Opinie

Reorganiseren…, maar wat levert het op?

De TU reorganiseert. De ondersteunende diensten worden ‘gemoderniseerd’ en de faculteiten worden ‘geclusterd’. Doel is geld vrijmaken voor onderwijs en onderzoek.

Maar een lid van de universiteitsraad vindt dat er alle reden is om de achtergronden van dit beleid kritisch te begeleiden. Bovendien: ,,Kwaliteitsverbetering van de ondersteunende processen zal nooit leiden tot de beoogde bezuinigingen.”

Een tiental beweegredenen circuleren binnen de TU voor de grote reorganisatieprocessen. Niet iedereen hanteert ze, maar de grote lijnen zijn wel duidelijk. Vooral het college van bestuur heeft een consistent plaatje, en dat ziet er ongeveer als volgt uit.

Onderzoek: visitatierapporten van de laatste jaren zijn niet best, soms ronduit slecht; er is weinig of geen deelname van TU-groepen in de zes landelijke toplocaties, en er is er geen in Delft; het benoemingsbeleid van hoogleraren is zwak; de institutionele vakgebieden (van de faculteiten) sluiten steeds minder goed aan bij de maatschappelijke behoeften.

Onderwijs: voor studenten scoren we landelijk zeer middelmatig; de instroom neemt af, bij sommige faculteiten ernstig; visitatierapporten bevatten (zeer) veel kritiek; de doorstroom is te traag (studieduur, rendement); de minister financiert de TU nogal ruimhartig en dat zou wel eens minder kunnen worden.

Voor onderzoek èn onderwijs geldt: de TU is bij lange na geen topinstituut.

Bovendien: de overhead van de instelling is te groot.

Uit deze opsomming blijkt zonneklaar dat niet zozeer de ondersteunende als wel de primaire processen aan de TU verbetering behoeven. Dat kan volgens het college van bestuur door geld vrij te maken via vermindering van de overhead. Met dat geld kan toponderzoek en toponderwijs worden aangetrokken. De maatregelen laten de bestaande opleidingen ongemoeid.
Niet benut

Het is duidelijk dat er wat moet gebeuren. Toch zijn er bij het huidige beleid kanttekeningen te plaatsen.

* Bestaande stimuleringsbudgetten: al jaren bestaan er geoormerkte budgetten en fondsen voor stimulering van vernieuwingen op het gebied van onderwijs en onderzoek. Deze budgetten zijn niet gemakkelijk te benaderen en worden elk jaar weer niet volledig benut. De TU houdt geld over, in ’95 en ’96 erg veel zelfs.

* Bedrijfsliquiditeit: de liquiditeitspositie van de TU is zorgelijk, dat wil zeggen veel te goed; er moet dus geïnvesteerd worden, en als aanzet tot een nieuw afschrijvingsregime financiert de TU vóór, want de minister mocht eens aan ons banksaldo komen….

* Maatschappelijke aansluiting: sluiten de bestaande opleidingen eigenlijk wel aan bij de maatschappelijke behoefte?

* Kwaliteit versus volume: de kwaliteit van het onderzoek staat onder druk, mede veroorzaakt door het allocatiemodel metde plafondfinanciering (devaluatie van punten bij meer productie). Kwaliteit en volume staan toch meestal op gespannen voet met elkaar? Een kwaliteitsbewuste organisatie zou de steeds bredere stroom van dunne producten moeten indikken.

* Waar zit de overhead? Misschien zit de overhead nu al voor een groot deel bij het wetenschappelijk personeel. Men is veel tijd kwijt met allerlei niet-wetenschappelijke activiteiten en moet steeds meer tijd uittrekken voor het verwerven van middelen. Ook de derde-geldstroommarkt wordt minder gul. Sommige hoogleraren voelen zich gedwongen handelsreizigers te zijn.

