Campus

‘We willen eigenlijk geen numerus fixus’

Na de roerige tijden en het vertrek van Marco Waas, bracht de nieuwe decaan Theun Baller vorig jaar rust bij de faculteit Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek & Technische Materiaalwetenschappen (3mE).

Die staat pal voor zijn intreerede weer in de schijnwerpers vanwege de numerus fixus bij werktuigbouwkunde. “Doorgroeien zonder uitbreiding in docentencorps en faciliteiten kan niet.”

Wat trof u aan toen u hier vorig jaar juli kwam?
“Een hartstikke leuke club met goede, gemotiveerde onderzoekers bij wie het gemakkelijk was aandacht te vragen voor het onderwijs. Als je naar de statistieken kijkt, weet je dat werktuigbouw en maritiem onderaan hangen (wat betreft studiesucces, red.). Iedereen was doordrongen van de noodzaak hier iets aan te veranderen. Verder trof ik een faculteit die problemen had rondom het vertrek van mijn voorganger Marco Waas. Dat doet iets met mensen. Veel collega’s waren in eerste instantie afwachtend ten opzichte van de nieuwe decaan. Dat is vrij logisch. Als je met elkaar een nare periode meemaakt, ga je niet ineens weer fluitend verder. Dat heeft even tijd nodig.”

Dit jaar is er een recordaantal eerstejaars bij 3mE. Kan de faculteit dat aan?
“Het aantal inschrijvingen voor de eerstejaars projecten ligt voor werktuigbouw op 620 en voor maritiem op ruim 100. Daar kunnen nog wat studieswitchers bijkomen, dus we schatten het totaal op 750. Dat is een aanzienlijke stijging ten opzichte van vorig jaar. We geven de eerstejaars colleges daarom in twee shifts. En omdat we naar meer werkcolleges dan hoorcolleges gaan, is dat te doen. We verdelen de club in kleine groepen en hebben dus geen zalen nodig van negenhonderd man. Het college helpt ons zalen bij te bouwen voor de werkcolleges. Tot die tijd zijn er noodoplossingen, zoals de Drebbelweg. Wij lossen het op die manier op. Vooral de docentbelasting is een zorg. Dat is allemaal niet zo gemakkelijk op te lossen, maar we zijn positief. Als het zo door blijft groeien, wordt het lastig.”

U hebt nu gekozen voor een numerus fixus.
“We willen het eigenlijk niet. We zijn met het college in gesprek gegaan, omdat er een risico is dat we volgend jaar weer met dertig procent groeien. Dat kun je met een numerus fixus oplossen, maar je kunt er ook voor kiezen zodanig te investeren dat we meer studenten aankunnen, door bij bouwen, extra inhuur, meer online learning. Wat ons betreft is op dit moment een numerus fixus het meest voor de hand liggend. De vraag is: hoe zien we het op termijn? Wetend dat er veel vraag is naar onze afgestudeerden. De andere kant zien we ook wel: doorgroeien zonder uitbreiding in docentencorps en faciliteiten kan niet. Overigens betekent een numerus fixus niet automatisch dat er minder uitstroom zal zijn. De uitstroom groeit: we zijn bezig de studie-uitval te beperken.”

Waarom niet tijdelijk extra ruimte en personeel inhuren?
“Dat kan, maar het valt niet mee de juiste mankracht te vinden. We willen alleen docenten die ook onderzoek doen en daar moet financiering voor zijn. Dus als de faculteit groeit, heeft het veel meer consequenties dan alleen de onderwijstaak die groter wordt. Een nieuwe balans vinden, is niet zo eenvoudig. De vraag is: denken we dat het in de toekomst doorgroeit naar achthonderd of duizend? Of gaat het terug naar vier- tot vijfhonderd? Op het moment dat je dat weet kun je een plan maken, maar niemand weet dat nu.”

De fixus leidde wel tot verontwaardiging: kiezen er eindelijk meer studenten voor techniek, komt er een stop.
“We hebben in Delft op dit moment capaciteitsproblemen, maar op landelijk niveau niet. Er zijn nóg twee opleidingen waar studenten werktuigbouw kunnen studeren. Als het aantal studenten blijft groeien, zijn we bereid extra te investeren.”

