Opinie

Op weg naar de volgende ijstijd

Tobbers zijn we geworden, vol schuldgevoel, vindt prof.dr. Salomon Kroonenberg, TU-hoogleraar technische aardwetenschappen. We maken ons zorgen over zeespiegelstijgingen, ontbossing en overstromende rivieren, terwijl we ze zelf hebben veroorzaakt.

Het wordt tijd te leren denken in de logaritmische maat van de natuur, zegt hij: geen honderd jaar vooruit, maar tienduizend jaar. In januari verschijnt zijn boek ‘De menselijke maat – de aarde over tienduizend jaar’. Een voorpublicatie.

Tienduizend jaar geleden begint de lente. De glinsterende ijskap die Scandinavië bedekt smelt weg als sneeuw voor de zon, en de Oostzee haast zich om de opengevallen plaats weer in te nemen. De zeespiegel stijgt snel, en steeds meer land dat in de ijstijd had drooggelegen komt onder water te staan. De zeehonden die honderdduizend jaar voor de kust van Portugal hadden overwinterd zolang de Noordzee droog lag, zwemmen eindelijk terug naar de Waddenzee. De poolwoestijn van Noordwest-Europa kleurt plotseling groen. Insecten brengen plantenzaden naar het noorden, en een voor een komen de bomen vanuit hun warme schuilplaats achter de Alpen terug: eerst de berk, dan de den, nog later de eik, en tenslotte de beuk. Het is een wedloop wie het snelste gaat; hoe lichter hun zaden, hoe sneller.

Onze voorouders trekken hun pelsmantels uit, eten de laatste mammoeten op, en in het steeds maar groener wordende Midden-Oosten bedenken ze manieren om niet steeds maar naar nieuwe jachtgebieden en visgronden te hoeven zoeken. Ze zetten de lekkerste graszaden bij elkaar op vierkante lapjes grond, en ontdekken al gauw dat ze zo veel beter voedsel kunnen produceren dan vroeger. Hun uitvinding verovert Europa in hoog tempo. Planten, dieren, mensen, allemaal zijn ze in de ban van het snel warmer wordende klimaat.

Nu is het hoogzomer. Wij mensen hebben ons ontwikkeld tot een succesvol maar zorgelijk type. Het klimaat is vrijwel constant, maar toch zijn we bang dat het over een eeuw een graadje warmer is. De zeespiegel stijgt nauwelijks meer, maar wij doen of het een levensbedreiging is. Door de uitvinding van de landbouw tienduizend jaar geleden kunnen we ons ongebreideld vermeerderen, maar we slikken pillen om dat weer te voorkomen. We maken ons zorgen over de verscheidenheid aan planten en dieren in onze omgeving, maar nog nooit hebben we zoveel verschillende soorten om ons heen gehad als nu. Op onze velden staan Irakees graan, Mexicaanse maïs en aardappels uit de Andes, onze tuintjes staan vol met tulpen uit Turkije en rododendrons uit Madagaskar, we hebben aquaria met tropische visjes, en de exotische huisdieren zijn niet aan te slepen. We maken ons zorgen over de rampen die ons treffen, maar veel van die rampen zijn alleen maar zo catastrofaal omdat we zelf op de vulkanen zijn gaan wonen, op de actieve breuken, aan de inzakkende kusten, aan de overstromende rivieren. We hebben zelf het bos weggehaald zodat de rivieren meer water moeten meevoeren, we hebben zelf het veen afgegraven zodat het land onder de zeespiegel kwam te liggen en de zee het land kon binnendringen. Tobbers zijn we geworden, vol schuldgevoel.

Maar dat schuldgevoel is luxe, een luxe die alleen maar voortkomt uit het feit dat we zonder het te beseffen in de zomer leven. De natuur is ons genadig in de hoogzomer, zodat we ons bezig kunnen houden met kleine klimaatpiekjes en vage rimpeltjes in de zeespiegelcurve. Want wij meten de natuur alleen met de menselijke maat.