* Tekorten bij de vastgoedstrategie: tijdens de behandeling van de eerste stappen van het strategisch vastgoedplan is duidelijk geworden dat de TU diep in de buidel zal moeten tasten voor herinrichting van de campus. De bedragen die hiermee gemoeid zijn kunnen de gewenste kwaliteitsimpuls voor onderwijs en onderzoek tenietdoen.

* Het getal 440: de stukken over uitkeringen na ontslag, flankerend beleid, revitalisering en dergelijke, noemen consequent een aantal van 440 voltijds-arbeidsplaatsen wanneer het gaat over inkrimping. Dit aantal kan maar niet hard gemaakt worden. De indruk bestaat dat het college een richtbedrag, en wel dertig miljoen gulden per jaar, wil bezuinigen en dat dit bedrag ooit eens door iemand is gedeeld door een jaarsalaris van 68.200 gulden.

* Kostenbeheersing: allerwegen in de TU heerst het gevoel dat de afgelopen twee jaar veel geld is besteed aan externe adviseurs, vertrouwelijke rapporten en geheimzinnige moderniseringsprocessen, die in ieder geval de centrale kosten alleen maar hebben doen stijgen, terwijl de faculteiten zelf steeds betere kostenbeheersing getoond hebben. Het effect van vacaturebeheersing wordt wel gevoeld maar misschien niet meegeteld.

* Kwaliteit van ondersteunende processen: concentratie van service in clusters leidt niet tot betere service, misschien wel integendeel. Elke golf van centralisatie/decentralisatie heeft efficiëntie tot doel, maar leidt uiteindelijk tot andere vormen van overhead en hernieuwde deconcentratie.

* Clustering en huisvesting: de vraag of en in hoeverre clustering gevolgen heeft voor de kosten rond het vastgoedbeleid of andersom, is niet beantwoord. Vooralsnog zijn de plannen in ruimtelijke zin van de kwaliteit van clustering van Enschede met Venlo: dat scheelt al gauw een burgemeester, maar geeft onverwachte drukte op het station van Zevenaar.

* Opbrengst van ‘modernisering’: bezuinigen (economischer werken) levert wat op als de opbrengst groter is dan de kosten. De netto opbrengst van de nu beoogde inkrimping, rekening houdend met alle mogelijke begeleidende kosten, is op z’n minst discutabel. Kwaliteitsverbetering door service op afstand valt moeilijk te verkopen. Er is ook geen garantie dat eventuele opbrengsten van herinrichtingen aantoonbaar ten goede komen aan de kwaliteit van de primaire processen.

* Clustering en evenwicht: volgens de plannen wordt voorzien in een merkwaardige tweedeling in de onderwijs- en onderzoekclusters. Het grootste cluster gaat ongeveer tweederde van het totale onderzoek van de TU doen, heeft dehelft van al het wetenschappelijk personeel en krijgt nog slechts een kwart van alle eerstejaars. Dit supercluster is dus een onderzoekcluster, terwijl de vier andere een onderwijsstempel hebben.
Buurvrouw

Er is in de aanloop naar modernisering van ondersteunende processen wel een ander, meer valide, aspect naar voren gebracht, maar dat hoor je zelden meer. Dat is het argument dat de kwaliteit van met name personeelsbeleid beter zou kunnen. Met name de bonden zijn hier in eerste instantie gevoelig voor geweest.

Ik ben er vast van overtuigd dat kwaliteitsverbetering van die processen nooit tot de beoogde bezuiniging zou kunnen leiden. Daardoor is dit argument marginaal geworden.