U wilt het bachelorrendement (diploma in vier jaar) in 2015 verdubbeld zien. Hoe denkt u dat te bereiken?
“Met een aantal maatregelen die al in werking waren gezet voordat ik hier kwam. Belangrijk is een nieuw bachelorcurriculum met minder kleine vakken, meer samenhang tussen de theorie en de praktische opdracht, en een verschuiving in het eerste jaar van hoorcolleges naar werkcolleges. We hopen dat daarmee een groot deel wordt opgelost. Werkcolleges hebben ook nog een ander doel: er zijn studenten die hier verloren raken in de grote groep. Door ze samen te brengen in groepen van tachtig, die opgesplitst zijn in clubjes van acht, hopen we dat er minder verloren raken of te weinig aansluiting vinden. Meer aandacht in het eerste jaar: meteen aan de slag, anders ga je de punten niet halen.”

Wordt de universiteit zo geen diplomafabriek?
“Als je niet uitkijkt wel, dus dat gaan we voorkomen. Wij zien dat het gat met de middelbare school voor nogal wat studenten groot is. Daarom worden de werkcolleges in het eerste jaar verplicht. We helpen studenten structuur te vinden, maar het is absoluut niet de bedoeling om er een schoolsere opleiding van te maken. Daar zijn we zeer beducht voor. De meerwaarde van een Delftse ingenieur is: zelfstandig kunnen werken, kritisch kijken naar opdrachten en de uitvoering. Er is geen enkele ambitie bij de docenten om dat te veranderen.”

De werkdruk wordt door docenten als zeer hoog ervaren, mede door de hoge onderwijslast en het grote aanbod aan vakken. De minor deep sea mining is om die reden na een jaar gestopt. Wat gaat u aan de werkdruk doen?
“Het afgelopen jaar heeft het college ons geholpen met wat extra middelen, waardoor er universitair docenten zijn bijgekomen. We kijken waar uitbreiding, efficiency en vermijdbare overbelasting nodig en gewenst zijn. Vaak ergeren mensen zich aan vermijdbaar werk. De kunst is om helder te krijgen waar nu werkelijk een probleem ligt. Het is niet zo makkelijk daar wat aan te doen, want de meeste afdelingen hebben openstaande vacatures die ze niet weten te vervullen. Dus zo maar geld erbij en nog meer vacatures, helpt niet. We kunnen wel de capaciteit die we hebben maximaal inzetten.”

Waarom heeft 3mE gekozen voor de nieuwe bacheloropleiding klinische technologie?
“Omdat er grote behoefte is aan een nieuw type deskundigen in de gezondheidszorg en ook omdat er interessante onderzoeksvragen liggen. In de medische wereld is een grote verandering gaande: er komt veel meer technologie in de behandel- en operatiekamer. Artsen zijn meestal geen technici. Er zal een rol komen voor technische specialismen. De achtergrond daarvan ligt vooral in werktuigbouw. Leiden, Rotterdam en Delft hebben de handschoen opgepakt.

‘Delft’ is daarbij in eerste instantie 3mE, maar ook Technische Natuurwetenschappen en Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica. Er is al zo’n opleiding in Twente en er was behoefte aan een soortgelijke die nog wat meer gericht is op de eisen die aan artsen worden gesteld. Door de opleiding samen met Leiden en Rotterdam te organiseren, wordt een schakeling naar hun masters geneeskunde mogelijk. Het is nog onduidelijk hoe groot de vraag zal zijn, dus we beginnen met een maximum van honderd in het eerste jaar.”

Waarom niet eerst de werkdruk en het studiesucces bij de andere opleidingen op orde krijgen?
“Het momentum om zo’n opleiding te starten is nu. De vraag naar een nieuw type deskundigen groeit nu en het duurt nog jaren voordat de eerste afgestudeerden op de markt komen. De overheid ziet dat ook. Het gaat voor een deel om andere docenten en andere vaardigheden. De afdeling biomechanica is hier vooral bij betrokken en die zit minder in de huidige bacheloropleidingen, meer in de masteropleidingen. Er komt daar wat capaciteit bij. Ik ga bij alle beoogde docenten langs en kijk of er sprake is van werkdruk. Dat blijkt in de praktijk reuze mee te vallen.”

