Campus

Ruimte voor ontmoetingen

Een school als stad, een foyer als stadsplein, en een gang als straat. In de architectuur van Herman Hertzberger speelt de informele ontmoeting een grote rol. Tot 9 mei is in het Nederlands Architectuur Instituut (NAI) de tentoonstelling ‘Herman Hertzberger – Articulations’ te zien.

Een tentoonstelling maken met het werk van een architect die wil dat mensen zich ergens thuis voelen – dat is geen eenvoudige opgave. Misschien is dat ook wel de reden dat Kristin Freiss, directeur van het NAi, Hertzberger zelf de opdracht gaf de vier paviljoens te ontwerpen voor de tentoonstelling over zijn werk. Een tentoonstelling die gaat over ruimte. Want die ruimte, daar gaat het voor een groot deel om in het werk van de inmiddels internationaal vermaarde architect.

Herman Hertzberger – geboren in Amsterdam, 1932 – rondde in 1958 zijn studie in Delft af, waarna hij zijn eigen bureau begon. Na onder andere de Montessorischool in Delft gebouwd te hebben, werd hij bekend met de bouw van het kantoorgebouw van Centraal Beheer in Apeldoorn (1968-1972) en het muziekcentrum Vredenburg in Utrecht (1973-1978). In zijn gehele werk hebben vier categorieën een centrale rol gespeeld: scholen, theaters, kantoorgebouwen en stedenbouwkundige ontwerpen. Rondom deze vier kanten van het werk van Hertzberger is de tentoonstelling in het NAi ook opgezet: de vier door de architect ontworpen paviljoens behandelen elk een aparte categorie.

Uit de tentoonstelling blijkt vooral hoezeer Hertzberger, sinds 1970 buitengewoon hoogleraar aan de TU, bezig is met de mensen voor wie hij bouwt. In een van de getoonde TV-fragmenten merkt hij op: ,,Naar school gaan is eigenlijk helemaal niet leuk.” En dus doet de architect er alles aan om de school een prettig onderkomen te laten zijn voor haar ‘bewoners’: kinderen en leerkrachten. Elk lokaal wordt een huisje, gegroepeerd rond een centrale hal die als plein dienst doet. Met brede trappen, zodat je de trap ook als tribune zou kunnen gebruiken. En een podium, waar kinderen kunnen toneelspelen. ,,Want waarom zou je een toneelstuk opvoeren in de gymzaal?”
Zitjes

Maar de architect toont zich vooral een meester in het vormgeven van het detail. Overal kleine zitjes, nisjes waar kinderen elkaar kunnen ontmoeten. En richels, die ook als bank dienst kunnen doen. Dat kenmerkt het werk van Hertzberger: het vormgeven van de ruimte, zonder meteen vast te leggen hoe mensen die ruimte moeten gebruiken.

Ook komt hierin de relatie openbare ruimte versus privé ruimte aan de orde. Het klaslokaal als huis is privé, de hal openbaar, zoals het plein. Het tussengebied is feitelijk de opgeheven grens tussen openbaar en privé. Er ontstaat op die manier een situatie waarbij de gebruikers moeten bepalen hoe om te gaan met die vrijheden.

De tentoonstelling, die in de zomer van 1998 in Berlijn isgeopend, reist de gehele wereld over. De vormgeving van de door de architect ontworpen paviljoens is dan ook zo dat ze gevieren in een zeecontainer passen. De paviljoens zelf blijken ook weer prettige ruimtes op zich: twee kasten tegenover elkaar met overkappinkjes en panelen. Binnenin zijn maquettes, tekeningen en televisiefragmenten van en over het werk van de architect opgenomen.

En schetsboekjes. Hertzberger blijkt altijd een dergelijk boekje bij zich te dragen, waar ideeën in opgetekend kunnen worden. De boekjes komen steeds terug in de tentoonstelling. Zo is onder andere een aantal schetsen van het kantoorgebouw voor Centraal Beheer te zien. En dat maakt de tentoonstelling tot meer dan een globaal overzicht: er wordt de bezoeker een klein kijkje in de keuken gegund.

