Onderwijs

Opa van de woonbond

Minder slopen en meer renoveren. Dat wil prof.ing. André Thomsen, die deze maand afscheid nam van de leerstoel woningverbetering en woningbeheer. "Ik maak me zorgen over het gebrek aan maatschappelijke discussie in architectenkringen."

Er worden in Nederland teveel huizen gesloopt, zegt u in uw afscheidsrede.

“Meer dan in omringende landen en vooral naoorlogse sociale huurwoningen. Opvallend is dat sommige woningcorporaties veel slopen en andere onder vergelijkbare omstandigheden bijna niets.”

Hoe komt dat?

“We hebben probleemwijken. Die vallen best mee in vergelijking met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Maar ook hier hebben de problemen de neiging om over de rand heen te klotsen. Men vraagt zich alleen onvoldoende af wat die problemen veroorzaakt. Als je een wijk sloopt ben je ook de problemen kwijt, lijkt het. Maar je verplaatst ze alleen.”

En als je de huizen oplapt, willen mensen er dan wel wonen?

“Ja, volmondig. Tijdens mijn afscheidsrede was het nog niet bekend, maar zowel voor- als tegenstanders waren overtuigd van het succes van grondige renovatie in de wijk Overschie. Dat bleek tijdens een excursie van kenniscentrum KEI. Renoveren is hartstikke duur, maar goedkoper dan nieuwbouw. En het lost het probleem echt op, zonder grote afvalberg.”

Uw hele carrière heeft u zich gericht tegen slopen, ook in veel nevenfuncties. Waar komt uw betrokkenheid vandaan?

“Dat heb ik mezelf de laatste tijd ook afgevraagd. Ik houd van mensen en plekken. Als je respect voor mensen en het bestaande hebt, gaat het je aan je hart als daar ruw wordt ingegrepen.”

Heeft het te maken met nostalgie?

“Nostalgie speelt zeker een rol. In een radioprogramma werd mij onlangs gevraagd of het erg is als je je geboortehuis niet meer kunt opzoeken. Ik heb de neiging om te zeggen: ja, dat is erg. Pure nostalgie, maar wat is daar mis mee? In architectenkringen is nostalgie een vies woord. Maar ja, als je gedwongen wordt elke keer iets af te breken om iets nieuws te bouwen, dan krijg je een lap eelt op je ziel. Nostalgie zou wel eens een heel belangrijke drijfveer kunnen zijn om zorgvuldig met je omgeving om te gaan. Voor mij is het een diepere drijfveer om bezwaar te maken tegen grootschalige sloop. Hubert-Jan Henket, een van mijn meest dierbare collega’s, wees vaak op de waarde van het verleden bij ontwerpen. Voor een architect is respect voor het bestaande een noodzaak. Anders glijdt onze nieuwe omgeving weg in onbeduidendheid. Ik kom vaak tegen dat het enige dat een gebouw uitstraalt is: ik ben nieuw.

Gek, met een aantal ontwerpende collega’s heb ik een uitstekende relatie, maar met anderen is die relatie altijd gespannen.”

Hoe bedoelt u?

“Ik vond het buitengewoon triest dat actieve ontwerphoogleraren niet bij mijn afscheid aanwezig waren. Eén had iets laten horen, van de rest heb ik helemaal niets gehoord.”

Hoe komt dat?

“Ik heb zelf de neiging te denken dat het aan mij ligt, dat ik onvoldoende contact met hen heb gehouden. Dat is ons volkshuisvesters in het verleden ook wel nagedragen. Maar daar klopt volgens mij geen hout van. Ze willen mijn kritiek niet horen. Ik maak me zorgen over het gebrek aan maatschappelijke discussie in architectenkringen. Nederlandse ontwerpers zijn in de afgelopen eeuw wereldberoemd geworden vanwege de combinatie van maatschappelijke betrokkenheid en fascinerende architectuur. Ik kom dat niet meer tegen.”

Ontwerpers willen niet horen dat ze nog iets kunnen doen met gebouwen die er al staan?

