Campus

Technologie tussen Prometheus en Terminator

Ralph Oei, student industrieel ontwerpen en medewerker van Delta, is winnaar van de essaywedstrijd die de faculteit der Wijsbegeerte en Technische Maatschappijwetenschappen (WTM) had uitgeschreven ter ere van haar dertigjarig bestaan.

Op het jubileumcongres van WTM krijgt hij vandaag zijn prijs uitgereikt: een tegoedbon voor een jaar collegegeld.

De wedstrijd stond open voor alle TU-studenten, aio’s en oio’s. Zij moesten een betoog schrijven over de vraag of de afgestudeerde TU-ingenieur zo aan de slag kan. Levert Delft alleen techneuten af, of hebben de ingenieurs in spe juist een brede bagage meegekregen met voldoende juridische kennis, inzicht in ethische vraagstukken en communicatieve vaardigheden?

In minder dan drieduizend woorden evalueerden de deelnemers de kwaliteit van de opleiding, en dat in een ‘voor een ruim publiek bestemde, subjectief gekleurde verhandeling met een goede persoonlijke stijl.’

Twintig deelnemers zonden hun betogen in. Allemaal waren ze van mening dat de huidige TU-opleiding meer aandacht zou kunnen schenken aan de ‘maatschappelijke component’. ,,De doelstelling van de TU Delft sluit aan bij de vraag uit het bedrijfsleven, maar toch functioneert de net-afgestudeerde ingenieur niet in zijn werkomgeving. De opleiding schiet met name tekort op het sociale vlak.”, luidde een van de uitspraken. En: ,,Volgens mijn definitie van onderwijskwaliteit zie ik veel ruimte tot verbetering voor de TU Delft. Dat wordt doorbijten, want daarvoor zal flink wat taaie technologen-arrogantie getrotseerd moeten worden.” Enkel het bestaan van een faculteit als WTM is niet genoeg voor een brede oriëntatie, schreven de meesten.

De jury (bestaande uit drs. D. van Delft, wetenschapsredacteur van NRC Handelsblad; R. Meijer, hoofdredacteur Delta; drs. R. Neutelings, docent/onderzoeker sectie toegepaste taalkunde van WTM; prof.ir. K. Wakker, rector magnificus) beoordeelde de inzendingen op originaliteit, niveau, argumentatie, structuur en leesbaarheid. De jurering geschiedde blind; de auteursnamen waren bij de beoordeling dus niet bekend.

De drie beste essays worden gepubliceerd in de bundel die ter gelegenheid van de jubilerende faculteit WTM verschijnt. Het winnende verhaal staat hierbij afgedrukt.

Your education begins where what is called your education is over.

De Amerikaanse voorliefde voor goed bekkende oneliners is funest voor het publieke debat. Argumenten verliezen het immers al snel van de assertieve bumpersticker-wijsheden waarmee de complexe werkelijkheid gemakshalve wordt toegedekt. Toch prikkelt deze uitspraak mij sterk: de vanzelfsprekendheidwaarmee de leerschool van het (bedrijfs-)leven boven academische vorming wordt ingeschaald, voelt op een of andere manier juist aan. En als er ècht waarheid in schuilt, waarom zou die dan niet gelden voor de ingenieur in opleiding? Maar laat ik niet te hard van stapel lopen: A good slogan can stop analysis for years.

Bij `de ingenieur’ denk ik onwillekeurig aan een krantenfoto van een oude stationshal. Te zien is een goed geconserveerde muurschildering van kennelijk socialistische origine, waarop een rijzige gestalte zijn fiere blik strak naar de toekomst richt. Op de achtergrond tekenen zich de enigszins dreigende silhouetten af van zware industriële machinerieën met grote raderen. Uiteraard staat de ingenieur achter het roer der maatschappij, zwijgzaam directieven gevend aan gestaalde arbeiders die onder zijn goedkeurende ogen vlijtig op de werkvloer krioelen. En er was vooruitgang, en hij zag dat de vooruitgang goed was.

De gedachtengang die in dit beeld besloten ligt, is tweeledig. Ten eerste is er het idee van de technologie als stuurbaar instrument, een veelzijdig stuk gereedschap waarmee de ruwe diamant van de samenleving met mechanische precisie in de gewenste eindvorm geslepen kan worden. De kracht van de ratio maakt beheersing van glibberige maatschappelijke problemen mogelijk, door deze te vertalen in hun scherper afgebakende technologische equivalent.

Ten tweede wordt verondersteld dat de roerganger het schip der maatschappij de goede kant op stuurt: hij is een technocraat in hart en nieren werkend volgens het grand design, de blauwdruk van een maakbaar Utopia. Zijn drijfveer is een onstuitbaar vooruitgangsgeloof, de haven in een betere wereld die facet voor facet dichterbij komt.

Dit is de klassieke opvatting van de ingenieur als homo faber, de nijvere techneut handelend in de beste traditie van `niet lullen, maar doen’. Met handen en voeten gebonden aan de materiële wereld, is het deze ingenieur gelukt de manier waarop wij leven in een zeer korte periode ingrijpend te veranderen. Massaproduktie is de alledaagse magie waarmee de omvorming van kwalijk riekende, weerbarstige grondstoffen tot voedsel, kleding en gebruiksvoorwerpen voor miljarden mensen wordt gewaarborgd. Zonder deze technologie van de schaalvergroting zouden we het nog geen dag uithouden. Zij is een voorwaarde voor ons bestaan geworden.

Tegelijkertijd creëren de oplossingen die de homo faber heeft bedacht hun eigen problemen. Het doemdagscenario van een ontspoorde gemeenschap die haar menselijkheid offert op het altaar van de vernieuwing, is ongeveer het meest afgekloven cliché sinds het ontstaan van het science-fiction genre. Toch lijkt de technologie òns te sturen, en niet andersom: zij is de versneller van onze cultuur geworden, en wij rennen met pijnlijke longen mee in het opgelegde tempo.
sombermansen

De luxe om vragen te stellen bij de introductie van nieuwe technologieën is ons echter niet gegeven. Belangrijke innovaties richten zich immers meestal op verbetering van deefficiency, en bieden ons dus de mogelijkheid een uiterst schaars artikel terug te kopen: tijd. De maatschappelijke acceptatie van nieuwe vindingen gaat daarom doorgaans vóóraf aan de discussie over de wenselijkheid ervan. Want kwantiteit mag dan geen afdoende substituut voor kwaliteit zijn, het wèrkt vaak wel. Tegen de tijd dat de eventuele nadelen zijn vastgesteld, is de vondst reeds toegevoegd aan de lange reeks onvervreemdbare verworvenheden van de maatschappij. Wij raken er niet alleen op ingesteld, wij kunnen er niet meer buiten.