Ten slotte: verwijzing naar andere zgn. topinstituten kan wel eens verhelderend werken, maar niet voortdurend. Denk maar eens aan wat er gebeurt als een man zijn echtgenote probeert te revitaliseren door constant te wijzen op de kwaliteiten van de overbuurvrouw.
Johan Kelderman

(Ir. J.H. Kelderman is werkzaam bij STM en zit voor Demokratisch Beleid in de universiteitsraad)

De TU reorganiseert. De ondersteunende diensten worden ‘gemoderniseerd’ en de faculteiten worden ‘geclusterd’. Doel is geld vrijmaken voor onderwijs en onderzoek. Maar een lid van de universiteitsraad vindt dat er alle reden is om de achtergronden van dit beleid kritisch te begeleiden. Bovendien: ,,Kwaliteitsverbetering van de ondersteunende processen zal nooit leiden tot de beoogde bezuinigingen.”

Een tiental beweegredenen circuleren binnen de TU voor de grote reorganisatieprocessen. Niet iedereen hanteert ze, maar de grote lijnen zijn wel duidelijk. Vooral het college van bestuur heeft een consistent plaatje, en dat ziet er ongeveer als volgt uit.

Onderzoek: visitatierapporten van de laatste jaren zijn niet best, soms ronduit slecht; er is weinig of geen deelname van TU-groepen in de zes landelijke toplocaties, en er is er geen in Delft; het benoemingsbeleid van hoogleraren is zwak; de institutionele vakgebieden (van de faculteiten) sluiten steeds minder goed aan bij de maatschappelijke behoeften.

Onderwijs: voor studenten scoren we landelijk zeer middelmatig; de instroom neemt af, bij sommige faculteiten ernstig; visitatierapporten bevatten (zeer) veel kritiek; de doorstroom is te traag (studieduur, rendement); de minister financiert de TU nogal ruimhartig en dat zou wel eens minder kunnen worden.

Voor onderzoek èn onderwijs geldt: de TU is bij lange na geen topinstituut.

Bovendien: de overhead van de instelling is te groot.

Uit deze opsomming blijkt zonneklaar dat niet zozeer de ondersteunende als wel de primaire processen aan de TU verbetering behoeven. Dat kan volgens het college van bestuur door geld vrij te maken via vermindering van de overhead. Met dat geld kan toponderzoek en toponderwijs worden aangetrokken. De maatregelen laten de bestaande opleidingen ongemoeid.
Niet benut

Het is duidelijk dat er wat moet gebeuren. Toch zijn er bij het huidige beleid kanttekeningen te plaatsen.

* Bestaande stimuleringsbudgetten: al jaren bestaan er geoormerkte budgetten en fondsen voor stimulering van vernieuwingen op het gebied van onderwijs en onderzoek. Deze budgetten zijn niet gemakkelijk te benaderen en worden elk jaar weer niet volledig benut. De TU houdt geld over, in ’95 en ’96 erg veel zelfs.

* Bedrijfsliquiditeit: de liquiditeitspositie van de TU is zorgelijk, dat wil zeggen veel te goed; er moet dus geïnvesteerd worden, en als aanzet tot een nieuw afschrijvingsregime financiert de TU vóór, want de minister mocht eens aan ons banksaldo komen….

* Maatschappelijke aansluiting: sluiten de bestaande opleidingen eigenlijk wel aan bij de maatschappelijke behoefte?

* Kwaliteit versus volume: de kwaliteit van het onderzoek staat onder druk, mede veroorzaakt door het allocatiemodel metde plafondfinanciering (devaluatie van punten bij meer productie). Kwaliteit en volume staan toch meestal op gespannen voet met elkaar? Een kwaliteitsbewuste organisatie zou de steeds bredere stroom van dunne producten moeten indikken.

* Waar zit de overhead? Misschien zit de overhead nu al voor een groot deel bij het wetenschappelijk personeel. Men is veel tijd kwijt met allerlei niet-wetenschappelijke activiteiten en moet steeds meer tijd uittrekken voor het verwerven van middelen. Ook de derde-geldstroommarkt wordt minder gul. Sommige hoogleraren voelen zich gedwongen handelsreizigers te zijn.

