Campus

‘Techniek is leuk en ik kan het ook’

Michael van der Meer is sinds 1 april hoofd van het nog in te richten science centrum. Hij mikt op 40 duizend bezoekers per jaar in de opvolger van het Techniek Museum.

WIE IS MICHAEL VAN DER MEER?
Michael van der Meer (1962, Amsterdam) studeerde geologie aan de Vrije Universiteit en deed onderzoek bij de Rijksgeologische Dienst en bij TNO. Door te schrijven voor onder meer het personeelsblad van TNO, Aarde & Mens en Geografie, rolde hij in de wetenschapscommunicatie. Om de boodschap goed uit te kunnen dragen, zocht hij samenwerking met wat hij noemt de N5: NWO, Natuur & Techniek, Noorderlicht, Naturalis en Nemo. Voor die laatste twee richtte hij zalen in net als bij het Parijse Palais de la Decouverté. Voor het Science Centrum mikt hij op zo’n 40 duizend bezoekers per jaar. Van der Meer woont samen en heeft een zoon van dertien en een dochter van twaalf.

Het Techniek Museum wordt een ‘interactief science centre’, vertelde een persbericht ons twee jaar geleden. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Drukknopjes en saaie teksten?
“Nee, dat is niet de bedoeling. Ik heb daar een heel ander idee over. Ik denk dat de bezoeker in potentie een onderzoeker is. Een gehandicapte onderzoeker, in die zin dat hij minder kennis heeft van het onderwerp zelf en van onderzoek doen. Verder is hij wel een volwaardig onderzoeker. Dit komt er niet altijd uit doordat opvoeders kinderen in kaders willen persen. Je probeert kinderen zich te laten aanpassen aan je eigen belevingswereld. Je neemt wat vrijheidsgraden bij dat kind weg. Op school ook: ‘dat moet je op die manier leren’. Als je met dertig kinderen in de klas zit, is er voor Pietje of Marietje natuurlijk geen tijd om te leren exploreren. Er moet effectiviteit in zitten. Wij willen dat bezoekers zelf gaan onderzoeken. Wij helpen met de inhoud en met de methoden. Daarna vinden bezoekers zelf uit hoe leuk het is.”

Hoe komt het museum er dan uit te zien?
“Er komt een route door het gebouw die de bezoeker moet aanzetten tot de uitroep: ‘Wow, dit is leuk! Wat spannend.’ De bezoeker komt binnen bij de zaal ‘amazing technology’. We hebben geen zuiver educatiedoel. Bezoekers hoeven bij de uitgang niet te weten wat nanotechnologie precies is en wat je er mee kunt. Ze hoeven niet te weten hoe je de beste dijk kunt bouwen. Nee, ze moeten zeggen: ‘Hé, techniek is heel erg leuk en ik kan het ook.’ We voeren ze daarvoor eerst langs allemaal verschillende onderwerpen bij amazing technology. Dat gaat over de techniek achter het onderwerp. Een leuk voorbeeld is het volgende. Anesthesisten kunnen niet goed oefenen bij het geven van ruggenprikken. Na tachtig ruggenprikken kunnen ze het heel goed. Met andere woorden: de eerste patiënten zijn proefkonijn. Dat is natuurlijk heel onprettig. Een onderzoeker aan de TU heeft nu een techniek ontwikkeld om zonder patiënten te oefenen. Je kunt dit vanuit de techniek vertellen, maar ook vanuit het maatschappelijke probleem. Wij laten zien wat nu ontwikkeld wordt. Dat is het grote verschil met science centre Nemo in Amsterdam. Dat laat meer de fenomenen zien zoals magnetisme, elektriciteit en mechaniek. De basisprincipes. Dat willen wij niet doen.”

Waarom niet?
“Wij denken dat je dat wel op school leert, of dat je dit in Nemo kunt zien. Wij hebben een andere doelstelling. Wij willen dat de bezoeker aan het eind zegt: ‘Wow, ik wist niet dat we dit allemaal met techniek kunnen.’ We willen laten zien waar wij mee bezig zijn en waarom. De TU Delft wil wat doen met kennis. Problemen oplossen. Met 17 tot 20 voorbeelden bij amazing technology laten we allerlei facetten van techniek zien. Dat willen we met die ruggenmergprikken doen, maar bijvoorbeeld ook met de bijlboeg. Dat is een boeg die golven klieft, waardoor boten rustiger in water liggen. Wat we precies met dit onderwerp gaan doen bekijken we nog, maar hier zat een zeer persoonlijke motivatie van de onderzoeker achter. Die had zelf een keer zijn knie verbrijzeld door het klappen van een boot op die golven en ontwikkelde daarna de bijlboeg. Verder komt er een 4D-theater.”