En de discussies over het terugdringen ervan blijven beperkt tot de opiniepagina’s, en de spreekwoordelijke achterkamertjes van dwarsliggende academici.

Het is modieus om technologie aan te wijzen als veroorzaker van alles wat vies en voos is, maar de tekenen dat de koers die wij varen moet worden bijgestuurd laten zich moeilijk verdoezelen. In de verreikende veranderingsprocessen in onze leefomgeving speelt technologie een prominente dubbelrol; zij is afwisselend onze Prometheus en Terminator. In het intellectuele discours ligt het accent helaas op het laatste, en misschien niet ten onrechte:

%Industrie wordt in één adem genoemd met milieuvervuiling en achteloze exploitatie van grondstoffen.

%Hi-tech geneeskunde verlegt met onbetaalbare behandelingen bijna maandelijks de grenzen van de ethiek, ons dwingend de waarde van levens telkens langs de economische meetlat te leggen.

%De razendsnelle ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie dringen door tot in elke hoek van ons bestaan, en maken het begrip privacy even virtueel en leeg als tijd en ruimte.

Op dit punt is het erg aanlokkelijk om te gaan sombermansen: het beeld van de mensheid die aan haar eigen hedonistische verdorvenheid ten onder gaat, draagt aan het eind van het millenium een onweerstaanbare, bijbelse rechtvaardigheid in zich. Het levensgevoel van dit tijdperk schrijft voor dat alles tussen de aanhalingstekens van de relativiteit gezet moet worden, en op het geloof in de goede afloop zijn dan ook weinig cultuurvorsers te betrappen. Van degenen die nog wèl heilzame verwachtingen van technologie hebben, wordt verondersteld dat ze nog in de ontkenningsfase verkeren, het trauma van de stukgesmeten droom. Nee, volgevreten en wegzakkend in ons vuil zullen we omkomen in een zee van betekenisloze data en deze keer is er geen uitweg…
blinde vlek

Nu ben ik van nature geen optimist, en ik moet bekennen dat de catharsis die van het einde der tijden uitgaat mij op een bijna perverse manier aantrekt. Toch denk ik dat juist de technologie antwoorden zal moeten vinden voor deze mondiale problemen: alleen nieuwe technologie heeft de kracht oude technologie, mèt de oude manier van denken die erbij hoort, te vervangen. Want technologie is geen statisch onderdeel van onze cultuur, zij werkt ook in op ons wereldbeeld en is door de eeuwen heen een grote katalysator voor nieuw gedachtengoed geweest.

Alleen al de metaforische waarde van technologische artefacten is van groot belang gebleken voor inzicht in ons eigen denken.En hoewel de grofstoffelijke uitlaatklep van de stoommachine noch de verfijnde geheugentoewijzing van de computer ons veel wijzer hebben gemaakt over de werking van de menselijke psyche, reikt technologie waardevolle handvatten voor beter begrip van onszelf.

Vreemd genoeg zijn het in de regel mensen buiten de ingenieurswereld geweest, die erop hebben moeten wijzen dat de invloedssfeer van technologie groter is dan de plek waar zij geïmplementeerd wordt. Dat de reikwijdte ervan soms veel verder gaat dan de gespecificeerde systeemgrenzen, laat zich ook moeilijk cijfermatig uitdrukken. Daarbij is de ingenieur nooit erg geneigd tot reflectie, en ziet hij het in zijn ogen wat softe gekeutel over de bredere consequenties van zijn werk gewoonlijk lichtelijk geamuseerd aan.

Deze laisser-faire– mentaliteit is geworteld in het vertrouwen in het onbeperkte zelforganiserend vermogen van het complexe maatschappelijk weefsel, de gedachte dat de dingen wel loslopen als je ze met rust laat. Of dit nu komt door gebrek aan verbeeldingskracht of het wereldse karakter van zijn vak, de aanwezigheid van deze blinde vlek is onmiskenbaar.

De wereldomvattende problemen waarvoor wij ons gesteld zien verlangen echter een integrale aanpak, waarin de wisselwerking tussen de gevolgen voor de maatschappij en de bedachte oplossingen grondig in kaart wordt gebracht. Uiteraard het liefst vóór zij worden doorgevoerd. Maar als je gewend bent alleen in technologie te denken, dan vind je ook alleen technologische oplossingen. De belangrijkere sociale vraagstukken zijn evenwel nooit uitsluitend van technologische aard, en de werkelijke achtergrond komt pas boven tafel als je er de juiste voelsprieten voor hebt ontwikkeld.

De eisen die hierdoor aan de aankomend ingenieur worden gesteld zijn derhalve niet gering. Naast een goed vakman moet hij ook:

%lange-termijn denker zijn: begrijpen tot hoever zijn mandaat reikt en de gevolgen van zijn handelen kunnen overzien;

%in staat zijn tijdig relevante signalen uit zijn omgeving op te pikken;

%het vermogen hebben ideeën aan anderen uit te kunnen leggen en tot een betekenisvolle gedachtenwisseling te komen;

%voldoende algemene kennis bezitten om problemen in een breder perspectief te kunnen plaatsen.

Kortom, een communicatieve all-round professional die verder durft te kijken dan de grenzen van zijn vakgebied. Hoewel de term al geclaimd wordt door de technici die de Walt Disney Entertainment Parks van bloedstollende attracties voorzien, denk ik dat imagineer een mooie omschrijving voor deze ingenieur is.
Aandoenlijke mannen

In de almaar korter wordende studieperiode kunnen deze vaardigheden nauwelijks verkregen worden. De overvolle programma’s bieden net genoeg ruimte voor het bijbrengen van de basale vakkennis, en de mogelijkheid tot een kort specialisatietraject tijdens het afstuderen. Tijd om te freewheelen en je zo nu en dan af te vragen waar je eigenlijkmee bezig bent, zit er bijna niet in. Dat dit niet alleen maar aandoenlijk stugge mannen in slechtpassende pakken oplevert, die op bruuske wijze hun berekeningen op tafel gooien en niet wensen te luisteren naar het gejammer van de afdelingsmanager, verbaast mij eigenlijk nog steeds.