In de schetsen speelt de informele ontmoeting weer een grote rol. Op minutieuze tekeningetjes is te zien hoe mensen elkaar kunnen zien vanaf de verschillende balkons. En dat concept, daar is het gebouw beroemd om geworden. Hertzberger besefte dat een basiseis van elk kantoor een is dat er ruimte is voor informele ontmoetingen. Geen afgesloten kantoren aan onpersoonlijke gangen meer, geen kantoortuin met alle nadelen van dien. ‘Centraal Beheer’ wordt gekenmerkt door een netwerk van loop- en verkeersroutes met semi-open kantoren in toren-achtige formaties. Op die manier leverde het gebouw feitelijk een architectonisch antwoord op de democratiseringsgolf die eind jaren zestig plaatsvond.
Fragment

Ook in het kantoor van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldt dat de ontmoeting, het informele contact, een belangrijk uitgangspunt is in het ontwerp. Over dat gebouw zegt Hertzberger in een videofragment: ,,We hebben geprobeerd zoveel mogelijk plekken aan de buitenkant te creëren. En dan in het midden een centraal gebied. Op die manier krijg je een gebouw met een sterk gelede buitenkant.”

Dat is bij het ministerie zeker het geval. Hertzberger beschouwt de communicatie via beeldschermen als afstandelijk, en laat de gang en centrale hal een belangrijke rol spelen in het contact. De kantoren hebben schuifdeuren gekregen, waardoor mensen eerder geneigd zullen zijn hun deur open te laten staan. Beoogd resultaat: meer communicatie.

Hetzelfde gaat op voor het Chassé theater in Breda. Hertzberger beschouwt de foyer in het theater als minstens even belangrijk als de zaal zelf. In de woorden van de architect: ,,Naar het theater ga je niet alleen voor het stuk of de uitvoering, maar ook om anderen te zien en je te laten zien.” En dat betekent: veel trappen, loopbruggen, ontmoetingsplekken.

De foyer krijgt bij Hertzberger vaak een grote raampartij, zodat passanten, zeker wanneer de foyer ’s avonds verlicht is, haast uitgenodigd worden voor een bezoek. De stedelijkheid die kenmerkend is voor de binnenruimte wordt naar buiten toe doorgezet.

Hertzberger neemt de stedelijke omgeving van zijn bouwwerken meer op in zijn blikveld dan hij bij eerdere gebouwen deed. Endat is niet altijd even makkelijk. Zeker niet bij het ontwerpen van een theater, waarbij het grootste volume – de toneeltoren – al vaststaat. Daarom is de vondst van het golvende dak, die Hertzberger heeft toegepast bij het Chassé Theater in Breda (1992-1995) een uitkomst. Het theater wordt een baken in de stad, terwijl de golvende vorm goed past in het stedelijke beeld.
Tel Aviv

Het idee achter de stedenbouwkundige plannen van Hertzberger is helder. Hij gaat uit van een basisstructuur die bestand is tegen de invloeden van de tijd, waarbinnen ruimte is voor eigen inbreng van verschillende architecten. Op die manier is het dus ook mogelijk een variatie in vorm te realiseren. Bestaande bebouwing kan behouden blijven, aangezien die opgenomen kan worden in de ‘basisstructuur’.

Hertzberger vat het stedelijk weefsel dus op als een letterlijk textielweefsel met schering en inslag; de schering als sterke basis, de inslag als de invloed van verschillende architecten en tijden. Onder andere bij het stedenbouwkundig ontwerp Peninsula in Tel Aviv is de architect op een dergelijke manier te werk gegaan: het bestaande grid van rechthoekige blokken werd doorgetrokken naar een nieuw te bebouwen gebied. Inmiddels zijn de besprekingen over het ontwerp in volle gang.

Bovendien hecht de architect wat betreft de stedelijke vormgeving zeer veel waarde aan het toegankelijkheidssysteem. Trappenhuizen moeten naar de straat toe zijn gekeerd, zodat het gebied tussen straat en voordeur een straatachtig karakter krijgt en dus meer kwaliteit.

Op elk schaalniveau blijkt dat Hertzberger in zijn hele oeuvre vasthoudt aan een tamelijk alomvattend idee: een basis die vastligt, en daarbinnen verschillende mogelijkheden. Of, in de woorden van Hertzberger zelf: ‘Ruimte maken, ruimte laten’.