Wat moet ik me bij een 4D-theater voorstellen?
“De vierde dimensie wordt de mens zelf: het verhaal van de wetenschapper. Iets over hun persoonlijke motivatie en hoe ze aan hun vinding gekomen zijn. Dat willen we in een theatersetting laten zien met onder meer 3D-projectie. Het moet overweldigend zijn. Maar ook dat je daarna denkt: ik wil meedoen. Dat is precies wat er moet gebeuren in de volgende ruimtes: de werkplaatsen. Daarvan is er bijvoorbeeld eentje gewijd aan ontwerpen. De ruimte is aangekleed met allerlei ontwerpattributen zoals maquettes, ontworpen machines en prototypes. Er is daar plek voor bezoekers om zelf aan de slag te gaan. Dat kan individueel maar ook in groepsverband, onder begeleiding. Als je als student aankomt bij de TU ga je meteen in het eerste jaar al dingen maken. Het idee bij het science centrum is: zelf iets maken. Ik kan me voorstellen dat er verschillende opdrachten inzitten. Ook kan ik me voorstellen dat er in vakanties of weekenden een begeleider bij zit in de vorm van een student. Alle werkplekken worden aan verschillende onderwerpen gewijd. Zo willen we bijvoorbeeld een robotlab en iets met satellieten en ruimtevaart. We moeten het nog nader uitwerken. Ook spectaculair is de werkplaats die we nu ‘natuurrampen’ hebben genoemd. Daar moeten een trilvloer en een ‘windtunnel’ komen waar mensen hun bouwwerk onmiddellijk kunnen testen.”

Wat komt er in de faculty room van het museum?
“Dat wordt een voor de TU representatieve ruimte waarin ook erfgoed is te zien. Denk aan collecties bij de bibliotheek of bij de verschillende faculteiten. Die collecties laten zien waar techniek in Delft vandaan komt. Er zaten grote namen in Delft. Op het Kluyverlab liggen bijvoorbeeld nog spullen van Beijerinck en Kluyver. Verder hebben we in het centrum nog een verdieping waar scholen workshops kunnen volgen en techniekprogramma’s kunnen boeken.”

Spelen studenten een rol bij de opzet van het science centre?
“Daarin verschillen we van andere science centra: we stellen de doelgroep centraal bij de opzet van het centrum. Belangrijkste doelgroep is de jeugd van negen tot en met zestien jaar. Dat heeft te maken met techniekpromotie en natuurlijk profielkeuze. Voor middelbare scholieren is een goede, gefundeerde studiekeuze belangrijk. Er is veel uitval doordat studenten erachter komen dat hun studie niet helemaal de goede keuze was. We willen na de zomer een groepje studenten en leerlingen van basisscholen en middelbare scholen werven, om die een jaar te laten meelopen bij het ontwerp van het centrum. Ze krijgen een rol bij het bedenken ervan. Je bouwt het immers voor je doelgroep. Als die er niet bij betrokken is, weet je niet of het aanspreekt. Ik heb het ook met mijn eigen kinderen besproken. Dan zie je al dat mijn zoon en dochter andere meningen hebben over wat leuk is. Soms zijn die meningen wel eenluidend. Ze vinden het onderwerp misschien wel leuk, maar vragen zich af of je er wel een leuke tentoonstelling van kunt maken. Mijn dochter zegt: ‘Het moet wel gezellig zijn.’ Wat is gezellig? ‘Je moet samen iets kunnen doen.’ Het moet geen spooky omgeving zijn. En dus spelen kleur en licht een belangrijke rol. We zien het science centrum als een ontmoetingscentrum voor het publiek en wetenschappers en studenten. Wat betreft die studenten is het misschien ook een optie om een studentenwerkplaats in het centrum te hebben. Het moet dan wel een plek zijn die zij leuk vinden en waarmee zij uit de voeten kunnen. Een ander idee is een uitvinderslab te maken, waar uitvinders kunnen werken op inschrijving. Dat zijn allemaal ideeën om er een doe-centrum van te maken. Dat past heel goed bij de TU.”

Wat kunnen we nog meer verwachten?
“Er komt een thematische ruimte met wisselende tentoonstellingen. De loungeruimte is een soort relaxruimte met bijvoorbeeld populairwetenschappelijke bladen. We willen dat mensen kunnen nadenken over techniek en beleid. Naast de loungeruimte komt een cafetaria die wordt gedeeld met bedrijfjes die ook in het gebouw zitten. Verder zit in het pand het geologisch museum. Het grenst aan de Botanische Tuin. Wat is mooier dan daar intensief mee samen te werken? We onderzoeken nu hoe we kunnen aansluiten op die twee. Geologie is dode natuur, de tuin is levende natuur. Bij elkaar is het de natuurlijke omgeving van de mens. Het science centrum is datgene wat de mens toevoegt aan zijn natuurlijke omgeving. Het watercentrum maakt het compleet. Inhoudelijk krijg je daarmee een ijzersterk concept.”

Wat houdt dat watercentrum in?
“Het watercentrum komt in de binnenplaats die wordt overkapt. Het idee erachter is dat mensen daar in een simulatiebak zelf aan de slag gaan met water. Dijken bouwen. Simulaties doen. Kliederen met water. De twee prachtige metasequoia’s in de binnenplaats blijven staan. Het wordt een halfopen constructie met een innovatief foliedak. Het water op dat dak wordt afgevoerd naar de bomen zodat die hemelwater hebben. Bouwkunde speelt een grote rol in dat ontwerp.”