Ondertussen klaagt met name het bedrijfsleven over de tamelijk eenzijdige ontwikkeling van de afgestudeerde ingenieur. Veel technici stromen tijdens hun loopbaan door in een of andere managementfunctie en het gebrek aan management kwaliteiten als communicatie- en uitdrukkingsvaardigheid, betekent een ongewenste kostenpost aangezien de inwerktijd hierdoor flink wordt vergroot. Het voorbeeld van de Delftenaar die zich bij voorkeur bedient van ondoorgrondelijk en met voorzetseluitdrukkingen doorspekt taalgebruik, is haast legendarisch. Natuurlijk zien bedrijven liever afgestudeerden die naadloos in de organisatie opgaan, maar de meesten beheersen de nieuwe bekwaamheden blijkbaar toch snel genoeg om goed te kunnen functioneren.

Belangrijker is de constatering dat het begrip kennis sterk aan inflatie onderhevig is. In onze hoog-dynamische technotoop wordt de bruikbaarheid van tijdens de studie opgedane wijsheid voortdurend uitgehold door nieuwe ontwikkelingen, en zonder constante bijscholing verlies je deze rap uit het oog. Dat je na zo’n twintig jaar non-stop onderwijs de studieboeken eindelijk de rug toe kan keren, gaat dan ook voor weinig beroepen op. En hierin schuilt de achtergrond van het aloude idee van life long education, een investering die vermoedelijk grotendeels voor kosten van de werkgever komt. Ondernemingen die zich nú al druk maken over de nog relatief geringe training die ze afgestudeerden moeten geven, wens ik daarom sterkte.
cultuurmaker

Dit betekent niet dat de universiteit zich niets van de kritiek hoeft aan te trekken . De samenleving heeft duidelijk behoefte aan een nieuw type ingenieur, die zich niet opstelt als een schutterende beheerser van technologische processen, maar de capaciteit heeft om intelligent te leren, te communiceren en creatief om te gaan met problemen van velerlei aard. Alleen met deze basis kan een ingenieur in zijn functie blijven groeien. Het onderwijs zal daarom meer nadruk moeten leggen op het ontwikkelen van het kritisch en probleemoplossend denkvermogen: de universiteit als louter kennisfabriek met een gedegen maar beperkt houdbare output is een achterhaald concept.

Het scheppende karakter van het ingenieursvak wordt helaas dikwijls niet gezien, niet in de maatschappij en te vaak ook niet in het onderwijs. Van ingenieurs wordt vooral verwacht dat ze zekerheden bieden, of op z’n minst bewijsbare waarschijnlijkheden, en dat de kracht van de verbeelding ze ook nog van pas kan komen willen maar weinigen geloven. Toch is het werk van de ingenieur bij uitstek creatief, en bevindt het zich niet zelden in het epicentrum van interessante nieuwe ontwikkelingen. Het wordt daarom eens tijd dat hij het imago van stoffige, routineuze cijferaar van zich afgooit en zijn plaats opeist als maker van cultuur. Op deze wijze zal hij ook het inzicht in zijn handelen vergroten en zich niet snel latenverrassen door een zelfgemaakte doos van Pandora.

De universiteit heeft de belangrijke taak de aankomend ingenieur voor deze rol voor te bereiden. In een tijd waarin het hoger onderwijs onder vuur ligt en beleidmakers met de rekendoos in de aanslag uitmaken wat relevante kennis is, zal dit niet meevallen. Ik hoop dat zij daarom uit het volgende inspiratie zal putten:

If you think education is expensive, try ignorance

De stelling aan het begin van dit betoog kan ik dus maar deels onderschrijven. De exclusiviteit van de universiteit als plek waar hoogwaardige overdracht van kennis plaatsvindt is tanende, maar de rol die zij in de toekomst zal moeten spelen lijkt mij niet oninteressant. Het enthousiasmeren en opleiden van ingenieurs die analyse aan verbeeldingskracht kunnen koppelen en in staat zijn problemen in het juiste perspectief te zien, zal hierbij centraal staan.

Weliswaar ligt dit in het verlengde van de huidige onderwijsopzet, maar voordat de homo faber van gisteren is getransformeerd tot de imagineer van morgen moet het roer behoorlijk om. En zowel de universiteit als de ingenieur zullen zichzelf daarbij opnieuw moeten uitvinden. Zullen we dit voorlopig maar re-engineering noemen?

,

Ralph Oei, student industrieel ontwerpen en medewerker van Delta, is winnaar van de essaywedstrijd die de faculteit der Wijsbegeerte en Technische Maatschappijwetenschappen (WTM) had uitgeschreven ter ere van haar dertigjarig bestaan. Op het jubileumcongres van WTM krijgt hij vandaag zijn prijs uitgereikt: een tegoedbon voor een jaar collegegeld.

De wedstrijd stond open voor alle TU-studenten, aio’s en oio’s. Zij moesten een betoog schrijven over de vraag of de afgestudeerde TU-ingenieur zo aan de slag kan. Levert Delft alleen techneuten af, of hebben de ingenieurs in spe juist een brede bagage meegekregen met voldoende juridische kennis, inzicht in ethische vraagstukken en communicatieve vaardigheden?

In minder dan drieduizend woorden evalueerden de deelnemers de kwaliteit van de opleiding, en dat in een ‘voor een ruim publiek bestemde, subjectief gekleurde verhandeling met een goede persoonlijke stijl.’

Twintig deelnemers zonden hun betogen in. Allemaal waren ze van mening dat de huidige TU-opleiding meer aandacht zou kunnen schenken aan de ‘maatschappelijke component’. ,,De doelstelling van de TU Delft sluit aan bij de vraag uit het bedrijfsleven, maar toch functioneert de net-afgestudeerde ingenieur niet in zijn werkomgeving. De opleiding schiet met name tekort op het sociale vlak.”, luidde een van de uitspraken. En: ,,Volgens mijn definitie van onderwijskwaliteit zie ik veel ruimte tot verbetering voor de TU Delft. Dat wordt doorbijten, want daarvoor zal flink wat taaie technologen-arrogantie getrotseerd moeten worden.” Enkel het bestaan van een faculteit als WTM is niet genoeg voor een brede oriëntatie, schreven de meesten.