‘Herman Hertzberger – Articulations’, nog te zien tot 9 mei 1999 in het Nederlands Architectuur Instituut, Rotterdam.

,,

Een tentoonstelling maken met het werk van een architect die wil dat mensen zich ergens thuis voelen – dat is geen eenvoudige opgave. Misschien is dat ook wel de reden dat Kristin Freiss, directeur van het NAi, Hertzberger zelf de opdracht gaf de vier paviljoens te ontwerpen voor de tentoonstelling over zijn werk. Een tentoonstelling die gaat over ruimte. Want die ruimte, daar gaat het voor een groot deel om in het werk van de inmiddels internationaal vermaarde architect.

Herman Hertzberger – geboren in Amsterdam, 1932 – rondde in 1958 zijn studie in Delft af, waarna hij zijn eigen bureau begon. Na onder andere de Montessorischool in Delft gebouwd te hebben, werd hij bekend met de bouw van het kantoorgebouw van Centraal Beheer in Apeldoorn (1968-1972) en het muziekcentrum Vredenburg in Utrecht (1973-1978). In zijn gehele werk hebben vier categorieën een centrale rol gespeeld: scholen, theaters, kantoorgebouwen en stedenbouwkundige ontwerpen. Rondom deze vier kanten van het werk van Hertzberger is de tentoonstelling in het NAi ook opgezet: de vier door de architect ontworpen paviljoens behandelen elk een aparte categorie.

Uit de tentoonstelling blijkt vooral hoezeer Hertzberger, sinds 1970 buitengewoon hoogleraar aan de TU, bezig is met de mensen voor wie hij bouwt. In een van de getoonde TV-fragmenten merkt hij op: ,,Naar school gaan is eigenlijk helemaal niet leuk.” En dus doet de architect er alles aan om de school een prettig onderkomen te laten zijn voor haar ‘bewoners’: kinderen en leerkrachten. Elk lokaal wordt een huisje, gegroepeerd rond een centrale hal die als plein dienst doet. Met brede trappen, zodat je de trap ook als tribune zou kunnen gebruiken. En een podium, waar kinderen kunnen toneelspelen. ,,Want waarom zou je een toneelstuk opvoeren in de gymzaal?”
Zitjes

Maar de architect toont zich vooral een meester in het vormgeven van het detail. Overal kleine zitjes, nisjes waar kinderen elkaar kunnen ontmoeten. En richels, die ook als bank dienst kunnen doen. Dat kenmerkt het werk van Hertzberger: het vormgeven van de ruimte, zonder meteen vast te leggen hoe mensen die ruimte moeten gebruiken.

Ook komt hierin de relatie openbare ruimte versus privé ruimte aan de orde. Het klaslokaal als huis is privé, de hal openbaar, zoals het plein. Het tussengebied is feitelijk de opgeheven grens tussen openbaar en privé. Er ontstaat op die manier een situatie waarbij de gebruikers moeten bepalen hoe om te gaan met die vrijheden.

De tentoonstelling, die in de zomer van 1998 in Berlijn isgeopend, reist de gehele wereld over. De vormgeving van de door de architect ontworpen paviljoens is dan ook zo dat ze gevieren in een zeecontainer passen. De paviljoens zelf blijken ook weer prettige ruimtes op zich: twee kasten tegenover elkaar met overkappinkjes en panelen. Binnenin zijn maquettes, tekeningen en televisiefragmenten van en over het werk van de architect opgenomen.

En schetsboekjes. Hertzberger blijkt altijd een dergelijk boekje bij zich te dragen, waar ideeën in opgetekend kunnen worden. De boekjes komen steeds terug in de tentoonstelling. Zo is onder andere een aantal schetsen van het kantoorgebouw voor Centraal Beheer te zien. En dat maakt de tentoonstelling tot meer dan een globaal overzicht: er wordt de bezoeker een klein kijkje in de keuken gegund.

