Opinie

Wat de TU kan doen aan lage scores in de polls

Het onderwijs van de TU Delft is recentelijk in diverse onderzoeken vergeleken met dat van andere universiteiten. Steeds staat de TU in de onderste regionen.

Wat is hier aan de hand?

Als ik de uitslagen van Elseviers, de Keuzegids Hoger Onderwijs en het Ministerie van OcenW lees, heb ik in eerste instantie, vanuit gekrenkte trots, onmiddellijk de behoefte om in de aanval te gaan. Bijvoorbeeld:

– We waren net bezig met een verbetertraject; de gegevens zijn achterhaald.

– Elsevier en de Keuzegids beperken zich tot een aantal opleidingen; dat zijn toevallig deze keer de wat zwakkere.

– In de Randstad zijn studenten nu eenmaal kritischer.

– In het buitenland hebben het onderwijs en onderzoek van Delft wèl een hele goede naam.

– Waar hebben we het nu helemaal over; het gaat veelal om waarderingsverschillen tussen de 6,4 en 7,3 punten.

In tweede instantie moet je vaststellen dat die tegenwerpingen ook gelden voor universiteiten die beter scoren. We moeten accepteren dat ons onderwijs er vaak niet goed uitkomt. Dat geldt dit jaar bijvoorbeeld voor technische wiskunde, werktuigbouwkunde, maritieme techniek, elektrotechniek, technische informatica en bouwkunde. Overigens: er staan ook goede resultaten tegenover. TNW en L&R komen er goed uit, niet alleen in de visitaties, maar ook in de Keuzegids. TBM scoort goed in de Elsevierenquête.

Een paar zaken vallen op.

Laag rendement

De matige scores betreffen niet het niveau van de afgestudeerden of hun geschiktheid voor de arbeidsmarkt, maar vooral de organisatie- en proceskwaliteit: de faciliteiten, de inhoud van de propedeuse, de begeleiding van verslagen en scripties, de kwaliteit van werk- en hoorcolleges, de interne communicatie, de termijnen van tentamenuitslagen en in het algemeen de studeerbaarheid. Er ontstaat een beeld van opleidingen die inhoudelijk aan de maat zijn, maar die de student onvoldoende weten te betrekken, te motiveren en te begeleiden.

Bij het ontbreken van externe prikkels om het studietempo op te jagen (geen tempo- of prestatiebeurs meer), culmineert dit alles in een laag propedeuse- en doctoraalrendement. Het probleem is hardnekkig want de TU scoort gemiddeld laag over een reeks van jaren.

Een zelfde soort geluiden krijgt de TU terug van kritische decanen in het omliggende voortgezet onderwijs. Zij kenschetsen ons als arrogant, zelfgenoegzaam, een ivoren toren, weinig uitdagend, onvoldoende aansluitend bij het vwo-niveau en weinig ondersteunend. Studenten lopen daardoor snel stuk en haken af. Of dit in al zijn hardheid waar is doet niet ter zake, het zijn beelden die leven.

Alle betrokkenen bij de TU zullen de handen ineen moeten slaan om het onderwijs te verbeteren. Een hogere score is niet alleen belangrijk om van de geknakte trots af te komen. Maar ookomdat het verzorgen van goed onderwijs de wettelijke, maatschappelijke opdracht van de universiteit is én omdat de instroom van studenten bepalend is voor de bekostiging van de instelling. Dit jaar is het studentenaantal vergeleken met de andere universiteiten teruggelopen met 7,5 procent. Dat vertaalt zich rechtstreeks in het budget.

Direct aanpakken

Hoe te doen? Er zijn verbeteractiviteiten denkbaar en er zijn plannen in de maak. Zo beraadt de AKO (Adviescommissie Kwaliteitszorg Onderwijs) zich op stappen om straks gereed te zijn voor de eerste accreditaties nieuwe stijl van het Nationaal Accrediterings Orgaan. Daarnaast broedt de commissie Onderwijsportfolio op adviezen over aard, opbouw en organisatie van het onderwijsassortiment.

Er zijn echter ook zaken die meteen kunnen worden aangepakt, zonder dat ze meer geld of tijd kosten.

Best practices uitwisselen.

Van elkaar leren; iedere opleiding heeft zijn succesvolle voorbeelden om aan anderen te laten zien; dat kan georganiseerd worden (waarom scoren bijvoorbeeld TNW, L&R en TBM wel goed?).

