Opinie

Voor onderwijskwaliteit is deus ex machina onnodig

In zijn diesrede van begin januari meldde de rector magnificus het al: de opleidingsdirecteur komt eraan. De nieuwe job is voorgesteld in het rapport over onderwijskwaliteit dat onder leiding van prof.d

r. G. Smets is geschreven. Dit rapport gaat nu ‘TU-wijd’ in discussie. Studentenpartij Aag trapt af.

De Technische Universiteit Delft is de gelukkige vader van een college van bestuur, een universiteitsraad, een college van dekanen, faculteitsbesturen, faculteitsraden, vakgroepbesturen, opleidingscommissies, een onoverzichtelijk web van adviescommissies en organen alsmede een wandelgangen- en borrelcircuit. Deze organen zijn alle min of meer noodzakelijk voor het democratisch reilen en zeilen van deze universiteit.

Binnenkort wordt daar, als het advies van de Adviescommissie Interne Kwaliteitszorg voor het OnderWijs (AIKOW) wordt opgevolgd, een nieuwe functie en de daarbij horende adviescommissie aan toegevoegd. Een opleidingsdirecteur en een Programma Adviesraad gaan ervoor zorgen dat het onderwijs in kwaliteit erop vooruit gaat. Wat de opleidingsdirecteur precies gaat doen is nog punt van discussie, evenals de rol van de Programma Adviesraad. Het college van dekanen is echter al bijna door de bocht, maar ,,houdt een slag om de arm”.

Nu eindelijk onderkend wordt dat het met die kwaliteit van het onderwijs toch niet zo goed zit, rapporteert een commissie niet over de kwaliteit van het onderwijs, maar over een opleidingsdirecteur als een deus ex machina: hij of zij zal de kwaliteit van het onderwijs wel eens even gaan waarborgen.
Contradictie

De commissie presenteert een geweldige contradictie. De analyse van de commissie luidt volgens Delta dat ,,de organisatie van het onderwijs niet is meegegaan met het massaler worden van de universiteit, met als resultaat een onduidelijke organisatiestructuur”. Het eerste bestrijd ik, het laatste is waar. Maar adviseert diezelfde commissie nu de organisatiestructuur nog onduidelijker te maken?

,,Voorts is de samenhang van het studieprogramma in veel gevallen resultaat van een onderhandelingsproces tussen vakgroepen, in plaats van dat het vorm krijgt vanuit een inhoudelijke visie.” Ook dit is waar, daar moet dus wat aan gedaan worden. Derhalve moet elke faculteit een opleidingsdirecteur krijgen die uitsluitend wat te zeggen heeft over de uitvoering van het onderwijs en nièt over de inhoud.

Vervolgens pleit de AIKOW voor de instelling van een Programma Adviesraad, een belachelijk waterhoofd voor elke opleiding. Wat is het, wie zit erin en welke bevoegdheden krijgt het, behalve ,,meedenken over het inhoudelijke concept van een opleiding”? Het is ontzettend: de AIKOW heeft opnieuw de opleidingscommissie uitgevonden.

Immers, voor elke opleiding bestaat, bij de wet geregeld, een opleidingscommissie. Deze commissie van studenten en docentenadviseert over de datzelfde inhoudelijke concept, maar worden structureel genegeerd. Geef een opleidingscommissie een goede voorzitter, een reglement van de orde en de noodzakelijke faciliteiten en je hebt een geweldige Programma Adviesraad.
Afgeschoten

Een van de weinige zinnige AIKOW-conclusies is door het college van dekanen afgeschoten. De dekanen voelen weinig voor een onderwijshoogleraar als eindpunt in de carrière van een docent. Kennelijk is men nog steeds van mening dat onderzoeksprestaties in hoger aanzien dienen te staan dan onderwijsprestaties en is er weinig belangstelling voor het verhogen van de waardering voor onderwijsfuncties.

In geen geval moet met de opleidingsdirecteur een nieuwe bestuurslaag geïntroduceerd worden. Van bestuurslagen, en de onverbrekelijk daarmee verbonden belangenverstrengeling, hebben we meer dan genoeg. Maar hoe moet het dan wel? Welnu, bestaande onderwijsinhoudelijke functies op een opleiding moeten zodanig geïntegreerd worden dat de functie van een onderwijsdirecteur ontstaat. Deze onderwijsdirecteur is beslist geen hoogleraar met belangen in een vakgroep, maar iemand die geen enkel ander belang heeft dan dat voor de opleiding goed onderwijs verzorgd wordt.

Wat echter het allerbelangrijkste is voor de kwaliteit van het onderwijs, zijn de eindtermen van een opleiding. Eindtermen staan op papier en beschrijven wat een afgestudeerde ingenieur moet kennen en kunnen. Alleen met eindtermen in de hand kan kwaliteit van het onderwijs – niveau en uitvoering – geëvalueerd en gewaarborgd worden. Kwaliteit is immers de mate waarin aan de doelstellingen wordt voldaan. Als er geen doelstellingen zijn kan er logischerwijs ook geen kwaliteit zijn.

