Campus

Vriendschap als sociaal kapitaal

In de Studium Generale-reeks over vriendschap hield de historicus dr. Luuc Kooijmans onlangs in het Cultureel Centrum een lezing. Hij schreef het proefschrift ‘Vriendschap en kunst van het overleven in de 17e en 18e eeuw’. Van zijn voordracht hieronder een ingekorte weergave.

,,In het archief van de familie Huydecoper worden de dagboeken bewaard van de zeventiende-eeuwse Amsterdamse burgemeester Joan Huydecoper, heer van Maarsseveen. Dat zijn geen dagboeken zoals wij die kennen: er staan weinig ontboezemingen in omtrent zijn zielenroerselen. Huydecoper maakte vooral korte, zakelijke notities. Hij tekende aan waar hij was geweest en wie hij had ontmoet, en slechts bij uitzondering noteerde hij ook wat daarbij was gezegd en voorgevallen.

Huydecoper ontmoette vooral familieleden en collega’s. Met sommigen van hen hield hij ‘correspondentie’, wat wil zeggen dat er brieven, geschenken, uitnodigingen en visites werden uitgewisseld. Van die uitwisseling hield Huydecoper ook aantekening. Hij maakte kopieën van al zijn uitgaande brieven en noteerde of hij geschenken had ontvangen of verstrekt.

Voor het versturen van brieven bestond meestal een concrete zakelijke aanleiding, maar ze werden tevens gebruikt om te informeren naar het welzijn van de geadresseerden en om hen op de hoogte te stellen van het laatste nieuws uit de eigen kring. Een belangrijk deel van de correspondentie bestond uit uitnodigingen voor plechtige of informele bijeenkomsten, zoals bruiloften, begrafenissen of maaltijden. De briefwisseling diende dus om contacten te onderhouden.

Hetzelfde gold voor de uitwisseling van geschenken. Deze werden zelden geheel vrijblijvend gegeven: soms golden ze als bedankje voor bewezen diensten, vaak effenden ze het pad voor een verzoek. Dat het meestal niet om de geschenken zelf ging blijkt wel uit het feit dat Huydecoper ze vaak botweg doorgaf aan derden. Een karakteristieke notie luidde: ‘(ik werd) met een haes vereert, die ik wederom aen nicht Trip vereerde’. Een andere keer noteerde hij de ontvangst van een kabeljauw, waarvan hij onmiddellijk vijf moten doorstuurde aan een zwager. Zo kon hij gratis een royaal gebaar maken.
Reputatie

Een geschenk was een teken van genegenheid, van goede wil, een nadere aanhaling of een bevestiging van bestaande betrekkingen. Als de ontvanger het in dank aanvaardde, verklaarde hij zich expliciet of impliciet ‘verobligeert’, wat zoveel wilde zeggen als dat er een beroep op hem kon worden gedaan, en dat hij bereid was het gebaar te zijner tijd te beantwoorden met een dienst of een gunst.

De dagboeken waren vooral een lopende balans, waarin credit en debet werden gewogen – niet op het financiële, maar op het sociale vlak. Tegenover de ‘presenten bij mij ontfangen’ stonden de’presenten door mij gedaan’; tegenover de ‘vrinden die bij mij hebben gelogeert’ stonden de ‘vrinden waer ick bij logeerde’. Op de creditzijde telden vooral de ‘ampten door mijn begeven’.

Iemands reputatie vormde een essentieel onderdeel van zijn sociaal kapitaal. In een wereld waarin alles verliep via persoonlijke relaties, was sociaal kapitaal minstens zo belangrijk als geld. Daarom noteerde Huydecoper nauwkeurig alle zaken waarmee hij eer had ingelegd en de gelegenheden dat zijn eer was aangetast. Eer was in de eerste plaats verbonden met sociale status, maar daarnaast was het van belang dat men voldeed aan de bij die status passende normen. Voor een goede reputatie was vooral een onbesproken levenswandel van belang.