In de schetsen speelt de informele ontmoeting weer een grote rol. Op minutieuze tekeningetjes is te zien hoe mensen elkaar kunnen zien vanaf de verschillende balkons. En dat concept, daar is het gebouw beroemd om geworden. Hertzberger besefte dat een basiseis van elk kantoor een is dat er ruimte is voor informele ontmoetingen. Geen afgesloten kantoren aan onpersoonlijke gangen meer, geen kantoortuin met alle nadelen van dien. ‘Centraal Beheer’ wordt gekenmerkt door een netwerk van loop- en verkeersroutes met semi-open kantoren in toren-achtige formaties. Op die manier leverde het gebouw feitelijk een architectonisch antwoord op de democratiseringsgolf die eind jaren zestig plaatsvond.
Fragment

Ook in het kantoor van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldt dat de ontmoeting, het informele contact, een belangrijk uitgangspunt is in het ontwerp. Over dat gebouw zegt Hertzberger in een videofragment: ,,We hebben geprobeerd zoveel mogelijk plekken aan de buitenkant te creëren. En dan in het midden een centraal gebied. Op die manier krijg je een gebouw met een sterk gelede buitenkant.”

Dat is bij het ministerie zeker het geval. Hertzberger beschouwt de communicatie via beeldschermen als afstandelijk, en laat de gang en centrale hal een belangrijke rol spelen in het contact. De kantoren hebben schuifdeuren gekregen, waardoor mensen eerder geneigd zullen zijn hun deur open te laten staan. Beoogd resultaat: meer communicatie.

Hetzelfde gaat op voor het Chassé theater in Breda. Hertzberger beschouwt de foyer in het theater als minstens even belangrijk als de zaal zelf. In de woorden van de architect: ,,Naar het theater ga je niet alleen voor het stuk of de uitvoering, maar ook om anderen te zien en je te laten zien.” En dat betekent: veel trappen, loopbruggen, ontmoetingsplekken.

De foyer krijgt bij Hertzberger vaak een grote raampartij, zodat passanten, zeker wanneer de foyer ’s avonds verlicht is, haast uitgenodigd worden voor een bezoek. De stedelijkheid die kenmerkend is voor de binnenruimte wordt naar buiten toe doorgezet.

Hertzberger neemt de stedelijke omgeving van zijn bouwwerken meer op in zijn blikveld dan hij bij eerdere gebouwen deed. Endat is niet altijd even makkelijk. Zeker niet bij het ontwerpen van een theater, waarbij het grootste volume – de toneeltoren – al vaststaat. Daarom is de vondst van het golvende dak, die Hertzberger heeft toegepast bij het Chassé Theater in Breda (1992-1995) een uitkomst. Het theater wordt een baken in de stad, terwijl de golvende vorm goed past in het stedelijke beeld.
Tel Aviv

Het idee achter de stedenbouwkundige plannen van Hertzberger is helder. Hij gaat uit van een basisstructuur die bestand is tegen de invloeden van de tijd, waarbinnen ruimte is voor eigen inbreng van verschillende architecten. Op die manier is het dus ook mogelijk een variatie in vorm te realiseren. Bestaande bebouwing kan behouden blijven, aangezien die opgenomen kan worden in de ‘basisstructuur’.

Hertzberger vat het stedelijk weefsel dus op als een letterlijk textielweefsel met schering en inslag; de schering als sterke basis, de inslag als de invloed van verschillende architecten en tijden. Onder andere bij het stedenbouwkundig ontwerp Peninsula in Tel Aviv is de architect op een dergelijke manier te werk gegaan: het bestaande grid van rechthoekige blokken werd doorgetrokken naar een nieuw te bebouwen gebied. Inmiddels zijn de besprekingen over het ontwerp in volle gang.

Bovendien hecht de architect wat betreft de stedelijke vormgeving zeer veel waarde aan het toegankelijkheidssysteem. Trappenhuizen moeten naar de straat toe zijn gekeerd, zodat het gebied tussen straat en voordeur een straatachtig karakter krijgt en dus meer kwaliteit.

Op elk schaalniveau blijkt dat Hertzberger in zijn hele oeuvre vasthoudt aan een tamelijk alomvattend idee: een basis die vastligt, en daarbinnen verschillende mogelijkheden. Of, in de woorden van Hertzberger zelf: ‘Ruimte maken, ruimte laten’.