Wanneer moet het allemaal klaar zijn?
“Met wat mitsen en maren moet het in het voorjaar van 2010 openen. Het idee is dat op 1 september de educatie voor scholen begint. In oktober moet het 4D-theater opgeleverd zijn en daarna volgen langzaam maar zeker de tentoonstellingen. Er is één groot ‘maar’ en dat is het besluitvormingstraject omtrent het watercentrum. Je zit met heel veel partners en je weet niet hoe de besluitvorming en de financiering gaan lopen.”

Wat vindt u zelf een goed museum?
“Ik vind het Teylers Museum in Haarlem het mooiste museum van Nederland. De klassieke uitstraling vind ik leuk, maar ook de variëteit. Als je daar bent, denk je: ‘Hé, je kunt ook zó naar iets kijken’. Of: ‘O, het komt daar vandaan?’ Dat is het grappige van al die natuurkundige apparaten daar. Tegenwoordig is alles bij apparaten in chips geïntegreerd.”

Wat vindt u een minder goed museum?
“Volkenkunde in Leiden. Dat vind ik bezoekersonvriendelijk. Het is heel donker en klassiek. Displayerig opgezet. Collecties uitgestald. Saaie ruimte. Legig. Ik voel me daar niet op mijn gemak.”

De laatste jaren presenteert de TU Delft zich naar buiten toe met een eenvormig beeld door het gebruik van de huisstijl voor presentaties. De TU-uitstraling mag daardoor misschien sterk en helder zijn, zo’n succes weegt niet op tegen het nadeel dat er geen ruimte is voor eigen inbreng zoals artistieke sectielogo’s, leuke lettertypen of vrolijke kleurencombinaties.
Gelukkig heeft de afdeling marketing en communicatie ons nu op deskundige wijze uit dit knellende keurslijf bevrijd. Op de TU-site is een sjabloon beschikbaar gekomen in de vernieuwde huisstijl. Dit sjabloon zelf is het fraaiste voorbeeld van de flexibiliteit die de gebruiker nu heeft.

Wat inspirerende mogelijkheden op een rijtje.
Naast Univers (in het TU-logo) en Tahoma (bekend uit de vorige huisstijl) wordt nu, voor koppen, Bookman Old Style gebruikt. (Dat Old Style is ongetwijfeld bedoeld als relativerend contrast met de nieuwe signature line: ‘Challenge the Future’.)
Maar dat is nog niet alles wat het sjabloon aan lettertypen te bieden heeft. De titel van de presentatie onderaan iedere pagina staat in Arial. En in de toelichtingspagina’s in het sjabloon gebruikt M&C zelf bovendien nog Verdana en TimesNewRomanMS. Dat opent perspectieven voor de innovatieve lettertypegebruikers onder ons.
Ook creativiteit met beeldmerken krijgt de ruimte. Volgens de huisstijl mogen ‘voor onderdelen die zich willen profileren geen eigen logo’s worden ontwikkeld’. Maar de huisstijlwebpagina licht toe dat ‘een herkenbaar icoon’ wel is toegestaan. Zoals op deze pagina scherpzinnig wordt opgemerkt: ‘Is een icoon ook niet een soort logo?’ Inderdaad, dus logo’s mogen weer.

Wie de opmaak van de titelpagina van het sjabloon niet mooi vindt, kan in het sjabloon een nieuwe titeldia invoegen. Die heeft dan namelijk een andere opmaak dan de titeldia die al in het sjabloon aanwezig was: kies maar! (Als je in de ingevoegde titelpagina een tekst aan het zwarte blok toevoegt, wordt de tekst trouwens ook zwart, dus selecteer zelf een aardige kleur om je tekst leesbaar te maken.)
Een domper op de vrijheidsvreugde lijkt het verplichte palet van cyaan, zwart, wit en tien extra kleuren ‘die allen cyaan in zich hebben’. Dat is jammer voor het presenteren van onderzoeksresultaten, want: ‘Het gebruik van andere kleuren is niet toegestaan.’ Maar daar mogen we toch vast ook wel creatief mee omgaan? Er bestaan tenslotte nog talloze andere kleuren met cyaan erin.
Gelukkig laat M&C zelf zien dat we het nog bonter mogen maken: het blauw van de bies in het sjabloon wijkt zichtbaar af van de in de huisstijl voorgeschreven kleuren voor beeldschermgebruik. Dat geeft ook ons ongetwijfeld wat extra speelruimte.

Vergeet in de vreugde over al deze nieuwe vrijheden overigens niet om de x’jes onderaan de pagina te vervangen door het aantal dia’s in de presentatie. PowerPoint kan dit niet automatisch, dus doe dat iedere keer even zelf – of verzin een eigen leuke oplossing.
Zo blijkt uit het nieuwe sjabloon dat we alle ruimte krijgen voor eigen ontwerp. Maar hoe komt het toch dat ik nu al heimwee heb naar de stijlvolle eenvoud van het vorige sjabloon?

Ivo Bouwmans, docent en programmamanager aan de faculteit Techniek, Bestuur en Management.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.