Als een vorm van sociaal kapitaal speelde vriendschap een centrale rol. Uit het dagboek van Huydecoper, maar ook uit persoonlijke documenten van andere mensen uit zijn tijd, blijkt dat vriendschap onlosmakelijk was verbonden met overleven. Vriendschap was een vroegmoderne vorm van verzekering, een wapen in de strijd tegen de vele risico’s die het bestaan destijds kenmerkten.
Goodwill

Het vroegmoderne concept van vriendschap paste in een traditie die was overgeleverd uit oudheid en Middeleeuwen, waarin vriendschap stond voor het bevorderen van consensus, vrede en saamhorigheid. Vriendschap was een relatie tussen individuen die op grond van wederzijdse genegenheid solidair met elkaar waren en dat tot uiting brachten in zowel praktische hulp als morele steun. De individuen profiteerden, maar ook de samenleving: vriendschap was een belangrijk middel om de banden binnen een gemeenschap te verstevigen.

Het begrip vriendschap werd ook wel gebruikt in meer persoonlijke, laten we zeggen ‘moderne’ zin. In feite is het idee van wat vriendschap zou moeten zijn eeuwenlang nauwelijks veranderd. De kenmerken die tegenwoordig als essentieel worden beschouwd (vertrouwen, intimiteit, wederzijdse bereidheid tot hulp, gemeenschappelijke belangstelling, het delen van normen en waarden) werden ook al genoemd door auteurs in de klassieke oudheid.

In de praktijk waren de mogelijkheden om zich in de keuze van vrienden uitsluitend te laten leiden door individuele voorkeuren echter gering. Daarom bleef de ‘instrumentele’ vriendschap, waarin verwanten een belangrijke rol speelden, tot in de achttiende eeuw dominant. De voornaamste reden daarvoor was dat het individu in het vroegmoderne West-Europa nadrukkelijk onderdeel was van een familie. Het individu had wel eigen belangen, maar die waren sterk verbonden met de belangen van zijn naaste verwanten. Iedereen werd geacht een bijdrage te leveren aan het handhaven van de maatschappelijke positie van zijn familie.

Aan het dagboek van Huydecoper valt te zien hoe men met het sociale vermogen omging. Het ging erom verplichtende relaties te onderhouden. Zij werden ‘de vrienden’ genoemd. Om ervoor te zorgen dat ze, als het er op aan kwam, bereid zouden zijn om steun te verlenen, moest je krediet opbouwen, dat wil zeggen tonen dat je die steun waard was en bovendien van zins om er iets voor terug te geven. Het cultiveren van vriendschapsrelaties was vooral eenkwestie van goodwill kweken. Dat gebeurde in eerste instantie door middel van ‘beleefdheden’: complimenten, attenties, visites en uitnodigingen voor feesten en maaltijden.
Balans

Wederkerigheid vormde het onderliggende principe bij de uitwisseling van beleefdheden en diensten. Wie een gift accepteerde of om een dienst had gevraagd, achtte zich gebonden om een tegenprestatie te leveren. Maar anders dan in het economisch verkeer was die tegenprestatie niet gespecificeerd en er was ook geen vastgestelde termijn waarbinnen hij moest worden geleverd. De uitwisseling veronderstelde vertrouwen. Men ging er vanuit dat een wederdienst zou worden geleverd, zonder dat expliciet als voorwaarde te stellen.

Diensten werden gepresenteerd als gunsten, verleend uit gevoelens van genegenheid, maar een dienst of een gift fungeerde vooral als een vorm van krediet. De rekening bleef openstaan en kon te zijner tijd in balans worden gebracht. De balans diende ongeveer in evenwicht te blijven, maar daar hoefde niet op korte termijn voor te worden gezorgd. Het vervullen van vriendschapsverplichtingen was een kwestie van eer en geweten. De sanctie op het niet nakomen van morele verplichtingen was schuldgevoel en aantasting van goede naam.

Naarmate het aantal institutionele zekerheden toenam en de materiële aspecten minder belangrijk werden, kwam de nadruk minder op noodzaak en meer op vrijwilligheid te liggen, meer op emotionele dan op de instrumentele betekenis van de relatie. Vriendschap moest meer een oplossing bieden voor psychische en emotionele, dan voor materiële onzekerheden. Voor een ‘moderne’ opvatting van vriendschap ontstond pas ruimte naarmate institutionele zekerheden de plaats innamen van persoonlijke.”