In uw meerjarenplan 3mE 2013-2015 valt een paar keer de term communitybuilding, om de sociale cohesie te verhogen. Hoe komt het dat het daar kennelijk aan ontbreekt?
“Dat weet ik niet. Ik neem waar dat er tussen de onderzoekers van de verschillende vakgroepen of afdelingen relatief weinig verbanden liggen. Dat komt door het verleden, waarin er afdelingen bij zijn gekomen vanuit andere faculteiten. Het is ook inherent aan de structuur van een universiteit, die is gericht op het excelleren van individuen. Dat helpt niet bij het samenbrengen van mensen. Ik probeer daarom actief onderzoekers uit verschillende afdelingen bij elkaar te brengen rondom specifieke thema’s.”

U wilt dat wetenschappers meer lobbyen.
“Niet in negatieve zin, maar je moet zorgen dat je bekend bent, dat je erbij bent als Europese programma’s worden vormgegeven, en dat de onderwerpen die jij belangrijk vindt ook in proposals terechtkomen. Dat vereist dat mensen weten wie je bent, dat je je expertise en je statuur als onderzoeker gebruikt om gehoord te worden in Europa en bij collega’s. Dan maak je een veel grotere kans van slagen. Dus dat is investeren, even samengevat als lobbyen. Dat doen al veel onderzoekers hartstikke goed, maar het kan altijd beter.”

U wilt ook een vierde geldstroom aanboren: filantropie en foundations. Kunt u dat toelichten?
“We hebben hier een aantal maatschappelijk zeer relevante onderwerpen met relatief weinig financiering van bedrijven, families of fondsen. Alumni of bedrijven die zeggen: wij willen iets terug doen voor de maatschappij. Musea doen dat meer en redelijk succesvol en er is geen reden waarom dat met onze vakgebieden niet zou kunnen. Het gaat erom of je relaties wilt aangaan. Of daar uiteindelijk financiële impulsen vandaan komen, zal later blijken.”

U houdt uw intreerede op 25 september. Wat wordt de kern van uw verhaal?
“Dat ontwikkeling fasegewijs gebeurt. Productiebedrijven zijn fasegewijs ontwikkeld: van goedkope producten naar kwaliteitsproducten naar innovatieve producten. Om dat te bereiken zijn in bestuurlijke zin elke keer andere soorten interventies gepleegd. Ik ga kijken of ik binnen onderwijs, onderzoek en valorisatie ook van dat soort fases kan herkennen en kan voorspellen welke fase er aan gaat komen. Elke verandering bouwt voort op het verleden. Het voorgaande was nodig om de volgende stap te kunnen maken. Ik wil kijken of dat met een cultuur- of een structuurinterventie zal gebeuren.”

Kunt u een voorbeeld geven binnen de universiteit?
“Een paar weken voor de introductieweek kwam er een brief vanuit het college over het drankgebruik van studenten, met name tijdens de cantus. Zowel decanen als studieverenigingen werd gemeld dat misbruik of overdreven gooien met bier niet meer van deze tijd is. Dat is een typische cultuurinterventie. Ik weet dat een andere universiteit dit vijf jaar geleden met regelgeving heeft opgelost: de bar gaat drie keer tijdens de cantus open, iedereen kan dan één biertje halen en verder niet. Dat is een structuurinterventie om hetzelfde doel te bereiken.”

CV
CV

CV


Theun Baller (56) werkte na de mts als research assistent bij Amolf, een onderzoekslab van de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie. Twee jaar later ging hij in deeltijd natuurkunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn afstuderen, in 1986, werd hij onderzoeker bij Philips Research. Vier jaar later promoveerde hij aan de Universiteit Twente. Hij vervulde vervolgens diverse functies bij Philips Research, de laatste tien jaar was hij als lid van het managementteam actief als chief operating officer en program manager. In januari 2012 werd hij program manager open innovation bij de TU Delft en een half jaar later decaan van de faculteit Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek en Technische Materiaalwetenschappen (3mE). Baller is getrouwd en heeft drie kinderen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.