De jury (bestaande uit drs. D. van Delft, wetenschapsredacteur van NRC Handelsblad; R. Meijer, hoofdredacteur Delta; drs. R. Neutelings, docent/onderzoeker sectie toegepaste taalkunde van WTM; prof.ir. K. Wakker, rector magnificus) beoordeelde de inzendingen op originaliteit, niveau, argumentatie, structuur en leesbaarheid. De jurering geschiedde blind; de auteursnamen waren bij de beoordeling dus niet bekend.

De drie beste essays worden gepubliceerd in de bundel die ter gelegenheid van de jubilerende faculteit WTM verschijnt. Het winnende verhaal staat hierbij afgedrukt.

Your education begins where what is called your education is over.

De Amerikaanse voorliefde voor goed bekkende oneliners is funest voor het publieke debat. Argumenten verliezen het immers al snel van de assertieve bumpersticker-wijsheden waarmee de complexe werkelijkheid gemakshalve wordt toegedekt. Toch prikkelt deze uitspraak mij sterk: de vanzelfsprekendheidwaarmee de leerschool van het (bedrijfs-)leven boven academische vorming wordt ingeschaald, voelt op een of andere manier juist aan. En als er ècht waarheid in schuilt, waarom zou die dan niet gelden voor de ingenieur in opleiding? Maar laat ik niet te hard van stapel lopen: A good slogan can stop analysis for years.

Bij `de ingenieur’ denk ik onwillekeurig aan een krantenfoto van een oude stationshal. Te zien is een goed geconserveerde muurschildering van kennelijk socialistische origine, waarop een rijzige gestalte zijn fiere blik strak naar de toekomst richt. Op de achtergrond tekenen zich de enigszins dreigende silhouetten af van zware industriële machinerieën met grote raderen. Uiteraard staat de ingenieur achter het roer der maatschappij, zwijgzaam directieven gevend aan gestaalde arbeiders die onder zijn goedkeurende ogen vlijtig op de werkvloer krioelen. En er was vooruitgang, en hij zag dat de vooruitgang goed was.

De gedachtengang die in dit beeld besloten ligt, is tweeledig. Ten eerste is er het idee van de technologie als stuurbaar instrument, een veelzijdig stuk gereedschap waarmee de ruwe diamant van de samenleving met mechanische precisie in de gewenste eindvorm geslepen kan worden. De kracht van de ratio maakt beheersing van glibberige maatschappelijke problemen mogelijk, door deze te vertalen in hun scherper afgebakende technologische equivalent.

Ten tweede wordt verondersteld dat de roerganger het schip der maatschappij de goede kant op stuurt: hij is een technocraat in hart en nieren werkend volgens het grand design, de blauwdruk van een maakbaar Utopia. Zijn drijfveer is een onstuitbaar vooruitgangsgeloof, de haven in een betere wereld die facet voor facet dichterbij komt.

Dit is de klassieke opvatting van de ingenieur als homo faber, de nijvere techneut handelend in de beste traditie van `niet lullen, maar doen’. Met handen en voeten gebonden aan de materiële wereld, is het deze ingenieur gelukt de manier waarop wij leven in een zeer korte periode ingrijpend te veranderen. Massaproduktie is de alledaagse magie waarmee de omvorming van kwalijk riekende, weerbarstige grondstoffen tot voedsel, kleding en gebruiksvoorwerpen voor miljarden mensen wordt gewaarborgd. Zonder deze technologie van de schaalvergroting zouden we het nog geen dag uithouden. Zij is een voorwaarde voor ons bestaan geworden.

Tegelijkertijd creëren de oplossingen die de homo faber heeft bedacht hun eigen problemen. Het doemdagscenario van een ontspoorde gemeenschap die haar menselijkheid offert op het altaar van de vernieuwing, is ongeveer het meest afgekloven cliché sinds het ontstaan van het science-fiction genre. Toch lijkt de technologie òns te sturen, en niet andersom: zij is de versneller van onze cultuur geworden, en wij rennen met pijnlijke longen mee in het opgelegde tempo.
sombermansen

De luxe om vragen te stellen bij de introductie van nieuwe technologieën is ons echter niet gegeven. Belangrijke innovaties richten zich immers meestal op verbetering van deefficiency, en bieden ons dus de mogelijkheid een uiterst schaars artikel terug te kopen: tijd. De maatschappelijke acceptatie van nieuwe vindingen gaat daarom doorgaans vóóraf aan de discussie over de wenselijkheid ervan. Want kwantiteit mag dan geen afdoende substituut voor kwaliteit zijn, het wèrkt vaak wel. Tegen de tijd dat de eventuele nadelen zijn vastgesteld, is de vondst reeds toegevoegd aan de lange reeks onvervreemdbare verworvenheden van de maatschappij. Wij raken er niet alleen op ingesteld, wij kunnen er niet meer buiten.

En de discussies over het terugdringen ervan blijven beperkt tot de opiniepagina’s, en de spreekwoordelijke achterkamertjes van dwarsliggende academici.

Het is modieus om technologie aan te wijzen als veroorzaker van alles wat vies en voos is, maar de tekenen dat de koers die wij varen moet worden bijgestuurd laten zich moeilijk verdoezelen. In de verreikende veranderingsprocessen in onze leefomgeving speelt technologie een prominente dubbelrol; zij is afwisselend onze Prometheus en Terminator. In het intellectuele discours ligt het accent helaas op het laatste, en misschien niet ten onrechte:

%Industrie wordt in één adem genoemd met milieuvervuiling en achteloze exploitatie van grondstoffen.

%Hi-tech geneeskunde verlegt met onbetaalbare behandelingen bijna maandelijks de grenzen van de ethiek, ons dwingend de waarde van levens telkens langs de economische meetlat te leggen.

%De razendsnelle ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie dringen door tot in elke hoek van ons bestaan, en maken het begrip privacy even virtueel en leeg als tijd en ruimte.

Op dit punt is het erg aanlokkelijk om te gaan sombermansen: het beeld van de mensheid die aan haar eigen hedonistische verdorvenheid ten onder gaat, draagt aan het eind van het millenium een onweerstaanbare, bijbelse rechtvaardigheid in zich. Het levensgevoel van dit tijdperk schrijft voor dat alles tussen de aanhalingstekens van de relativiteit gezet moet worden, en op het geloof in de goede afloop zijn dan ook weinig cultuurvorsers te betrappen. Van degenen die nog wèl heilzame verwachtingen van technologie hebben, wordt verondersteld dat ze nog in de ontkenningsfase verkeren, het trauma van de stukgesmeten droom. Nee, volgevreten en wegzakkend in ons vuil zullen we omkomen in een zee van betekenisloze data en deze keer is er geen uitweg…
blinde vlek

Nu ben ik van nature geen optimist, en ik moet bekennen dat de catharsis die van het einde der tijden uitgaat mij op een bijna perverse manier aantrekt. Toch denk ik dat juist de technologie antwoorden zal moeten vinden voor deze mondiale problemen: alleen nieuwe technologie heeft de kracht oude technologie, mèt de oude manier van denken die erbij hoort, te vervangen. Want technologie is geen statisch onderdeel van onze cultuur, zij werkt ook in op ons wereldbeeld en is door de eeuwen heen een grote katalysator voor nieuw gedachtengoed geweest.