“Nee. In dit faculteitsgebouw is men alleen bezig met nieuwbouw en ik ben al jaren als roepende in de woestijn bezig met de bestaande woningen. Architecten voeren discussies met de rug naar de samenleving. Dat is misschien bot gezegd, maar in de kern is het wel zo. Zonder dat het tegendeel bewezen is, ga ik ervan uit dat mijn architectencollega’s niet bij mijn afscheid aanwezig waren, omdat ze de discussie niet aan willen gaan.”

Als zelfs de professoren niet met elkaar kunnen praten, hoe moet Bouwkunde dan goede architecten opleiden?

“Ik begin een beetje de hoop in mijn ontwerpende collega’s te verliezen. Verbetering zal bij de studenten vandaan moeten komen. Op dezelfde manier waarop wij eind jaren zestig hebben gezegd dat we het wilden hebben over onze bijdrage aan de samenleving. Dit gevoel is wel aanwezig bij studenten, maar de verhoudingen zijn zo veranderd.”

Hoe?

“De druk om naast de studie inkomen te genereren is groot. Dus binnen hun studie hebben studenten veel minder tijd om die maatschappelijke vragen te stellen.”

Bent u niet bang om afscheid te nemen als het er zo voor staat?

“Ja, maar ik neem geen afscheid. Een volstrekt achtergebleven cao dwingt mij, omdat ik 65 ben, afscheid van die leerstoel te nemen. Ik heb nog bezwaar gemaakt, maar heb dat later ingetrokken omdat ik een contract heb voor de komende drie jaar bij het OTB. Ik neem wel afscheid van het onderwijs, met pijn in het hart. Als men mij vraagt om weer eens wat te vertellen, zal ik kwispelend opdraven. Maar de verantwoordelijkheid voor het onderwijs geef ik door. Aan drie ‘opvolgers’, welteverstaan.”

Er wordt dus toch belang gehecht aan uw vakgebied?

“Ja zeker, dat valt niet te ontkennen. Jo Coenen heeft bijvoorbeeld de taak gekregen vanaf de eerste minuut van de opleiding aandacht te vestigen op de bestaande bouw.”

En werkt dat?

“Geen idee. Hij heeft zijn plannen bij zijn intreerede uiteengezet, maar ik vind dat er harder aan getrokken moet worden. Gezien zijn ambities had ik verwacht dat hij wél komt als er discussie over renovatie gevoerd wordt, zoals tijdens mijn afscheidsrede. Ik heb kritiek geuit, maar die werd dus niet beantwoord. Als in een wetenschapsgebied kritiek wordt geuit en in de hoek waar de kritiek op gericht is blijft het muisstil, is dat dodelijk.”

In de jaren zeventig was u fractievoorzitter van de PvdA in Bergen. Had u in de politiek meer kunnen veranderen dan als hoogleraar?

“Ik heb een keuze moeten maken, waarvan ik hoop dat anderen hem niet hoeven maken. Op het moment dat eindelijk mijn benoeming in Delft rond was, werd ik ook benoemd in de Tweede Kamer. Ik heb toen in een paar dagen alle paden in de duinen afgelopen en uiteindelijk voor Delft gekozen. Ik had het gevoel dat investeren in onderwijs effectiever is voor de idealen die ik had, dan investeren in de politiek.”

Klopt dat, achteraf?

“Ik denk het wel. Onderwijs in mijn vakgebied is belangrijk. Ik dicht mijzelf alleen niet de kracht toe even het land te veranderen. Idealen in de zin van ‘we gaan alles veranderen’, leidt per definitie tot mensen die verzuren. Idealen moeten een lichtje op je weg schijnen, zodat je kleine stapjes kunt maken.”

Wat heeft u in uw carrière als hoogleraar bereikt?

“Ik heb er met onze hele club voor gezorgd dat ons vakgebied springlevend is gebleven. Dat is ook de formele missie waarmee ik ooit op pad ben gestuurd, het nieuwe vakgebied woningverbetering verder ontwikkelen. En onze vakgroep zorgt in het onderwijs voor aandacht voor de opdracht. Vóór het ontwerpen, maar ook erna moet gekeken worden of het ontwerp aan de opdracht voldoet. Architecten hebben de neiging even naar de opdracht te kijken, vervolgens verliefd te worden op hun eigen ontwerp en nooit meer terug te kijken naar de opgave. Als docenten zeggen: ‘joh, doe gewoon wat je zelf mooi vindt’, wordt het niets.”

