans eraan koppelt zijn erg bescheiden. Vooral bedrijven moeten verleid worden om in onderzoek te investeren. De bijdrage van de overheid aan die verleiding blijft vooralsnog beperkt tot het bevorderen van wisselwerking in netwerken.

Verrassend in dit verband is overigens dat deze VVD-minister voor die wisselwerking een stokpaardje van zijn linkse voorganger Trip van stal haalt. De komende tijd wil Hermans een aantal nieuwe ‘sectorraden’ instellen, die vraag en aanbod naar onderzoek per maatschappelijk thema bijeen moeten brengen. Gedacht wordt aan onderzoeksraden voor bestuur en justitie, verkeer en vervoer en arbeid en gezondheid. Ook een sectorraad voor het onderwijsonderzoek zit in de pen. (HOP)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.