Wetenschap

Racingteam over op alcohol

Het Delftse racingteam werd vorig jaar tweede in de Formula Student, een universitaire kartcompetitie. Dit jaar moet bio-ethanol het team de overwinning bezorgen.

“Groen is niet meer voor geitenwollen sokken,” beweert teammanager Henk Wapstra met overtuiging. Zijn team stapt dit jaar over van benzine op bio-ethanol. Natuurlijk is het mooi meegenomen dat de keus voor biobrandstof groene associaties oproept. Ook past de overstap goed bij het het streven naar CO2-arm racen, een richting die al werd ingezet met de toepassing van lichte materialen in een lichtgewicht (140 kilogram) autootje. Maar het belangrijkste argument is natuurlijk dat het studentenraceteam kansen ruikt om met alcohol meer vermogen uit hun motor te persen en zo het Australische team – dat op benzine blijft rijden – achter zich te laten. Daar komt echter nog heel wat bij kijken.

De werkplaats van het DUT (Delft University of Technology) racing team aan de Stevinweg ruikt als een moderne onderhoudsgarage, maar is iets minder opgeruimd. Gerben van der Lei heeft het één-cilinder motorblok uit elkaar geschroefd op een werkbank liggen. Een van de miniracewagens staat op een verhoging met de wielen vrij hangend in de ruimte. Enkele voorgangers staan zij aan zij op de gang. Van der Lei studeert technische natuurkunde aan de faculteit Technische Natuurwetenschappen en werkt hier aan de aanpassing van de motor op bio-ethanol.

Het DUT-team heeft twee motorblokken gekregen van Yamaha. In ruil hiervoor verlangt de motorfabrikant technische bijzonderheden over de aanpassingen voor biobrandstof. Volgens teammanager Wapstra zijn de Japanners van plan om volgend jaar de motorfietsen voor de Parijs-Dakar rally ook op bio-ethanol te laten rijden. Daarbij zouden de Delftse bevindingen goed van pas komen.
Aanpassingen

Om te beginnen moet de brandstoftank anderhalf keer groter worden, wat extra gewicht met zich meebrengt. Daar tegenover staat dat er met alcohol naar verwachting 10 procent meer vermogen uit de motor te halen is. In aanmerking genomen dat het racecircuit kort is (22 kilometer) en het brandstofverbruik daarom laag (2,6 liter), weegt het extra vermogen naar verwachting ruimschoots op tegen een kleine verhoging van de massa aan de start. Groener is sterker en sneller, denkt men nu.

Om optimaal van de brandstof te profiteren moet het motorblok aangepast worden. De belangrijkste ingreep daarbij is de verhoging van de compressieverhouding. Met andere woorden: het lucht-alcohol mengsel kan verder samengedrukt worden voor de ontsteking. Dat komt door het hogere octaangehalte van de biobrandstof, waardoor het mengsel minder snel spontaan ontbrandt (‘pingelen’ in monteursjargon).

Van der Lei gaat de cilinder inkorten (affrezen) zodat de kop van de cilinder iets lager komt te liggen en de ruimte boven de zuiger op het hoogste punt minimaal wordt. Daarbij werkt het team op het scherp van de snede: ze willen de cilinderkop zoveel mogelijk naar beneden halen, maar daarbij moet absoluut voorkomen worden dat de zuiger de kop raakt. Als dat gebeurt, loopt het blok met een klap vast.

De zuiger zit met een drijfstang aan de krukas bevestigd. Als de motor veel toeren maakt en de zuiger honderden keren per seconde heen-en-weer beweegt, komen er op de drijfstang onvoorstelbare krachten te staan. Van der Lei noemt 30 duizend Newton, hetgeen gelijk staat aan een gewicht van twee middenklassers. Die kracht rekt de zuigerstang een stukje uit, waardoor de zuiger verder omhoog komt dan je zou verwachten. Daar kun je maar beter rekening mee houden.

De volgende stap is het proefdraaien van de motor op de testbank. Het team heeft een meetbougie besteld waarmee de veranderende druk in de cilinder gemeten kan worden. Daarnaast worden ondermeer brandstofverbruik, toerental, koppel en vermogen vastgelegd. Naar verwachting moeten de Delftenaren ook het ontstekingstijdstip en de inspuiting bijstellen om het bio-ethanol optimaal te benutten.

“Het is typisch ingenieurswerk,” merkt Wapstra op. “Je begint met gegevens uit literatuur, je berekent en je implementeert veranderingen. Daarna meet je het effect en trek je conclusies voor de volgende verbeteringen.”