Alleen al de metaforische waarde van technologische artefacten is van groot belang gebleken voor inzicht in ons eigen denken.En hoewel de grofstoffelijke uitlaatklep van de stoommachine noch de verfijnde geheugentoewijzing van de computer ons veel wijzer hebben gemaakt over de werking van de menselijke psyche, reikt technologie waardevolle handvatten voor beter begrip van onszelf.

Vreemd genoeg zijn het in de regel mensen buiten de ingenieurswereld geweest, die erop hebben moeten wijzen dat de invloedssfeer van technologie groter is dan de plek waar zij geïmplementeerd wordt. Dat de reikwijdte ervan soms veel verder gaat dan de gespecificeerde systeemgrenzen, laat zich ook moeilijk cijfermatig uitdrukken. Daarbij is de ingenieur nooit erg geneigd tot reflectie, en ziet hij het in zijn ogen wat softe gekeutel over de bredere consequenties van zijn werk gewoonlijk lichtelijk geamuseerd aan.

Deze laisser-faire– mentaliteit is geworteld in het vertrouwen in het onbeperkte zelforganiserend vermogen van het complexe maatschappelijk weefsel, de gedachte dat de dingen wel loslopen als je ze met rust laat. Of dit nu komt door gebrek aan verbeeldingskracht of het wereldse karakter van zijn vak, de aanwezigheid van deze blinde vlek is onmiskenbaar.

De wereldomvattende problemen waarvoor wij ons gesteld zien verlangen echter een integrale aanpak, waarin de wisselwerking tussen de gevolgen voor de maatschappij en de bedachte oplossingen grondig in kaart wordt gebracht. Uiteraard het liefst vóór zij worden doorgevoerd. Maar als je gewend bent alleen in technologie te denken, dan vind je ook alleen technologische oplossingen. De belangrijkere sociale vraagstukken zijn evenwel nooit uitsluitend van technologische aard, en de werkelijke achtergrond komt pas boven tafel als je er de juiste voelsprieten voor hebt ontwikkeld.

De eisen die hierdoor aan de aankomend ingenieur worden gesteld zijn derhalve niet gering. Naast een goed vakman moet hij ook:

%lange-termijn denker zijn: begrijpen tot hoever zijn mandaat reikt en de gevolgen van zijn handelen kunnen overzien;

%in staat zijn tijdig relevante signalen uit zijn omgeving op te pikken;

%het vermogen hebben ideeën aan anderen uit te kunnen leggen en tot een betekenisvolle gedachtenwisseling te komen;

%voldoende algemene kennis bezitten om problemen in een breder perspectief te kunnen plaatsen.

Kortom, een communicatieve all-round professional die verder durft te kijken dan de grenzen van zijn vakgebied. Hoewel de term al geclaimd wordt door de technici die de Walt Disney Entertainment Parks van bloedstollende attracties voorzien, denk ik dat imagineer een mooie omschrijving voor deze ingenieur is.
Aandoenlijke mannen

In de almaar korter wordende studieperiode kunnen deze vaardigheden nauwelijks verkregen worden. De overvolle programma’s bieden net genoeg ruimte voor het bijbrengen van de basale vakkennis, en de mogelijkheid tot een kort specialisatietraject tijdens het afstuderen. Tijd om te freewheelen en je zo nu en dan af te vragen waar je eigenlijkmee bezig bent, zit er bijna niet in. Dat dit niet alleen maar aandoenlijk stugge mannen in slechtpassende pakken oplevert, die op bruuske wijze hun berekeningen op tafel gooien en niet wensen te luisteren naar het gejammer van de afdelingsmanager, verbaast mij eigenlijk nog steeds.

Ondertussen klaagt met name het bedrijfsleven over de tamelijk eenzijdige ontwikkeling van de afgestudeerde ingenieur. Veel technici stromen tijdens hun loopbaan door in een of andere managementfunctie en het gebrek aan management kwaliteiten als communicatie- en uitdrukkingsvaardigheid, betekent een ongewenste kostenpost aangezien de inwerktijd hierdoor flink wordt vergroot. Het voorbeeld van de Delftenaar die zich bij voorkeur bedient van ondoorgrondelijk en met voorzetseluitdrukkingen doorspekt taalgebruik, is haast legendarisch. Natuurlijk zien bedrijven liever afgestudeerden die naadloos in de organisatie opgaan, maar de meesten beheersen de nieuwe bekwaamheden blijkbaar toch snel genoeg om goed te kunnen functioneren.

Belangrijker is de constatering dat het begrip kennis sterk aan inflatie onderhevig is. In onze hoog-dynamische technotoop wordt de bruikbaarheid van tijdens de studie opgedane wijsheid voortdurend uitgehold door nieuwe ontwikkelingen, en zonder constante bijscholing verlies je deze rap uit het oog. Dat je na zo’n twintig jaar non-stop onderwijs de studieboeken eindelijk de rug toe kan keren, gaat dan ook voor weinig beroepen op. En hierin schuilt de achtergrond van het aloude idee van life long education, een investering die vermoedelijk grotendeels voor kosten van de werkgever komt. Ondernemingen die zich nú al druk maken over de nog relatief geringe training die ze afgestudeerden moeten geven, wens ik daarom sterkte.
cultuurmaker

Dit betekent niet dat de universiteit zich niets van de kritiek hoeft aan te trekken . De samenleving heeft duidelijk behoefte aan een nieuw type ingenieur, die zich niet opstelt als een schutterende beheerser van technologische processen, maar de capaciteit heeft om intelligent te leren, te communiceren en creatief om te gaan met problemen van velerlei aard. Alleen met deze basis kan een ingenieur in zijn functie blijven groeien. Het onderwijs zal daarom meer nadruk moeten leggen op het ontwikkelen van het kritisch en probleemoplossend denkvermogen: de universiteit als louter kennisfabriek met een gedegen maar beperkt houdbare output is een achterhaald concept.

