Campus

Prof.dr. J. Arbocz

Geboren in Hongarije, gepromoveerd in de Verenigde Staten en vanaf 1976 hoogleraar constructieleer, heeft hij bijna dertig jaar ervaring in het geven van onderwijs, waarvan twintig in Delft.

Professor Arbocz geeft het verplichte vak Sterkteleer I voor studenten Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek. Dat vak wordt door veel studenten als lastig ervaren; Arbocz wil ze schoonheid ervan te laten zien. ,,Ik probeer ze mijn enthousiasme voor het vakgebied over te brengen, maar basisvak blijft basisvak.”

,,Als ik een college begin, weet ik niet precies hoe ik dat verder opbouw. Ik creëer een college terwijl ik bezig ben. Vroeger liep ik dan nog wel eens vast. Tegenwoordig overkomt me dat niet meer. Ik geef nu al twintig jaar hetzelfde vak, vanaf 1976 is de inhoud niet veranderd. Een basisvak blijft immers een basisvak. Daar kan ik dus niet zo veel aan doen. Ik kan wel proberen om de stof zo goed mogelijk over te brengen.

In de eerste plaats helpt daarbij mijn enthousiasme, daarnaast doceer ik graag. Deze twee dingen moeten op mijn studenten overkomen. Tijdens mijn eigen studietijd in de Verenigde Staten voelde ik ook aan wanneer een docent het leuk vond om zijn vak over te brengen aan studenten. En hoewel daar een presentiecontrole was, werd zo’n vak met meer enthousiasme door studenten gevolgd.

Overigens geldt dit niet uitsluitend voor lesgeven. Als ik bijvoorbeeld in een restaurant zit te eten, en de ober heeft geen plezier in z’n werk, dan maakt dat het avondje uit een stuk minder prettig. De fooi is dan natuurlijk ook minder groot, en de vraag is of ik nog wel terug wil komen in dat restaurant.

Natuurlijk heb ik ook zelf belang bij enthousiaste studenten. In de eerste plaats zijn jonge mensen stimulerend, zelfs als ze rustig – maar geboeid – zitten te luisteren, in de tweede plaats trekt goed onderwijs jonge mensen aan die in mijn vakgebied willen afstuderen. In het eerste en tweede studiejaar vinden studenten constructievakken vaak niet zo aantrekkelijk, dan willen ze slechts vliegtuigen bouwen. Later ontdekken ze dat daarvoor juist de constructiekant interessant wordt.

Ik houd me dus veel bezig met het onderwijs. We bespreken het vaak in vergaderingen. Soms komen daar aardige dingen uit. Bijvoorbeeld dat studenten persoonlijk contact erg weten te waarderen. We hebben een speciale studentenbegeleider, en studenten mogen ook altijd bij mij binnenlopen. Ook dat heb ik zelf als zeer prettig ervaren in Amerika. De deur van docenten mag voor studenten nooit op slot zijn.

Daarnaast hebben we een verplicht toetsensysteem ontworpen voor studenten die het vak voor de tweede keer of vaker doen. Zij moeten via de computer instructie volgen en tentamenopgaven oefenen. De studenten bleken anders pas een week voor de herkansing te beginnen met studeren, hoewel ze zich heilig hadden voorgenomen de hele vakantie eraan tebesteden.

We hebben bijvoorbeeld een keer een tentamen in augustus afgenomen waarvoor alle 27 studenten een onvoldoende haalden. Zij zijn toen naar de studieadviseur gestapt omdat ze vonden dat het tentamen te moeilijk was. Maar het was een gewoon tentamen. De kersverse studieadviseur heeft toen een enquête opgesteld waaruit bleek dat die studenten het vak niet voldoende bestudeerd hadden. Iets dat ze achteraf ook zelf erkenden. Het computerbegeleidingssysteem is er nu om dit soort situaties te voorkomen. En de meeste studenten zijn er blij mee, in ieder geval de studenten in de opleidingscommissie.

Ik heb geen echte trucs. Behalve dat ik de studenten niet wil bestoken met overheadsheets. Mijn ervaring is dat je daarvan niets leert. Liever leg ik de stof uit op het bord, waarbij ik probeer niets uit te vegen tot aan de pauze. Dit heeft als voordeel dat de studenten in de pauze of na het college nog vragen kunnen stellen over iets dat aan het begin van het college is behandeld. Het heeft me trouwens ook wel eens vragen opgeleverd of ik niet wat groter kon schrijven, maar dan zeg ik dat men maar vooraan in de zaal moet komen zitten.

Een ander principe is dat ik het tentamen pas een paar dagen voordat het afgenomen wordt, opstel. Daarin wijk ik af van de mening van onderzoekers die stellen dat het tentamen aan het begin van een collegeperiode gemaakt moet worden, zodat ik naar de vragen toe kan werken. Dat doe ik dus zeker niet. Zo kan ik met een gerust geweten tot het laatste moment de vragen van studenten beantwoorden.

Van de huidige studenten denk ik dat ze bewuster met hun studie bezig zijn. Toen ik begon in 1976 bestond er nog geen tempobeurs, of dat soort dingen. Nu studeren minder vrijblijvend is geworden, werken de studenten harder. Ik probeer daarbij zelf niet de infantilisering in de hand te werken. Het output-financieringsmodel van de TU en alle overheidsmaatregelen doen dit al voldoende. We moeten altijd het juiste evenwicht vinden tussen vrijblijvendheid en infantilisering. Geen van de extremen is daarbij goed.

Als de TU Delft een topinstituut wil worden, wat ik een goed voornemen vind, mag je best wat eisen van studenten. Men moet die eisen echter niet al te hoog stellen; mensen die goed genoeg zijn, moeten het nog wel kunnen halen. En, of je het wilt of niet, echte naambekendheid krijg je door het doen van goed onderzoek.

Hoge eisen stellen aan studenten vraagt ook wat van de docenten. We zijn tenslotte een onderwijsinstelling. We zitten hier in de eerste plaats om onderwijs te verzorgen. Als we dat niet goed doen of, nog erger, niet willen, verdienen we ons salaris niet en moeten we maar naar een andere baan omkijken. Een proefles voor nieuwe docenten zou een goed middel in het personeelsbeleid zijn. Zo gaat dat in Amerika ook.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.