* Tekorten bij de vastgoedstrategie: tijdens de behandeling van de eerste stappen van het strategisch vastgoedplan is duidelijk geworden dat de TU diep in de buidel zal moeten tasten voor herinrichting van de campus. De bedragen die hiermee gemoeid zijn kunnen de gewenste kwaliteitsimpuls voor onderwijs en onderzoek tenietdoen.

* Het getal 440: de stukken over uitkeringen na ontslag, flankerend beleid, revitalisering en dergelijke, noemen consequent een aantal van 440 voltijds-arbeidsplaatsen wanneer het gaat over inkrimping. Dit aantal kan maar niet hard gemaakt worden. De indruk bestaat dat het college een richtbedrag, en wel dertig miljoen gulden per jaar, wil bezuinigen en dat dit bedrag ooit eens door iemand is gedeeld door een jaarsalaris van 68.200 gulden.

* Kostenbeheersing: allerwegen in de TU heerst het gevoel dat de afgelopen twee jaar veel geld is besteed aan externe adviseurs, vertrouwelijke rapporten en geheimzinnige moderniseringsprocessen, die in ieder geval de centrale kosten alleen maar hebben doen stijgen, terwijl de faculteiten zelf steeds betere kostenbeheersing getoond hebben. Het effect van vacaturebeheersing wordt wel gevoeld maar misschien niet meegeteld.

* Kwaliteit van ondersteunende processen: concentratie van service in clusters leidt niet tot betere service, misschien wel integendeel. Elke golf van centralisatie/decentralisatie heeft efficiëntie tot doel, maar leidt uiteindelijk tot andere vormen van overhead en hernieuwde deconcentratie.

* Clustering en huisvesting: de vraag of en in hoeverre clustering gevolgen heeft voor de kosten rond het vastgoedbeleid of andersom, is niet beantwoord. Vooralsnog zijn de plannen in ruimtelijke zin van de kwaliteit van clustering van Enschede met Venlo: dat scheelt al gauw een burgemeester, maar geeft onverwachte drukte op het station van Zevenaar.

* Opbrengst van ‘modernisering’: bezuinigen (economischer werken) levert wat op als de opbrengst groter is dan de kosten. De netto opbrengst van de nu beoogde inkrimping, rekening houdend met alle mogelijke begeleidende kosten, is op z’n minst discutabel. Kwaliteitsverbetering door service op afstand valt moeilijk te verkopen. Er is ook geen garantie dat eventuele opbrengsten van herinrichtingen aantoonbaar ten goede komen aan de kwaliteit van de primaire processen.

* Clustering en evenwicht: volgens de plannen wordt voorzien in een merkwaardige tweedeling in de onderwijs- en onderzoekclusters. Het grootste cluster gaat ongeveer tweederde van het totale onderzoek van de TU doen, heeft dehelft van al het wetenschappelijk personeel en krijgt nog slechts een kwart van alle eerstejaars. Dit supercluster is dus een onderzoekcluster, terwijl de vier andere een onderwijsstempel hebben.
Buurvrouw

Er is in de aanloop naar modernisering van ondersteunende processen wel een ander, meer valide, aspect naar voren gebracht, maar dat hoor je zelden meer. Dat is het argument dat de kwaliteit van met name personeelsbeleid beter zou kunnen. Met name de bonden zijn hier in eerste instantie gevoelig voor geweest.

Ik ben er vast van overtuigd dat kwaliteitsverbetering van die processen nooit tot de beoogde bezuiniging zou kunnen leiden. Daardoor is dit argument marginaal geworden.

Ten slotte: verwijzing naar andere zgn. topinstituten kan wel eens verhelderend werken, maar niet voortdurend. Denk maar eens aan wat er gebeurt als een man zijn echtgenote probeert te revitaliseren door constant te wijzen op de kwaliteiten van de overbuurvrouw.
Johan Kelderman

(Ir. J.H. Kelderman is werkzaam bij STM en zit voor Demokratisch Beleid in de universiteitsraad)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.