– De organisatie verbeteren.

Meer energie steken in goede interne communicatie, in een vlekkeloze organisatie, in goede begeleiding van studenten.

– De student centraal zetten.

De organisatie meer richten op het motiveren en faciliteren van de student. Dat geldt zeker in de propedeuse. Daar vindt nu, deels onnodig, de grootste uitval plaats. Wie de propedeuse heeft gehaald, heeft zo’n 90 procent kans ook zijn masterdegree te halen. Wie zijn propedeuse in het nominale tempo haalt, heeft grote kans ook snel af te studeren.

– Bindende onderlinge afspraken maken.

Door de BaMa-structuur worden opleidingen afhankelijker van elkaar (voor bijvakken, overstapmogelijkheden, gemeenschappelijke onderdelen, de integratie van internationale studenten e.d.). Daarvoor heldere kaders afspreken, zonder vrijblijvendheid, met de bereidheid de opleidingen aan te passen.

– Beleid uitvoeren.

Er liggen veel beleidsuitgangspunten, zoals die over didactische certificering en over de semesterindeling. Het schort ook niet aan meetinstrumentarium, wèl aan het toepassen daarvan en aan het daaraan verbinden van consequenties.

Drie jaar

Er is nog veel meer denkbaar. Maar allereerst moet de noodzaak van onderwijsverbetering erkend worden voor de kwaliteit, het imago en de wervingskracht van de TU. Het is natuurlijk primair aan cvb, decanen, opleidingsdirecteuren en afdelingsvoorzitters om deze sense of urgency over te dragen en om de bijbehorende kaders te stellen en te handhaven. Maar het gaat pas werken als iedereen diezelfde urgentie ziet en zich voor de kwaliteit daarvan verantwoordelijk velt.

Onderwijsverbetering is een proces van lange adem. Gelet op de in de TU aanwezige kwaliteit,loyaliteit en gedrevenheid, moet het mogelijk zijn binnen drie jaar te komen tot een substantiële verbetering van het resultaat in landelijke polls. Een beetje TU kan pas tevreden zijn als ze tenminste zevens voor haar opleidingen scoort. Dat verwachten we tenslotte ook van onze studenten.

de auteur is lid van het college van bestuur van de TU Delft

Het onderwijs van de TU Delft is recentelijk in diverse onderzoeken vergeleken met dat van andere universiteiten. Steeds staat de TU in de onderste regionen. Wat is hier aan de hand?

Als ik de uitslagen van Elseviers, de Keuzegids Hoger Onderwijs en het Ministerie van OcenW lees, heb ik in eerste instantie, vanuit gekrenkte trots, onmiddellijk de behoefte om in de aanval te gaan. Bijvoorbeeld:

– We waren net bezig met een verbetertraject; de gegevens zijn achterhaald.

– Elsevier en de Keuzegids beperken zich tot een aantal opleidingen; dat zijn toevallig deze keer de wat zwakkere.

– In de Randstad zijn studenten nu eenmaal kritischer.

– In het buitenland hebben het onderwijs en onderzoek van Delft wèl een hele goede naam.

– Waar hebben we het nu helemaal over; het gaat veelal om waarderingsverschillen tussen de 6,4 en 7,3 punten.

In tweede instantie moet je vaststellen dat die tegenwerpingen ook gelden voor universiteiten die beter scoren. We moeten accepteren dat ons onderwijs er vaak niet goed uitkomt. Dat geldt dit jaar bijvoorbeeld voor technische wiskunde, werktuigbouwkunde, maritieme techniek, elektrotechniek, technische informatica en bouwkunde. Overigens: er staan ook goede resultaten tegenover. TNW en L&R komen er goed uit, niet alleen in de visitaties, maar ook in de Keuzegids. TBM scoort goed in de Elsevierenquête.

Een paar zaken vallen op.

Laag rendement

De matige scores betreffen niet het niveau van de afgestudeerden of hun geschiktheid voor de arbeidsmarkt, maar vooral de organisatie- en proceskwaliteit: de faciliteiten, de inhoud van de propedeuse, de begeleiding van verslagen en scripties, de kwaliteit van werk- en hoorcolleges, de interne communicatie, de termijnen van tentamenuitslagen en in het algemeen de studeerbaarheid. Er ontstaat een beeld van opleidingen die inhoudelijk aan de maat zijn, maar die de student onvoldoende weten te betrekken, te motiveren en te begeleiden.