Het scheppende karakter van het ingenieursvak wordt helaas dikwijls niet gezien, niet in de maatschappij en te vaak ook niet in het onderwijs. Van ingenieurs wordt vooral verwacht dat ze zekerheden bieden, of op z’n minst bewijsbare waarschijnlijkheden, en dat de kracht van de verbeelding ze ook nog van pas kan komen willen maar weinigen geloven. Toch is het werk van de ingenieur bij uitstek creatief, en bevindt het zich niet zelden in het epicentrum van interessante nieuwe ontwikkelingen. Het wordt daarom eens tijd dat hij het imago van stoffige, routineuze cijferaar van zich afgooit en zijn plaats opeist als maker van cultuur. Op deze wijze zal hij ook het inzicht in zijn handelen vergroten en zich niet snel latenverrassen door een zelfgemaakte doos van Pandora.

De universiteit heeft de belangrijke taak de aankomend ingenieur voor deze rol voor te bereiden. In een tijd waarin het hoger onderwijs onder vuur ligt en beleidmakers met de rekendoos in de aanslag uitmaken wat relevante kennis is, zal dit niet meevallen. Ik hoop dat zij daarom uit het volgende inspiratie zal putten:

If you think education is expensive, try ignorance

De stelling aan het begin van dit betoog kan ik dus maar deels onderschrijven. De exclusiviteit van de universiteit als plek waar hoogwaardige overdracht van kennis plaatsvindt is tanende, maar de rol die zij in de toekomst zal moeten spelen lijkt mij niet oninteressant. Het enthousiasmeren en opleiden van ingenieurs die analyse aan verbeeldingskracht kunnen koppelen en in staat zijn problemen in het juiste perspectief te zien, zal hierbij centraal staan.

Weliswaar ligt dit in het verlengde van de huidige onderwijsopzet, maar voordat de homo faber van gisteren is getransformeerd tot de imagineer van morgen moet het roer behoorlijk om. En zowel de universiteit als de ingenieur zullen zichzelf daarbij opnieuw moeten uitvinden. Zullen we dit voorlopig maar re-engineering noemen?

Ralph Oei, student industrieel ontwerpen en medewerker van Delta, is winnaar van de essaywedstrijd die de faculteit der Wijsbegeerte en Technische Maatschappijwetenschappen (WTM) had uitgeschreven ter ere van haar dertigjarig bestaan. Op het jubileumcongres van WTM krijgt hij vandaag zijn prijs uitgereikt: een tegoedbon voor een jaar collegegeld.

De wedstrijd stond open voor alle TU-studenten, aio’s en oio’s. Zij moesten een betoog schrijven over de vraag of de afgestudeerde TU-ingenieur zo aan de slag kan. Levert Delft alleen techneuten af, of hebben de ingenieurs in spe juist een brede bagage meegekregen met voldoende juridische kennis, inzicht in ethische vraagstukken en communicatieve vaardigheden?

In minder dan drieduizend woorden evalueerden de deelnemers de kwaliteit van de opleiding, en dat in een ‘voor een ruim publiek bestemde, subjectief gekleurde verhandeling met een goede persoonlijke stijl.’

Twintig deelnemers zonden hun betogen in. Allemaal waren ze van mening dat de huidige TU-opleiding meer aandacht zou kunnen schenken aan de ‘maatschappelijke component’. ,,De doelstelling van de TU Delft sluit aan bij de vraag uit het bedrijfsleven, maar toch functioneert de net-afgestudeerde ingenieur niet in zijn werkomgeving. De opleiding schiet met name tekort op het sociale vlak.”, luidde een van de uitspraken. En: ,,Volgens mijn definitie van onderwijskwaliteit zie ik veel ruimte tot verbetering voor de TU Delft. Dat wordt doorbijten, want daarvoor zal flink wat taaie technologen-arrogantie getrotseerd moeten worden.” Enkel het bestaan van een faculteit als WTM is niet genoeg voor een brede oriëntatie, schreven de meesten.

De jury (bestaande uit drs. D. van Delft, wetenschapsredacteur van NRC Handelsblad; R. Meijer, hoofdredacteur Delta; drs. R. Neutelings, docent/onderzoeker sectie toegepaste taalkunde van WTM; prof.ir. K. Wakker, rector magnificus) beoordeelde de inzendingen op originaliteit, niveau, argumentatie, structuur en leesbaarheid. De jurering geschiedde blind; de auteursnamen waren bij de beoordeling dus niet bekend.

De drie beste essays worden gepubliceerd in de bundel die ter gelegenheid van de jubilerende faculteit WTM verschijnt. Het winnende verhaal staat hierbij afgedrukt.

Your education begins where what is called your education is over.

De Amerikaanse voorliefde voor goed bekkende oneliners is funest voor het publieke debat. Argumenten verliezen het immers al snel van de assertieve bumpersticker-wijsheden waarmee de complexe werkelijkheid gemakshalve wordt toegedekt. Toch prikkelt deze uitspraak mij sterk: de vanzelfsprekendheidwaarmee de leerschool van het (bedrijfs-)leven boven academische vorming wordt ingeschaald, voelt op een of andere manier juist aan. En als er ècht waarheid in schuilt, waarom zou die dan niet gelden voor de ingenieur in opleiding? Maar laat ik niet te hard van stapel lopen: A good slogan can stop analysis for years.

Bij `de ingenieur’ denk ik onwillekeurig aan een krantenfoto van een oude stationshal. Te zien is een goed geconserveerde muurschildering van kennelijk socialistische origine, waarop een rijzige gestalte zijn fiere blik strak naar de toekomst richt. Op de achtergrond tekenen zich de enigszins dreigende silhouetten af van zware industriële machinerieën met grote raderen. Uiteraard staat de ingenieur achter het roer der maatschappij, zwijgzaam directieven gevend aan gestaalde arbeiders die onder zijn goedkeurende ogen vlijtig op de werkvloer krioelen. En er was vooruitgang, en hij zag dat de vooruitgang goed was.

De gedachtengang die in dit beeld besloten ligt, is tweeledig. Ten eerste is er het idee van de technologie als stuurbaar instrument, een veelzijdig stuk gereedschap waarmee de ruwe diamant van de samenleving met mechanische precisie in de gewenste eindvorm geslepen kan worden. De kracht van de ratio maakt beheersing van glibberige maatschappelijke problemen mogelijk, door deze te vertalen in hun scherper afgebakende technologische equivalent.