Bewerking: Mannus van der Laan

,,In het archief van de familie Huydecoper worden de dagboeken bewaard van de zeventiende-eeuwse Amsterdamse burgemeester Joan Huydecoper, heer van Maarsseveen. Dat zijn geen dagboeken zoals wij die kennen: er staan weinig ontboezemingen in omtrent zijn zielenroerselen. Huydecoper maakte vooral korte, zakelijke notities. Hij tekende aan waar hij was geweest en wie hij had ontmoet, en slechts bij uitzondering noteerde hij ook wat daarbij was gezegd en voorgevallen.

Huydecoper ontmoette vooral familieleden en collega’s. Met sommigen van hen hield hij ‘correspondentie’, wat wil zeggen dat er brieven, geschenken, uitnodigingen en visites werden uitgewisseld. Van die uitwisseling hield Huydecoper ook aantekening. Hij maakte kopieën van al zijn uitgaande brieven en noteerde of hij geschenken had ontvangen of verstrekt.

Voor het versturen van brieven bestond meestal een concrete zakelijke aanleiding, maar ze werden tevens gebruikt om te informeren naar het welzijn van de geadresseerden en om hen op de hoogte te stellen van het laatste nieuws uit de eigen kring. Een belangrijk deel van de correspondentie bestond uit uitnodigingen voor plechtige of informele bijeenkomsten, zoals bruiloften, begrafenissen of maaltijden. De briefwisseling diende dus om contacten te onderhouden.

Hetzelfde gold voor de uitwisseling van geschenken. Deze werden zelden geheel vrijblijvend gegeven: soms golden ze als bedankje voor bewezen diensten, vaak effenden ze het pad voor een verzoek. Dat het meestal niet om de geschenken zelf ging blijkt wel uit het feit dat Huydecoper ze vaak botweg doorgaf aan derden. Een karakteristieke notie luidde: ‘(ik werd) met een haes vereert, die ik wederom aen nicht Trip vereerde’. Een andere keer noteerde hij de ontvangst van een kabeljauw, waarvan hij onmiddellijk vijf moten doorstuurde aan een zwager. Zo kon hij gratis een royaal gebaar maken.
Reputatie

Een geschenk was een teken van genegenheid, van goede wil, een nadere aanhaling of een bevestiging van bestaande betrekkingen. Als de ontvanger het in dank aanvaardde, verklaarde hij zich expliciet of impliciet ‘verobligeert’, wat zoveel wilde zeggen als dat er een beroep op hem kon worden gedaan, en dat hij bereid was het gebaar te zijner tijd te beantwoorden met een dienst of een gunst.

De dagboeken waren vooral een lopende balans, waarin credit en debet werden gewogen – niet op het financiële, maar op het sociale vlak. Tegenover de ‘presenten bij mij ontfangen’ stonden de’presenten door mij gedaan’; tegenover de ‘vrinden die bij mij hebben gelogeert’ stonden de ‘vrinden waer ick bij logeerde’. Op de creditzijde telden vooral de ‘ampten door mijn begeven’.

Iemands reputatie vormde een essentieel onderdeel van zijn sociaal kapitaal. In een wereld waarin alles verliep via persoonlijke relaties, was sociaal kapitaal minstens zo belangrijk als geld. Daarom noteerde Huydecoper nauwkeurig alle zaken waarmee hij eer had ingelegd en de gelegenheden dat zijn eer was aangetast. Eer was in de eerste plaats verbonden met sociale status, maar daarnaast was het van belang dat men voldeed aan de bij die status passende normen. Voor een goede reputatie was vooral een onbesproken levenswandel van belang.