Maar over tienduizend jaar is het herfst. Dan is het afgelopen met de euforie. Dan komen de ijskappen terug, en gaat de zeespiegel weer dalen. Dan moeten de zeehonden terug naar Portugal. Dan bevriezen de rododendrons in de tuinen, en vluchten de anti-bontactivisten tot achter de Alpen. Vulkanen barsten uit met een kracht die in de korte tijd van de menselijke beschaving nog niet is voorgekomen. Dan pas zien we dat de maten van de natuur veel groter zijn dan de menselijke maat.
Kleinkinderen

Hoe komt het toch dat niemand daar bij stilstaat? Hoe komt het dat wij alle problemen van de toekomst blind naar volgende generaties schuiven? Nu hoor ik protest: maar dat is helemaal niet waar! Wij zijn juist heel erg met de toekomst bezig. Wij denken voortdurend aan de volgende generaties. Wij vechten voor een duurzame wereld. Duurzaamheid is volgens het Brundtland-rapport ‘Meeting the needs of the present generation without compromising the ability of future generations to meet their needs’. O ja, vraag ik dan, over hoeveel generaties gaat dat dan? Hoe lang duurt duurzaamheid? Onze kleinkinderen moeten ook nog van de welvaart kunnen genieten, is het antwoord. Is er nog een betere illustratie mogelijk van de kleinheid van de menselijke maat? Kleinkinderen! Iedereen die zich ons nog in levende lijve zal kunnen herinneren moet het goed hebben, anders krijgen wij de schuld dat wij alles op hebben gemaakt. Twee generaties, vijftig jaar. Wat daarna gebeurt moeten ze zelf maar oplossen. Heb ik het mis? Laten we maar eens kijken naar het rapport van de Club van Rome uit 1971. Daar staat een aardig grafiekje in: de ruimte- en tijdschalen van de menselijke blik. Wat staat er onder?

Gezichtsveld van de mens. Hoewel het gezichtsveld van vele mensen in ruimte en tijd verschilt, kan de betrokkenheid van ieder mens ergens in de ruimte-tijdgrafiek aangegeven worden. De meeste mensen hebben alleen belangstelling voor zaken die familie of vrienden raken en dan slechts over een kort tijdsverloop. Anderen kijken verder in de tijd vooruit of over een groter gebied – een stad of volk. Maar heel weinig mensen hebben een wereldwijd gezichtsveld dat zich tot ver in de toekomst uitstrekt. (Meadows, 1972)

En ‘ver in de toekomst’ betekent: levensduur van de kinderen, staat op de horizontale as. Het jaar 2100 is hun horizon, blijkt uit het vervolg van het rapport. Zelfs de Iroquois-indianen dachten verder vooruit: hun opperhoofden moesten de effecten van hun daden altijd doordenken tot in de zevende generatie in de toekomst. Als een generatie 25 jaar duurt komen ze misschien net aan het jaar 2200. Maar een van onze grootste fabrieken van toekomstvoorspellingen, het Intergovernmental Panel for Climate Change, IPCC durft dat nog niet. Kijk maar naar hun grafieken. De onderstaande plaatjes zijn ongeveer de meest gekopieerde figuren in de klimaatdiscussie. Ze geven de prognoses aan van temperatuurveranderingen en zeespiegelveranderingen in de toekomst. Prachtige verfijnde modellen. Maar nog steeds tot het jaar 2100. Sinds de Club van Rome hebben ze nog geen stap dieper de toekomst in durven kijken. Het is zelfs een stap achteruit want we zijn sindsdien dertig jaar dichter bij die datum gekomen: kennelijk de uiterste datum van de houdbaarheid van hun voorspellingen.

Ik begrijp wel waarom ze niet verder zijn gegaan. Hun curven zwermen uiteen als een losgelaten bijenvolk. Ze lopen zozeer uiteen dat de voorspellingen naar de verdere toekomst veel te onzeker worden. Het weer kunnen we ook niet verder dan tien dagen vooruit voorspellen. Daarna wordt de onzekerheid te groot. Klopt.

Maar zelfs al kunnen we het weer over een maand niet voorspellen, we kunnen wel voorspellen dat na de zomer de herfst komt. Daarvoor hoeven we het weer over twee weken of een maand helemaal niet te weten. We hebben voldoende aan de kennis van een grootschaliger cycliciteit: de baan van de aarde om de zon. Dat is een astronomische cyclus die al meer dan vier en een half miljard jaar zo werkt. Dus of het over veertien dagen nu slecht of goed weer wordt, en of de aarde nu opwarmt door menselijk toedoen of niet, herfst en winter wordt het toch. Alleen weten we niet of het een strenge of een milde winter wordt.