Ten tweede wordt verondersteld dat de roerganger het schip der maatschappij de goede kant op stuurt: hij is een technocraat in hart en nieren werkend volgens het grand design, de blauwdruk van een maakbaar Utopia. Zijn drijfveer is een onstuitbaar vooruitgangsgeloof, de haven in een betere wereld die facet voor facet dichterbij komt.

Dit is de klassieke opvatting van de ingenieur als homo faber, de nijvere techneut handelend in de beste traditie van `niet lullen, maar doen’. Met handen en voeten gebonden aan de materiële wereld, is het deze ingenieur gelukt de manier waarop wij leven in een zeer korte periode ingrijpend te veranderen. Massaproduktie is de alledaagse magie waarmee de omvorming van kwalijk riekende, weerbarstige grondstoffen tot voedsel, kleding en gebruiksvoorwerpen voor miljarden mensen wordt gewaarborgd. Zonder deze technologie van de schaalvergroting zouden we het nog geen dag uithouden. Zij is een voorwaarde voor ons bestaan geworden.

Tegelijkertijd creëren de oplossingen die de homo faber heeft bedacht hun eigen problemen. Het doemdagscenario van een ontspoorde gemeenschap die haar menselijkheid offert op het altaar van de vernieuwing, is ongeveer het meest afgekloven cliché sinds het ontstaan van het science-fiction genre. Toch lijkt de technologie òns te sturen, en niet andersom: zij is de versneller van onze cultuur geworden, en wij rennen met pijnlijke longen mee in het opgelegde tempo.
sombermansen

De luxe om vragen te stellen bij de introductie van nieuwe technologieën is ons echter niet gegeven. Belangrijke innovaties richten zich immers meestal op verbetering van deefficiency, en bieden ons dus de mogelijkheid een uiterst schaars artikel terug te kopen: tijd. De maatschappelijke acceptatie van nieuwe vindingen gaat daarom doorgaans vóóraf aan de discussie over de wenselijkheid ervan. Want kwantiteit mag dan geen afdoende substituut voor kwaliteit zijn, het wèrkt vaak wel. Tegen de tijd dat de eventuele nadelen zijn vastgesteld, is de vondst reeds toegevoegd aan de lange reeks onvervreemdbare verworvenheden van de maatschappij. Wij raken er niet alleen op ingesteld, wij kunnen er niet meer buiten.

En de discussies over het terugdringen ervan blijven beperkt tot de opiniepagina’s, en de spreekwoordelijke achterkamertjes van dwarsliggende academici.

Het is modieus om technologie aan te wijzen als veroorzaker van alles wat vies en voos is, maar de tekenen dat de koers die wij varen moet worden bijgestuurd laten zich moeilijk verdoezelen. In de verreikende veranderingsprocessen in onze leefomgeving speelt technologie een prominente dubbelrol; zij is afwisselend onze Prometheus en Terminator. In het intellectuele discours ligt het accent helaas op het laatste, en misschien niet ten onrechte:

%Industrie wordt in één adem genoemd met milieuvervuiling en achteloze exploitatie van grondstoffen.

%Hi-tech geneeskunde verlegt met onbetaalbare behandelingen bijna maandelijks de grenzen van de ethiek, ons dwingend de waarde van levens telkens langs de economische meetlat te leggen.

%De razendsnelle ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie dringen door tot in elke hoek van ons bestaan, en maken het begrip privacy even virtueel en leeg als tijd en ruimte.

Op dit punt is het erg aanlokkelijk om te gaan sombermansen: het beeld van de mensheid die aan haar eigen hedonistische verdorvenheid ten onder gaat, draagt aan het eind van het millenium een onweerstaanbare, bijbelse rechtvaardigheid in zich. Het levensgevoel van dit tijdperk schrijft voor dat alles tussen de aanhalingstekens van de relativiteit gezet moet worden, en op het geloof in de goede afloop zijn dan ook weinig cultuurvorsers te betrappen. Van degenen die nog wèl heilzame verwachtingen van technologie hebben, wordt verondersteld dat ze nog in de ontkenningsfase verkeren, het trauma van de stukgesmeten droom. Nee, volgevreten en wegzakkend in ons vuil zullen we omkomen in een zee van betekenisloze data en deze keer is er geen uitweg…
blinde vlek

Nu ben ik van nature geen optimist, en ik moet bekennen dat de catharsis die van het einde der tijden uitgaat mij op een bijna perverse manier aantrekt. Toch denk ik dat juist de technologie antwoorden zal moeten vinden voor deze mondiale problemen: alleen nieuwe technologie heeft de kracht oude technologie, mèt de oude manier van denken die erbij hoort, te vervangen. Want technologie is geen statisch onderdeel van onze cultuur, zij werkt ook in op ons wereldbeeld en is door de eeuwen heen een grote katalysator voor nieuw gedachtengoed geweest.

Alleen al de metaforische waarde van technologische artefacten is van groot belang gebleken voor inzicht in ons eigen denken.En hoewel de grofstoffelijke uitlaatklep van de stoommachine noch de verfijnde geheugentoewijzing van de computer ons veel wijzer hebben gemaakt over de werking van de menselijke psyche, reikt technologie waardevolle handvatten voor beter begrip van onszelf.

Vreemd genoeg zijn het in de regel mensen buiten de ingenieurswereld geweest, die erop hebben moeten wijzen dat de invloedssfeer van technologie groter is dan de plek waar zij geïmplementeerd wordt. Dat de reikwijdte ervan soms veel verder gaat dan de gespecificeerde systeemgrenzen, laat zich ook moeilijk cijfermatig uitdrukken. Daarbij is de ingenieur nooit erg geneigd tot reflectie, en ziet hij het in zijn ogen wat softe gekeutel over de bredere consequenties van zijn werk gewoonlijk lichtelijk geamuseerd aan.

Deze laisser-faire– mentaliteit is geworteld in het vertrouwen in het onbeperkte zelforganiserend vermogen van het complexe maatschappelijk weefsel, de gedachte dat de dingen wel loslopen als je ze met rust laat. Of dit nu komt door gebrek aan verbeeldingskracht of het wereldse karakter van zijn vak, de aanwezigheid van deze blinde vlek is onmiskenbaar.