Jan Wolf (lid van de universiteitsraad voor de Aag)


Prof.dr.G. Smets, voorzitter van de commissie Aikow

In zijn diesrede van begin januari meldde de rector magnificus het al: de opleidingsdirecteur komt eraan. De nieuwe job is voorgesteld in het rapport over onderwijskwaliteit dat onder leiding van prof.dr. G. Smets is geschreven. Dit rapport gaat nu ‘TU-wijd’ in discussie. Studentenpartij Aag trapt af.

De Technische Universiteit Delft is de gelukkige vader van een college van bestuur, een universiteitsraad, een college van dekanen, faculteitsbesturen, faculteitsraden, vakgroepbesturen, opleidingscommissies, een onoverzichtelijk web van adviescommissies en organen alsmede een wandelgangen- en borrelcircuit. Deze organen zijn alle min of meer noodzakelijk voor het democratisch reilen en zeilen van deze universiteit.

Binnenkort wordt daar, als het advies van de Adviescommissie Interne Kwaliteitszorg voor het OnderWijs (AIKOW) wordt opgevolgd, een nieuwe functie en de daarbij horende adviescommissie aan toegevoegd. Een opleidingsdirecteur en een Programma Adviesraad gaan ervoor zorgen dat het onderwijs in kwaliteit erop vooruit gaat. Wat de opleidingsdirecteur precies gaat doen is nog punt van discussie, evenals de rol van de Programma Adviesraad. Het college van dekanen is echter al bijna door de bocht, maar ,,houdt een slag om de arm”.

Nu eindelijk onderkend wordt dat het met die kwaliteit van het onderwijs toch niet zo goed zit, rapporteert een commissie niet over de kwaliteit van het onderwijs, maar over een opleidingsdirecteur als een deus ex machina: hij of zij zal de kwaliteit van het onderwijs wel eens even gaan waarborgen.
Contradictie

De commissie presenteert een geweldige contradictie. De analyse van de commissie luidt volgens Delta dat ,,de organisatie van het onderwijs niet is meegegaan met het massaler worden van de universiteit, met als resultaat een onduidelijke organisatiestructuur”. Het eerste bestrijd ik, het laatste is waar. Maar adviseert diezelfde commissie nu de organisatiestructuur nog onduidelijker te maken?

,,Voorts is de samenhang van het studieprogramma in veel gevallen resultaat van een onderhandelingsproces tussen vakgroepen, in plaats van dat het vorm krijgt vanuit een inhoudelijke visie.” Ook dit is waar, daar moet dus wat aan gedaan worden. Derhalve moet elke faculteit een opleidingsdirecteur krijgen die uitsluitend wat te zeggen heeft over de uitvoering van het onderwijs en nièt over de inhoud.

Vervolgens pleit de AIKOW voor de instelling van een Programma Adviesraad, een belachelijk waterhoofd voor elke opleiding. Wat is het, wie zit erin en welke bevoegdheden krijgt het, behalve ,,meedenken over het inhoudelijke concept van een opleiding”? Het is ontzettend: de AIKOW heeft opnieuw de opleidingscommissie uitgevonden.

Immers, voor elke opleiding bestaat, bij de wet geregeld, een opleidingscommissie. Deze commissie van studenten en docentenadviseert over de datzelfde inhoudelijke concept, maar worden structureel genegeerd. Geef een opleidingscommissie een goede voorzitter, een reglement van de orde en de noodzakelijke faciliteiten en je hebt een geweldige Programma Adviesraad.
Afgeschoten

Een van de weinige zinnige AIKOW-conclusies is door het college van dekanen afgeschoten. De dekanen voelen weinig voor een onderwijshoogleraar als eindpunt in de carrière van een docent. Kennelijk is men nog steeds van mening dat onderzoeksprestaties in hoger aanzien dienen te staan dan onderwijsprestaties en is er weinig belangstelling voor het verhogen van de waardering voor onderwijsfuncties.

In geen geval moet met de opleidingsdirecteur een nieuwe bestuurslaag geïntroduceerd worden. Van bestuurslagen, en de onverbrekelijk daarmee verbonden belangenverstrengeling, hebben we meer dan genoeg. Maar hoe moet het dan wel? Welnu, bestaande onderwijsinhoudelijke functies op een opleiding moeten zodanig geïntegreerd worden dat de functie van een onderwijsdirecteur ontstaat. Deze onderwijsdirecteur is beslist geen hoogleraar met belangen in een vakgroep, maar iemand die geen enkel ander belang heeft dan dat voor de opleiding goed onderwijs verzorgd wordt.

Wat echter het allerbelangrijkste is voor de kwaliteit van het onderwijs, zijn de eindtermen van een opleiding. Eindtermen staan op papier en beschrijven wat een afgestudeerde ingenieur moet kennen en kunnen. Alleen met eindtermen in de hand kan kwaliteit van het onderwijs – niveau en uitvoering – geëvalueerd en gewaarborgd worden. Kwaliteit is immers de mate waarin aan de doelstellingen wordt voldaan. Als er geen doelstellingen zijn kan er logischerwijs ook geen kwaliteit zijn.

Jan Wolf (lid van de universiteitsraad voor de Aag)


Prof.dr.G. Smets, voorzitter van de commissie Aikow

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.