Ontwerpdocenten laten studenten misschien vrij om goed te leren ontwerpen.

“Ja, natuurlijk. Maar uiteindelijk moet de ontwerpvaardigheid ten dienste staan van het vervullen van de opdracht.

Ik kom uit de consumentenhoek, ik ben een soort opa van de Nederlandse woonbond. Toen ik bij Bouwkunde kwam, was een van mijn taken aandacht te vragen voor de bewoners van de huizen die ontworpen werden. Een gebouw moet dienstbaar zijn. Nu ik stop, kan ik wel zeggen dat het zonder onze vakgroep erger was geweest.”

U staat bekend als anti-sloopprofessor. Is dat terecht?

“Sommige gebouwen, ook die er nog niet zo lang staan, zie ik liever vandaag gesloopt worden dan morgen. Het gaat mij aan het hart dat we in de afgelopen halve eeuw de silhouetten van de Nedelandse steden hebben verziekt door zonder enig respect hoge gebouwen neer te zetten. (Wijst naar buiten) Hiervandaan zie je de skyline van Rotterdam. Fascinerend en die moet je vooral zo houden. Maar ik mis de skyline van dorpen en steden die we kennen van de oude schilders. Wat mij betreft mag een aantal hoge gebouwen in dit land wel een kopje kleiner gemaakt worden.”
WIE IS ANDRé THOMSEN?

Deze maand nam prof.ing. André Thomsen (65) afscheid van zijn leerstoel woningverbetering en woningbeheer. Gedwongen door de cao en met duidelijke tegenzin. “Ik heb nog een geranium gekocht en ben er tien minuten achter gaan zitten. Dat is dus niks voor mij”, aldus Thomsen. Dat stilzitten hem niet in het bloed zit, spreekt ook uit zijn curriculum vitae, waar een enorme lijst adviserende, bestuurlijke en politieke nevenfuncties op staat.

Thomsen studeerde in de jaren zestig in Haarlem eerst weg- en waterbouwkunde, daarna bouwkunde en vervolgens aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. Sinds 1983 brengt hij als hoogleraar bij bouwkunde de boodschap dat respectvol met bestaande woningen moet worden omgesprongen. Die lijn zal hij de komende drie jaar bij Onderzoeksinstituut OTB voortzetten.

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Er worden in Nederland teveel huizen gesloopt, zegt u in uw afscheidsrede.

“Meer dan in omringende landen en vooral naoorlogse sociale huurwoningen. Opvallend is dat sommige woningcorporaties veel slopen en andere onder vergelijkbare omstandigheden bijna niets.”

Hoe komt dat?

“We hebben probleemwijken. Die vallen best mee in vergelijking met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Maar ook hier hebben de problemen de neiging om over de rand heen te klotsen. Men vraagt zich alleen onvoldoende af wat die problemen veroorzaakt. Als je een wijk sloopt ben je ook de problemen kwijt, lijkt het. Maar je verplaatst ze alleen.”

En als je de huizen oplapt, willen mensen er dan wel wonen?

“Ja, volmondig. Tijdens mijn afscheidsrede was het nog niet bekend, maar zowel voor- als tegenstanders waren overtuigd van het succes van grondige renovatie in de wijk Overschie. Dat bleek tijdens een excursie van kenniscentrum KEI. Renoveren is hartstikke duur, maar goedkoper dan nieuwbouw. En het lost het probleem echt op, zonder grote afvalberg.”

Uw hele carrière heeft u zich gericht tegen slopen, ook in veel nevenfuncties. Waar komt uw betrokkenheid vandaan?

“Dat heb ik mezelf de laatste tijd ook afgevraagd. Ik houd van mensen en plekken. Als je respect voor mensen en het bestaande hebt, gaat het je aan je hart als daar ruw wordt ingegrepen.”

Heeft het te maken met nostalgie?