De wereldomvattende problemen waarvoor wij ons gesteld zien verlangen echter een integrale aanpak, waarin de wisselwerking tussen de gevolgen voor de maatschappij en de bedachte oplossingen grondig in kaart wordt gebracht. Uiteraard het liefst vóór zij worden doorgevoerd. Maar als je gewend bent alleen in technologie te denken, dan vind je ook alleen technologische oplossingen. De belangrijkere sociale vraagstukken zijn evenwel nooit uitsluitend van technologische aard, en de werkelijke achtergrond komt pas boven tafel als je er de juiste voelsprieten voor hebt ontwikkeld.

De eisen die hierdoor aan de aankomend ingenieur worden gesteld zijn derhalve niet gering. Naast een goed vakman moet hij ook:

%lange-termijn denker zijn: begrijpen tot hoever zijn mandaat reikt en de gevolgen van zijn handelen kunnen overzien;

%in staat zijn tijdig relevante signalen uit zijn omgeving op te pikken;

%het vermogen hebben ideeën aan anderen uit te kunnen leggen en tot een betekenisvolle gedachtenwisseling te komen;

%voldoende algemene kennis bezitten om problemen in een breder perspectief te kunnen plaatsen.

Kortom, een communicatieve all-round professional die verder durft te kijken dan de grenzen van zijn vakgebied. Hoewel de term al geclaimd wordt door de technici die de Walt Disney Entertainment Parks van bloedstollende attracties voorzien, denk ik dat imagineer een mooie omschrijving voor deze ingenieur is.
Aandoenlijke mannen

In de almaar korter wordende studieperiode kunnen deze vaardigheden nauwelijks verkregen worden. De overvolle programma’s bieden net genoeg ruimte voor het bijbrengen van de basale vakkennis, en de mogelijkheid tot een kort specialisatietraject tijdens het afstuderen. Tijd om te freewheelen en je zo nu en dan af te vragen waar je eigenlijkmee bezig bent, zit er bijna niet in. Dat dit niet alleen maar aandoenlijk stugge mannen in slechtpassende pakken oplevert, die op bruuske wijze hun berekeningen op tafel gooien en niet wensen te luisteren naar het gejammer van de afdelingsmanager, verbaast mij eigenlijk nog steeds.

Ondertussen klaagt met name het bedrijfsleven over de tamelijk eenzijdige ontwikkeling van de afgestudeerde ingenieur. Veel technici stromen tijdens hun loopbaan door in een of andere managementfunctie en het gebrek aan management kwaliteiten als communicatie- en uitdrukkingsvaardigheid, betekent een ongewenste kostenpost aangezien de inwerktijd hierdoor flink wordt vergroot. Het voorbeeld van de Delftenaar die zich bij voorkeur bedient van ondoorgrondelijk en met voorzetseluitdrukkingen doorspekt taalgebruik, is haast legendarisch. Natuurlijk zien bedrijven liever afgestudeerden die naadloos in de organisatie opgaan, maar de meesten beheersen de nieuwe bekwaamheden blijkbaar toch snel genoeg om goed te kunnen functioneren.

Belangrijker is de constatering dat het begrip kennis sterk aan inflatie onderhevig is. In onze hoog-dynamische technotoop wordt de bruikbaarheid van tijdens de studie opgedane wijsheid voortdurend uitgehold door nieuwe ontwikkelingen, en zonder constante bijscholing verlies je deze rap uit het oog. Dat je na zo’n twintig jaar non-stop onderwijs de studieboeken eindelijk de rug toe kan keren, gaat dan ook voor weinig beroepen op. En hierin schuilt de achtergrond van het aloude idee van life long education, een investering die vermoedelijk grotendeels voor kosten van de werkgever komt. Ondernemingen die zich nú al druk maken over de nog relatief geringe training die ze afgestudeerden moeten geven, wens ik daarom sterkte.
cultuurmaker

Dit betekent niet dat de universiteit zich niets van de kritiek hoeft aan te trekken . De samenleving heeft duidelijk behoefte aan een nieuw type ingenieur, die zich niet opstelt als een schutterende beheerser van technologische processen, maar de capaciteit heeft om intelligent te leren, te communiceren en creatief om te gaan met problemen van velerlei aard. Alleen met deze basis kan een ingenieur in zijn functie blijven groeien. Het onderwijs zal daarom meer nadruk moeten leggen op het ontwikkelen van het kritisch en probleemoplossend denkvermogen: de universiteit als louter kennisfabriek met een gedegen maar beperkt houdbare output is een achterhaald concept.

Het scheppende karakter van het ingenieursvak wordt helaas dikwijls niet gezien, niet in de maatschappij en te vaak ook niet in het onderwijs. Van ingenieurs wordt vooral verwacht dat ze zekerheden bieden, of op z’n minst bewijsbare waarschijnlijkheden, en dat de kracht van de verbeelding ze ook nog van pas kan komen willen maar weinigen geloven. Toch is het werk van de ingenieur bij uitstek creatief, en bevindt het zich niet zelden in het epicentrum van interessante nieuwe ontwikkelingen. Het wordt daarom eens tijd dat hij het imago van stoffige, routineuze cijferaar van zich afgooit en zijn plaats opeist als maker van cultuur. Op deze wijze zal hij ook het inzicht in zijn handelen vergroten en zich niet snel latenverrassen door een zelfgemaakte doos van Pandora.

De universiteit heeft de belangrijke taak de aankomend ingenieur voor deze rol voor te bereiden. In een tijd waarin het hoger onderwijs onder vuur ligt en beleidmakers met de rekendoos in de aanslag uitmaken wat relevante kennis is, zal dit niet meevallen. Ik hoop dat zij daarom uit het volgende inspiratie zal putten:

If you think education is expensive, try ignorance

De stelling aan het begin van dit betoog kan ik dus maar deels onderschrijven. De exclusiviteit van de universiteit als plek waar hoogwaardige overdracht van kennis plaatsvindt is tanende, maar de rol die zij in de toekomst zal moeten spelen lijkt mij niet oninteressant. Het enthousiasmeren en opleiden van ingenieurs die analyse aan verbeeldingskracht kunnen koppelen en in staat zijn problemen in het juiste perspectief te zien, zal hierbij centraal staan.

Weliswaar ligt dit in het verlengde van de huidige onderwijsopzet, maar voordat de homo faber van gisteren is getransformeerd tot de imagineer van morgen moet het roer behoorlijk om. En zowel de universiteit als de ingenieur zullen zichzelf daarbij opnieuw moeten uitvinden. Zullen we dit voorlopig maar re-engineering noemen?

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.