Onderwijs

Studentenraad wil meer onderzoek in bachelor

Studenten moeten in hun bacheloropleiding meer mogelijkheden krijgen om stage te lopen en onderzoek te doen. Dat vindt de studentenraad, die daarom voorstelt stage- en onderzoeksminors in te voeren aan de TU.

Het idee voor dergelijke minors is niet nieuw. Ze werden al genoemd in de eindrapportage ‘Focus op Onderwijs’ van de commissie onderwijsportfolio uit september 2003. Alleen, zo beweert de studentenraad (sr), hebben de faculteiten deze ideeën nog niet echt opgepikt. “We hebben het nog niet in de minorplannen terug gezien”, vertelt Marijn Bos van Oras.

Daarom hoopt de sr nu dat het college van bestuur (cvb) van de TU het idee voor onderzoeks- en stageminors bij de opleidingsdirecteuren onder de aandacht wil brengen.

Daarbij is enige haast geboden, want per volgend studiejaar moet het nieuwe major-minorsysteem van start gaan. Daarbij volgen bachelorstudenten een hoofdstudie (major), die 2,5 jaar duurt en doen ze hun vijfde semester een minor van een half jaar.

Volgens de sr bestaat er onder studenten veel behoefte om in de bachelor stage te lopen, of deel te nemen aan het onderzoek op hun faculteit.

De stageminor moet, zo blijkt uit het voorstel van de sr aan het cvb, bestaan uit een stage van vijftien studiepunten en daaraan voorafgaand ondersteunende vakken van nog eens hetzelfde aantal punten. “Als de stage bekend is, dient in overleg met de begeleider een vakkenpakket samengesteld te worden”, aldus de raad.

De onderzoeksminor moet volgens de sr bestaan uit een onderzoek van twintig studiepunten en aanvullende vakken, die samen tien punten opleveren. Marijn Bos wil benadrukken, dat een onderzoeksminor niet op iedere faculteit noodzakelijk is. Bij natuurkunde zijn onderzoek en onderwijs volgens hem al nauw verweven. “Maar bij faculteiten als Bouwkunde en Industrieel Ontwerpen is er weinig contact tussen onderzoekers en studenten. De onderzoekscomponent komt daar nu alleen impliciet in vakken naar voren, vaak in kleine brokken.”

Bouwkunde-opleidingsdirecteur Cees van Weeren is het daar niet mee eens. Er is op zijn faculteit juist een heel sterke relatie tussen ontwerp en onderzoek, zegt hij. “Ontwerpen is ook een vorm van onderzoek.”

Van Weeren heeft er bovendien een ‘weerzin tegen om van alles apart en standaard te regelen’. “Ik zie meer in een vrije minor. Daarin kun je ook een stage regelen.”

Wat betreft de onderzoeksminor heeft de opleidingsdirecteur ‘gemengde gevoelens’. “Ik zie niet zo’n goede kans voor studenten om in hun vijfde semester mee te lopen met een onderzoeksgroep. Dat doen we nu wel al in de master, als studenten verder zijn in hun studie.”

Van Weeren vindt het in tegenstelling tot de studentenraad erg vroeg nu al na te denken over de precieze invulling van de minors op zijn faculteit. “Daar gaan we pas over een jaar over praten. De eerste keer dat de minors worden aangeboden, is pas in september 2008.”

Het idee voor dergelijke minors is niet nieuw. Ze werden al genoemd in de eindrapportage ‘Focus op Onderwijs’ van de commissie onderwijsportfolio uit september 2003. Alleen, zo beweert de studentenraad (sr), hebben de faculteiten deze ideeën nog niet echt opgepikt. “We hebben het nog niet in de minorplannen terug gezien”, vertelt Marijn Bos van Oras.

Daarom hoopt de sr nu dat het college van bestuur (cvb) van de TU het idee voor onderzoeks- en stageminors bij de opleidingsdirecteuren onder de aandacht wil brengen.

Daarbij is enige haast geboden, want per volgend studiejaar moet het nieuwe major-minorsysteem van start gaan. Daarbij volgen bachelorstudenten een hoofdstudie (major), die 2,5 jaar duurt en doen ze hun vijfde semester een minor van een half jaar.

Volgens de sr bestaat er onder studenten veel behoefte om in de bachelor stage te lopen, of deel te nemen aan het onderzoek op hun faculteit.

De stageminor moet, zo blijkt uit het voorstel van de sr aan het cvb, bestaan uit een stage van vijftien studiepunten en daaraan voorafgaand ondersteunende vakken van nog eens hetzelfde aantal punten. “Als de stage bekend is, dient in overleg met de begeleider een vakkenpakket samengesteld te worden”, aldus de raad.

De onderzoeksminor moet volgens de sr bestaan uit een onderzoek van twintig studiepunten en aanvullende vakken, die samen tien punten opleveren. Marijn Bos wil benadrukken, dat een onderzoeksminor niet op iedere faculteit noodzakelijk is. Bij natuurkunde zijn onderzoek en onderwijs volgens hem al nauw verweven. “Maar bij faculteiten als Bouwkunde en Industrieel Ontwerpen is er weinig contact tussen onderzoekers en studenten. De onderzoekscomponent komt daar nu alleen impliciet in vakken naar voren, vaak in kleine brokken.”

Bouwkunde-opleidingsdirecteur Cees van Weeren is het daar niet mee eens. Er is op zijn faculteit juist een heel sterke relatie tussen ontwerp en onderzoek, zegt hij. “Ontwerpen is ook een vorm van onderzoek.”

Van Weeren heeft er bovendien een ‘weerzin tegen om van alles apart en standaard te regelen’. “Ik zie meer in een vrije minor. Daarin kun je ook een stage regelen.”

Wat betreft de onderzoeksminor heeft de opleidingsdirecteur ‘gemengde gevoelens’. “Ik zie niet zo’n goede kans voor studenten om in hun vijfde semester mee te lopen met een onderzoeksgroep. Dat doen we nu wel al in de master, als studenten verder zijn in hun studie.”

Van Weeren vindt het in tegenstelling tot de studentenraad erg vroeg nu al na te denken over de precieze invulling van de minors op zijn faculteit. “Daar gaan we pas over een jaar over praten. De eerste keer dat de minors worden aangeboden, is pas in september 2008.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.