“Nostalgie speelt zeker een rol. In een radioprogramma werd mij onlangs gevraagd of het erg is als je je geboortehuis niet meer kunt opzoeken. Ik heb de neiging om te zeggen: ja, dat is erg. Pure nostalgie, maar wat is daar mis mee? In architectenkringen is nostalgie een vies woord. Maar ja, als je gedwongen wordt elke keer iets af te breken om iets nieuws te bouwen, dan krijg je een lap eelt op je ziel. Nostalgie zou wel eens een heel belangrijke drijfveer kunnen zijn om zorgvuldig met je omgeving om te gaan. Voor mij is het een diepere drijfveer om bezwaar te maken tegen grootschalige sloop. Hubert-Jan Henket, een van mijn meest dierbare collega’s, wees vaak op de waarde van het verleden bij ontwerpen. Voor een architect is respect voor het bestaande een noodzaak. Anders glijdt onze nieuwe omgeving weg in onbeduidendheid. Ik kom vaak tegen dat het enige dat een gebouw uitstraalt is: ik ben nieuw.

Gek, met een aantal ontwerpende collega’s heb ik een uitstekende relatie, maar met anderen is die relatie altijd gespannen.”

Hoe bedoelt u?

“Ik vond het buitengewoon triest dat actieve ontwerphoogleraren niet bij mijn afscheid aanwezig waren. Eén had iets laten horen, van de rest heb ik helemaal niets gehoord.”

Hoe komt dat?

“Ik heb zelf de neiging te denken dat het aan mij ligt, dat ik onvoldoende contact met hen heb gehouden. Dat is ons volkshuisvesters in het verleden ook wel nagedragen. Maar daar klopt volgens mij geen hout van. Ze willen mijn kritiek niet horen. Ik maak me zorgen over het gebrek aan maatschappelijke discussie in architectenkringen. Nederlandse ontwerpers zijn in de afgelopen eeuw wereldberoemd geworden vanwege de combinatie van maatschappelijke betrokkenheid en fascinerende architectuur. Ik kom dat niet meer tegen.”

Ontwerpers willen niet horen dat ze nog iets kunnen doen met gebouwen die er al staan?

“Nee. In dit faculteitsgebouw is men alleen bezig met nieuwbouw en ik ben al jaren als roepende in de woestijn bezig met de bestaande woningen. Architecten voeren discussies met de rug naar de samenleving. Dat is misschien bot gezegd, maar in de kern is het wel zo. Zonder dat het tegendeel bewezen is, ga ik ervan uit dat mijn architectencollega’s niet bij mijn afscheid aanwezig waren, omdat ze de discussie niet aan willen gaan.”

Als zelfs de professoren niet met elkaar kunnen praten, hoe moet Bouwkunde dan goede architecten opleiden?

“Ik begin een beetje de hoop in mijn ontwerpende collega’s te verliezen. Verbetering zal bij de studenten vandaan moeten komen. Op dezelfde manier waarop wij eind jaren zestig hebben gezegd dat we het wilden hebben over onze bijdrage aan de samenleving. Dit gevoel is wel aanwezig bij studenten, maar de verhoudingen zijn zo veranderd.”

Hoe?

“De druk om naast de studie inkomen te genereren is groot. Dus binnen hun studie hebben studenten veel minder tijd om die maatschappelijke vragen te stellen.”

Bent u niet bang om afscheid te nemen als het er zo voor staat?

“Ja, maar ik neem geen afscheid. Een volstrekt achtergebleven cao dwingt mij, omdat ik 65 ben, afscheid van die leerstoel te nemen. Ik heb nog bezwaar gemaakt, maar heb dat later ingetrokken omdat ik een contract heb voor de komende drie jaar bij het OTB. Ik neem wel afscheid van het onderwijs, met pijn in het hart. Als men mij vraagt om weer eens wat te vertellen, zal ik kwispelend opdraven. Maar de verantwoordelijkheid voor het onderwijs geef ik door. Aan drie ‘opvolgers’, welteverstaan.”

Er wordt dus toch belang gehecht aan uw vakgebied?

“Ja zeker, dat valt niet te ontkennen. Jo Coenen heeft bijvoorbeeld de taak gekregen vanaf de eerste minuut van de opleiding aandacht te vestigen op de bestaande bouw.”

En werkt dat?

“Geen idee. Hij heeft zijn plannen bij zijn intreerede uiteengezet, maar ik vind dat er harder aan getrokken moet worden. Gezien zijn ambities had ik verwacht dat hij wél komt als er discussie over renovatie gevoerd wordt, zoals tijdens mijn afscheidsrede. Ik heb kritiek geuit, maar die werd dus niet beantwoord. Als in een wetenschapsgebied kritiek wordt geuit en in de hoek waar de kritiek op gericht is blijft het muisstil, is dat dodelijk.”