‘Herman Hertzberger – Articulations’, nog te zien tot 9 mei 1999 in het Nederlands Architectuur Instituut, Rotterdam.

Een tentoonstelling maken met het werk van een architect die wil dat mensen zich ergens thuis voelen – dat is geen eenvoudige opgave. Misschien is dat ook wel de reden dat Kristin Freiss, directeur van het NAi, Hertzberger zelf de opdracht gaf de vier paviljoens te ontwerpen voor de tentoonstelling over zijn werk. Een tentoonstelling die gaat over ruimte. Want die ruimte, daar gaat het voor een groot deel om in het werk van de inmiddels internationaal vermaarde architect.

Herman Hertzberger – geboren in Amsterdam, 1932 – rondde in 1958 zijn studie in Delft af, waarna hij zijn eigen bureau begon. Na onder andere de Montessorischool in Delft gebouwd te hebben, werd hij bekend met de bouw van het kantoorgebouw van Centraal Beheer in Apeldoorn (1968-1972) en het muziekcentrum Vredenburg in Utrecht (1973-1978). In zijn gehele werk hebben vier categorieën een centrale rol gespeeld: scholen, theaters, kantoorgebouwen en stedenbouwkundige ontwerpen. Rondom deze vier kanten van het werk van Hertzberger is de tentoonstelling in het NAi ook opgezet: de vier door de architect ontworpen paviljoens behandelen elk een aparte categorie.

Uit de tentoonstelling blijkt vooral hoezeer Hertzberger, sinds 1970 buitengewoon hoogleraar aan de TU, bezig is met de mensen voor wie hij bouwt. In een van de getoonde TV-fragmenten merkt hij op: ,,Naar school gaan is eigenlijk helemaal niet leuk.” En dus doet de architect er alles aan om de school een prettig onderkomen te laten zijn voor haar ‘bewoners’: kinderen en leerkrachten. Elk lokaal wordt een huisje, gegroepeerd rond een centrale hal die als plein dienst doet. Met brede trappen, zodat je de trap ook als tribune zou kunnen gebruiken. En een podium, waar kinderen kunnen toneelspelen. ,,Want waarom zou je een toneelstuk opvoeren in de gymzaal?”
Zitjes

Maar de architect toont zich vooral een meester in het vormgeven van het detail. Overal kleine zitjes, nisjes waar kinderen elkaar kunnen ontmoeten. En richels, die ook als bank dienst kunnen doen. Dat kenmerkt het werk van Hertzberger: het vormgeven van de ruimte, zonder meteen vast te leggen hoe mensen die ruimte moeten gebruiken.

Ook komt hierin de relatie openbare ruimte versus privé ruimte aan de orde. Het klaslokaal als huis is privé, de hal openbaar, zoals het plein. Het tussengebied is feitelijk de opgeheven grens tussen openbaar en privé. Er ontstaat op die manier een situatie waarbij de gebruikers moeten bepalen hoe om te gaan met die vrijheden.

De tentoonstelling, die in de zomer van 1998 in Berlijn isgeopend, reist de gehele wereld over. De vormgeving van de door de architect ontworpen paviljoens is dan ook zo dat ze gevieren in een zeecontainer passen. De paviljoens zelf blijken ook weer prettige ruimtes op zich: twee kasten tegenover elkaar met overkappinkjes en panelen. Binnenin zijn maquettes, tekeningen en televisiefragmenten van en over het werk van de architect opgenomen.

En schetsboekjes. Hertzberger blijkt altijd een dergelijk boekje bij zich te dragen, waar ideeën in opgetekend kunnen worden. De boekjes komen steeds terug in de tentoonstelling. Zo is onder andere een aantal schetsen van het kantoorgebouw voor Centraal Beheer te zien. En dat maakt de tentoonstelling tot meer dan een globaal overzicht: er wordt de bezoeker een klein kijkje in de keuken gegund.