Niet alleen het motorblok vereist aanpassingen, ook moeten er andere materialen worden gebruikt: ethanol tast rubber en aluminium aan. “Een aluminium tankt lost gewoon op.” De eerste race van volgend jaar staat gepland voor 14 tot 18 mei in de Verenigde Staten. Later in de zomer volgen nog races in Silverstone (Engeland) en Hockenheim (Duitsland). Dan zal de groene meerwaarde zich moeten bewijzen.
DUT-racer in cijfers

2007 2008

(gerealiseerd) (doelstelling)

gewicht (kg) 152 140

brandstof benzine bio-ethanol

tankinhoud 3,5 liter 5 liter

vermogen 55 pk 60 pk

verbruik / 100 km 11,8 liter 14 liter

0-100 km/h 4,0 sec 3,9 sec

max. koppel 44 Nm 48 Nm

www.dutracing.nl

“Groen is niet meer voor geitenwollen sokken,” beweert teammanager Henk Wapstra met overtuiging. Zijn team stapt dit jaar over van benzine op bio-ethanol. Natuurlijk is het mooi meegenomen dat de keus voor biobrandstof groene associaties oproept. Ook past de overstap goed bij het het streven naar CO2-arm racen, een richting die al werd ingezet met de toepassing van lichte materialen in een lichtgewicht (140 kilogram) autootje. Maar het belangrijkste argument is natuurlijk dat het studentenraceteam kansen ruikt om met alcohol meer vermogen uit hun motor te persen en zo het Australische team – dat op benzine blijft rijden – achter zich te laten. Daar komt echter nog heel wat bij kijken.

De werkplaats van het DUT (Delft University of Technology) racing team aan de Stevinweg ruikt als een moderne onderhoudsgarage, maar is iets minder opgeruimd. Gerben van der Lei heeft het één-cilinder motorblok uit elkaar geschroefd op een werkbank liggen. Een van de miniracewagens staat op een verhoging met de wielen vrij hangend in de ruimte. Enkele voorgangers staan zij aan zij op de gang. Van der Lei studeert technische natuurkunde aan de faculteit Technische Natuurwetenschappen en werkt hier aan de aanpassing van de motor op bio-ethanol.

Het DUT-team heeft twee motorblokken gekregen van Yamaha. In ruil hiervoor verlangt de motorfabrikant technische bijzonderheden over de aanpassingen voor biobrandstof. Volgens teammanager Wapstra zijn de Japanners van plan om volgend jaar de motorfietsen voor de Parijs-Dakar rally ook op bio-ethanol te laten rijden. Daarbij zouden de Delftse bevindingen goed van pas komen.
Aanpassingen

Om te beginnen moet de brandstoftank anderhalf keer groter worden, wat extra gewicht met zich meebrengt. Daar tegenover staat dat er met alcohol naar verwachting 10 procent meer vermogen uit de motor te halen is. In aanmerking genomen dat het racecircuit kort is (22 kilometer) en het brandstofverbruik daarom laag (2,6 liter), weegt het extra vermogen naar verwachting ruimschoots op tegen een kleine verhoging van de massa aan de start. Groener is sterker en sneller, denkt men nu.

Om optimaal van de brandstof te profiteren moet het motorblok aangepast worden. De belangrijkste ingreep daarbij is de verhoging van de compressieverhouding. Met andere woorden: het lucht-alcohol mengsel kan verder samengedrukt worden voor de ontsteking. Dat komt door het hogere octaangehalte van de biobrandstof, waardoor het mengsel minder snel spontaan ontbrandt (‘pingelen’ in monteursjargon).

Van der Lei gaat de cilinder inkorten (affrezen) zodat de kop van de cilinder iets lager komt te liggen en de ruimte boven de zuiger op het hoogste punt minimaal wordt. Daarbij werkt het team op het scherp van de snede: ze willen de cilinderkop zoveel mogelijk naar beneden halen, maar daarbij moet absoluut voorkomen worden dat de zuiger de kop raakt. Als dat gebeurt, loopt het blok met een klap vast.

De zuiger zit met een drijfstang aan de krukas bevestigd. Als de motor veel toeren maakt en de zuiger honderden keren per seconde heen-en-weer beweegt, komen er op de drijfstang onvoorstelbare krachten te staan. Van der Lei noemt 30 duizend Newton, hetgeen gelijk staat aan een gewicht van twee middenklassers. Die kracht rekt de zuigerstang een stukje uit, waardoor de zuiger verder omhoog komt dan je zou verwachten. Daar kun je maar beter rekening mee houden.

De volgende stap is het proefdraaien van de motor op de testbank. Het team heeft een meetbougie besteld waarmee de veranderende druk in de cilinder gemeten kan worden. Daarnaast worden ondermeer brandstofverbruik, toerental, koppel en vermogen vastgelegd. Naar verwachting moeten de Delftenaren ook het ontstekingstijdstip en de inspuiting bijstellen om het bio-ethanol optimaal te benutten.

“Het is typisch ingenieurswerk,” merkt Wapstra op. “Je begint met gegevens uit literatuur, je berekent en je implementeert veranderingen. Daarna meet je het effect en trek je conclusies voor de volgende verbeteringen.”

Niet alleen het motorblok vereist aanpassingen, ook moeten er andere materialen worden gebruikt: ethanol tast rubber en aluminium aan. “Een aluminium tankt lost gewoon op.” De eerste race van volgend jaar staat gepland voor 14 tot 18 mei in de Verenigde Staten. Later in de zomer volgen nog races in Silverstone (Engeland) en Hockenheim (Duitsland). Dan zal de groene meerwaarde zich moeten bewijzen.
DUT-racer in cijfers

2007 2008

(gerealiseerd) (doelstelling)

gewicht (kg) 152 140

brandstof benzine bio-ethanol

tankinhoud 3,5 liter 5 liter

vermogen 55 pk 60 pk

verbruik / 100 km 11,8 liter 14 liter

0-100 km/h 4,0 sec 3,9 sec

max. koppel 44 Nm 48 Nm

www.dutracing.nl

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.