In de jaren zeventig was u fractievoorzitter van de PvdA in Bergen. Had u in de politiek meer kunnen veranderen dan als hoogleraar?

“Ik heb een keuze moeten maken, waarvan ik hoop dat anderen hem niet hoeven maken. Op het moment dat eindelijk mijn benoeming in Delft rond was, werd ik ook benoemd in de Tweede Kamer. Ik heb toen in een paar dagen alle paden in de duinen afgelopen en uiteindelijk voor Delft gekozen. Ik had het gevoel dat investeren in onderwijs effectiever is voor de idealen die ik had, dan investeren in de politiek.”

Klopt dat, achteraf?

“Ik denk het wel. Onderwijs in mijn vakgebied is belangrijk. Ik dicht mijzelf alleen niet de kracht toe even het land te veranderen. Idealen in de zin van ‘we gaan alles veranderen’, leidt per definitie tot mensen die verzuren. Idealen moeten een lichtje op je weg schijnen, zodat je kleine stapjes kunt maken.”

Wat heeft u in uw carrière als hoogleraar bereikt?

“Ik heb er met onze hele club voor gezorgd dat ons vakgebied springlevend is gebleven. Dat is ook de formele missie waarmee ik ooit op pad ben gestuurd, het nieuwe vakgebied woningverbetering verder ontwikkelen. En onze vakgroep zorgt in het onderwijs voor aandacht voor de opdracht. Vóór het ontwerpen, maar ook erna moet gekeken worden of het ontwerp aan de opdracht voldoet. Architecten hebben de neiging even naar de opdracht te kijken, vervolgens verliefd te worden op hun eigen ontwerp en nooit meer terug te kijken naar de opgave. Als docenten zeggen: ‘joh, doe gewoon wat je zelf mooi vindt’, wordt het niets.”

Ontwerpdocenten laten studenten misschien vrij om goed te leren ontwerpen.

“Ja, natuurlijk. Maar uiteindelijk moet de ontwerpvaardigheid ten dienste staan van het vervullen van de opdracht.

Ik kom uit de consumentenhoek, ik ben een soort opa van de Nederlandse woonbond. Toen ik bij Bouwkunde kwam, was een van mijn taken aandacht te vragen voor de bewoners van de huizen die ontworpen werden. Een gebouw moet dienstbaar zijn. Nu ik stop, kan ik wel zeggen dat het zonder onze vakgroep erger was geweest.”

U staat bekend als anti-sloopprofessor. Is dat terecht?

“Sommige gebouwen, ook die er nog niet zo lang staan, zie ik liever vandaag gesloopt worden dan morgen. Het gaat mij aan het hart dat we in de afgelopen halve eeuw de silhouetten van de Nedelandse steden hebben verziekt door zonder enig respect hoge gebouwen neer te zetten. (Wijst naar buiten) Hiervandaan zie je de skyline van Rotterdam. Fascinerend en die moet je vooral zo houden. Maar ik mis de skyline van dorpen en steden die we kennen van de oude schilders. Wat mij betreft mag een aantal hoge gebouwen in dit land wel een kopje kleiner gemaakt worden.”
WIE IS ANDRé THOMSEN?

Deze maand nam prof.ing. André Thomsen (65) afscheid van zijn leerstoel woningverbetering en woningbeheer. Gedwongen door de cao en met duidelijke tegenzin. “Ik heb nog een geranium gekocht en ben er tien minuten achter gaan zitten. Dat is dus niks voor mij”, aldus Thomsen. Dat stilzitten hem niet in het bloed zit, spreekt ook uit zijn curriculum vitae, waar een enorme lijst adviserende, bestuurlijke en politieke nevenfuncties op staat.

Thomsen studeerde in de jaren zestig in Haarlem eerst weg- en waterbouwkunde, daarna bouwkunde en vervolgens aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. Sinds 1983 brengt hij als hoogleraar bij bouwkunde de boodschap dat respectvol met bestaande woningen moet worden omgesprongen. Die lijn zal hij de komende drie jaar bij Onderzoeksinstituut OTB voortzetten.

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.