In de schetsen speelt de informele ontmoeting weer een grote rol. Op minutieuze tekeningetjes is te zien hoe mensen elkaar kunnen zien vanaf de verschillende balkons. En dat concept, daar is het gebouw beroemd om geworden. Hertzberger besefte dat een basiseis van elk kantoor een is dat er ruimte is voor informele ontmoetingen. Geen afgesloten kantoren aan onpersoonlijke gangen meer, geen kantoortuin met alle nadelen van dien. ‘Centraal Beheer’ wordt gekenmerkt door een netwerk van loop- en verkeersroutes met semi-open kantoren in toren-achtige formaties. Op die manier leverde het gebouw feitelijk een architectonisch antwoord op de democratiseringsgolf die eind jaren zestig plaatsvond.
Fragment

Ook in het kantoor van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldt dat de ontmoeting, het informele contact, een belangrijk uitgangspunt is in het ontwerp. Over dat gebouw zegt Hertzberger in een videofragment: ,,We hebben geprobeerd zoveel mogelijk plekken aan de buitenkant te creëren. En dan in het midden een centraal gebied. Op die manier krijg je een gebouw met een sterk gelede buitenkant.”

Dat is bij het ministerie zeker het geval. Hertzberger beschouwt de communicatie via beeldschermen als afstandelijk, en laat de gang en centrale hal een belangrijke rol spelen in het contact. De kantoren hebben schuifdeuren gekregen, waardoor mensen eerder geneigd zullen zijn hun deur open te laten staan. Beoogd resultaat: meer communicatie.

Hetzelfde gaat op voor het Chassé theater in Breda. Hertzberger beschouwt de foyer in het theater als minstens even belangrijk als de zaal zelf. In de woorden van de architect: ,,Naar het theater ga je niet alleen voor het stuk of de uitvoering, maar ook om anderen te zien en je te laten zien.” En dat betekent: veel trappen, loopbruggen, ontmoetingsplekken.

De foyer krijgt bij Hertzberger vaak een grote raampartij, zodat passanten, zeker wanneer de foyer ’s avonds verlicht is, haast uitgenodigd worden voor een bezoek. De stedelijkheid die kenmerkend is voor de binnenruimte wordt naar buiten toe doorgezet.

Hertzberger neemt de stedelijke omgeving van zijn bouwwerken meer op in zijn blikveld dan hij bij eerdere gebouwen deed. Endat is niet altijd even makkelijk. Zeker niet bij het ontwerpen van een theater, waarbij het grootste volume – de toneeltoren – al vaststaat. Daarom is de vondst van het golvende dak, die Hertzberger heeft toegepast bij het Chassé Theater in Breda (1992-1995) een uitkomst. Het theater wordt een baken in de stad, terwijl de golvende vorm goed past in het stedelijke beeld.
Tel Aviv

Het idee achter de stedenbouwkundige plannen van Hertzberger is helder. Hij gaat uit van een basisstructuur die bestand is tegen de invloeden van de tijd, waarbinnen ruimte is voor eigen inbreng van verschillende architecten. Op die manier is het dus ook mogelijk een variatie in vorm te realiseren. Bestaande bebouwing kan behouden blijven, aangezien die opgenomen kan worden in de ‘basisstructuur’.

Hertzberger vat het stedelijk weefsel dus op als een letterlijk textielweefsel met schering en inslag; de schering als sterke basis, de inslag als de invloed van verschillende architecten en tijden. Onder andere bij het stedenbouwkundig ontwerp Peninsula in Tel Aviv is de architect op een dergelijke manier te werk gegaan: het bestaande grid van rechthoekige blokken werd doorgetrokken naar een nieuw te bebouwen gebied. Inmiddels zijn de besprekingen over het ontwerp in volle gang.

Bovendien hecht de architect wat betreft de stedelijke vormgeving zeer veel waarde aan het toegankelijkheidssysteem. Trappenhuizen moeten naar de straat toe zijn gekeerd, zodat het gebied tussen straat en voordeur een straatachtig karakter krijgt en dus meer kwaliteit.

Op elk schaalniveau blijkt dat Hertzberger in zijn hele oeuvre vasthoudt aan een tamelijk alomvattend idee: een basis die vastligt, en daarbinnen verschillende mogelijkheden. Of, in de woorden van Hertzberger zelf: ‘Ruimte maken, ruimte laten’.

‘Herman Hertzberger – Articulations’, nog te zien tot 9 mei 1999 in het Nederlands Architectuur Instituut, Rotterdam.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.