Als een vorm van sociaal kapitaal speelde vriendschap een centrale rol. Uit het dagboek van Huydecoper, maar ook uit persoonlijke documenten van andere mensen uit zijn tijd, blijkt dat vriendschap onlosmakelijk was verbonden met overleven. Vriendschap was een vroegmoderne vorm van verzekering, een wapen in de strijd tegen de vele risico’s die het bestaan destijds kenmerkten.
Goodwill

Het vroegmoderne concept van vriendschap paste in een traditie die was overgeleverd uit oudheid en Middeleeuwen, waarin vriendschap stond voor het bevorderen van consensus, vrede en saamhorigheid. Vriendschap was een relatie tussen individuen die op grond van wederzijdse genegenheid solidair met elkaar waren en dat tot uiting brachten in zowel praktische hulp als morele steun. De individuen profiteerden, maar ook de samenleving: vriendschap was een belangrijk middel om de banden binnen een gemeenschap te verstevigen.

Het begrip vriendschap werd ook wel gebruikt in meer persoonlijke, laten we zeggen ‘moderne’ zin. In feite is het idee van wat vriendschap zou moeten zijn eeuwenlang nauwelijks veranderd. De kenmerken die tegenwoordig als essentieel worden beschouwd (vertrouwen, intimiteit, wederzijdse bereidheid tot hulp, gemeenschappelijke belangstelling, het delen van normen en waarden) werden ook al genoemd door auteurs in de klassieke oudheid.

In de praktijk waren de mogelijkheden om zich in de keuze van vrienden uitsluitend te laten leiden door individuele voorkeuren echter gering. Daarom bleef de ‘instrumentele’ vriendschap, waarin verwanten een belangrijke rol speelden, tot in de achttiende eeuw dominant. De voornaamste reden daarvoor was dat het individu in het vroegmoderne West-Europa nadrukkelijk onderdeel was van een familie. Het individu had wel eigen belangen, maar die waren sterk verbonden met de belangen van zijn naaste verwanten. Iedereen werd geacht een bijdrage te leveren aan het handhaven van de maatschappelijke positie van zijn familie.

Aan het dagboek van Huydecoper valt te zien hoe men met het sociale vermogen omging. Het ging erom verplichtende relaties te onderhouden. Zij werden ‘de vrienden’ genoemd. Om ervoor te zorgen dat ze, als het er op aan kwam, bereid zouden zijn om steun te verlenen, moest je krediet opbouwen, dat wil zeggen tonen dat je die steun waard was en bovendien van zins om er iets voor terug te geven. Het cultiveren van vriendschapsrelaties was vooral eenkwestie van goodwill kweken. Dat gebeurde in eerste instantie door middel van ‘beleefdheden’: complimenten, attenties, visites en uitnodigingen voor feesten en maaltijden.
Balans

Wederkerigheid vormde het onderliggende principe bij de uitwisseling van beleefdheden en diensten. Wie een gift accepteerde of om een dienst had gevraagd, achtte zich gebonden om een tegenprestatie te leveren. Maar anders dan in het economisch verkeer was die tegenprestatie niet gespecificeerd en er was ook geen vastgestelde termijn waarbinnen hij moest worden geleverd. De uitwisseling veronderstelde vertrouwen. Men ging er vanuit dat een wederdienst zou worden geleverd, zonder dat expliciet als voorwaarde te stellen.

Diensten werden gepresenteerd als gunsten, verleend uit gevoelens van genegenheid, maar een dienst of een gift fungeerde vooral als een vorm van krediet. De rekening bleef openstaan en kon te zijner tijd in balans worden gebracht. De balans diende ongeveer in evenwicht te blijven, maar daar hoefde niet op korte termijn voor te worden gezorgd. Het vervullen van vriendschapsverplichtingen was een kwestie van eer en geweten. De sanctie op het niet nakomen van morele verplichtingen was schuldgevoel en aantasting van goede naam.

Naarmate het aantal institutionele zekerheden toenam en de materiële aspecten minder belangrijk werden, kwam de nadruk minder op noodzaak en meer op vrijwilligheid te liggen, meer op emotionele dan op de instrumentele betekenis van de relatie. Vriendschap moest meer een oplossing bieden voor psychische en emotionele, dan voor materiële onzekerheden. Voor een ‘moderne’ opvatting van vriendschap ontstond pas ruimte naarmate institutionele zekerheden de plaats innamen van persoonlijke.”

Bewerking: Mannus van der Laan

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.