Bij het ontbreken van externe prikkels om het studietempo op te jagen (geen tempo- of prestatiebeurs meer), culmineert dit alles in een laag propedeuse- en doctoraalrendement. Het probleem is hardnekkig want de TU scoort gemiddeld laag over een reeks van jaren.

Een zelfde soort geluiden krijgt de TU terug van kritische decanen in het omliggende voortgezet onderwijs. Zij kenschetsen ons als arrogant, zelfgenoegzaam, een ivoren toren, weinig uitdagend, onvoldoende aansluitend bij het vwo-niveau en weinig ondersteunend. Studenten lopen daardoor snel stuk en haken af. Of dit in al zijn hardheid waar is doet niet ter zake, het zijn beelden die leven.

Alle betrokkenen bij de TU zullen de handen ineen moeten slaan om het onderwijs te verbeteren. Een hogere score is niet alleen belangrijk om van de geknakte trots af te komen. Maar ookomdat het verzorgen van goed onderwijs de wettelijke, maatschappelijke opdracht van de universiteit is én omdat de instroom van studenten bepalend is voor de bekostiging van de instelling. Dit jaar is het studentenaantal vergeleken met de andere universiteiten teruggelopen met 7,5 procent. Dat vertaalt zich rechtstreeks in het budget.

Direct aanpakken

Hoe te doen? Er zijn verbeteractiviteiten denkbaar en er zijn plannen in de maak. Zo beraadt de AKO (Adviescommissie Kwaliteitszorg Onderwijs) zich op stappen om straks gereed te zijn voor de eerste accreditaties nieuwe stijl van het Nationaal Accrediterings Orgaan. Daarnaast broedt de commissie Onderwijsportfolio op adviezen over aard, opbouw en organisatie van het onderwijsassortiment.

Er zijn echter ook zaken die meteen kunnen worden aangepakt, zonder dat ze meer geld of tijd kosten.

Best practices uitwisselen.

Van elkaar leren; iedere opleiding heeft zijn succesvolle voorbeelden om aan anderen te laten zien; dat kan georganiseerd worden (waarom scoren bijvoorbeeld TNW, L&R en TBM wel goed?).

– De organisatie verbeteren.

Meer energie steken in goede interne communicatie, in een vlekkeloze organisatie, in goede begeleiding van studenten.

– De student centraal zetten.

De organisatie meer richten op het motiveren en faciliteren van de student. Dat geldt zeker in de propedeuse. Daar vindt nu, deels onnodig, de grootste uitval plaats. Wie de propedeuse heeft gehaald, heeft zo’n 90 procent kans ook zijn masterdegree te halen. Wie zijn propedeuse in het nominale tempo haalt, heeft grote kans ook snel af te studeren.

– Bindende onderlinge afspraken maken.

Door de BaMa-structuur worden opleidingen afhankelijker van elkaar (voor bijvakken, overstapmogelijkheden, gemeenschappelijke onderdelen, de integratie van internationale studenten e.d.). Daarvoor heldere kaders afspreken, zonder vrijblijvendheid, met de bereidheid de opleidingen aan te passen.

– Beleid uitvoeren.

Er liggen veel beleidsuitgangspunten, zoals die over didactische certificering en over de semesterindeling. Het schort ook niet aan meetinstrumentarium, wèl aan het toepassen daarvan en aan het daaraan verbinden van consequenties.

Drie jaar

Er is nog veel meer denkbaar. Maar allereerst moet de noodzaak van onderwijsverbetering erkend worden voor de kwaliteit, het imago en de wervingskracht van de TU. Het is natuurlijk primair aan cvb, decanen, opleidingsdirecteuren en afdelingsvoorzitters om deze sense of urgency over te dragen en om de bijbehorende kaders te stellen en te handhaven. Maar het gaat pas werken als iedereen diezelfde urgentie ziet en zich voor de kwaliteit daarvan verantwoordelijk velt.

Onderwijsverbetering is een proces van lange adem. Gelet op de in de TU aanwezige kwaliteit,loyaliteit en gedrevenheid, moet het mogelijk zijn binnen drie jaar te komen tot een substantiële verbetering van het resultaat in landelijke polls. Een beetje TU kan pas tevreden zijn als ze tenminste zevens voor haar opleidingen scoort. Dat verwachten we tenslotte ook van onze studenten.

de auteur is lid van het college van bestuur van de TU Delft

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.