Net zo goed komt na de klimatologische hoogzomer waarin we nu leven, de geleidelijke afkoeling naar de volgende ijstijd. Daarvoor hoeven we helemaal niet te weten of het in het jaar 2100 of 2200 nu warmer is of kouder dan nu. Want de afwisseling van ijstijden en warme perioden wordt door net zo’n astronomische cycliciteit gestuurd als die van zomer en winter: de Milanković-cycliciteit. Alleen op een grotere tijdschaal. Het klimaat doorloopt een volledige cyclus in honderdduizend jaar. En ook die cycliciteit is al ruim vier en een half miljard jaar aan de gang. En net zo min als de opwarming van de laatste jaren de seizoenen kan tegenhouden, kan hij de komst van de volgende ijstijd tegenhouden. Misschien wordt de volgende ijstijd door menselijk toedoen minder koud dan hij anders geweest zou zijn: een kwakkelijstijd. Maar hij komt wel. En net zoals je weet wanneer de winter invalt, kan je precies uitrekenen wanneer de volgende ijstijd is: over 23 duizend jaar zitten we er middenin. Duizend generaties.

Een politicus denkt aan de volgende verkiezingen, een staatsman aan de volgende generatie. Maar wie denkt er aan de volgende duizend generaties? Niemand. Dit boek is een pleidooi om nu eens wat langer vooruit te denken. We zijn zo knap als het gaat om terugkijken, terug in de geschiedenis van het mensdom, in de geschiedenis van de planeet. Waarom dan ook niet eens een stukje verder vooruit? Want gisteren was vandaag morgen. En dan hoeven wij niet eens door te gaan tot het sterven van de zon en de afkoeling van de aarde over miljarden jaren. Zelfs het jaar 802701 van H.G. Wells’ ‘The Time Machine’ kunnen we nog even laten liggen. Nee, laten we gewoon proberen tienduizend jaar vooruit te kijken, met de kennis van de aardse processen die we nu hebben.

En waarom zouden we dat willen doen? In de eerste plaats omdat een aantal trends die we nu maar één kant op zien gaan, zoals de opwarming van het klimaat, dan van richting veranderd kunnen zijn: op weg naar de volgende ijstijd. We zien een groter stuk van een langjarige cyclus, die nu de menselijke maat teboven gaat. En met die kennis van de lange termijn in het hoofd nemen we misschien ook andere beslissingen voor de korte termijn. Misschien zijn de mensen over vierhonderd generaties wel blij met al het koolzuurgas dat wij nu in de atmosfeer brengen: dan is de herfst niet zo koud.

In de tweede plaats willen we lang vooruitkijken om meer vat te krijgen op catastrofale natuurverschijnselen. Want hoe heftiger een gebeurtenis, des te zeldzamer zij is. Hoe groter de aardbeving, de eruptie, de overstroming, de meteorietinslag, des te langer het duurt voor de volgende van dezelfde omvang komt. Een aardbeving van magnitude 8 op de schaal van Richter is tien keer zo heftig, maar ook tien keer zo zeldzaam als een aardbeving van magnitude 7: een logaritmische relatie. Van de grootst mogelijke van die rampen, zoals we die kennen uit de geologische geschiedenis, hebben wij er in de korte tijd dat de mensheid zijn geschiedenis bijhoudt nog geen enkele meegemaakt. Ook die gaan de menselijke maat teboven. Maar de komende generaties krijgen er wel mee te maken.
Loterij

En waarom tienduizend? De vorige psychologische mijlpalen in het denken over de toekomst, die van 1984 van George Orwell en die van het jaar 2000, zijn we inmiddels gepasseerd. De periode waarin we nu leven, het Holoceen, begon tienduizend jaar geleden. Dat was de ‘lente’ waar we dit hoofdstuk mee begonnen zijn, en uit de geologische geschiedenis weten we dat warme perioden als de onze meestal niet veel langer dan tienduizend jaar duren. Het wordt tijd aan de herfst te gaan denken. In de tweede plaats beschermen zeedijken Nederland tegen stormvloeden die eens in de tienduizend jaar optreden. Stuwdammen in rivieren moeten het tienduizend jaar uithouden. Vulkanen die minder dan tienduizend jaar geleden zijn uitgebarsten worden als actief beschouwd. Radioactief afval in de VS moet tienduizend jaar ongestoord in de ondergrond opgeslagen blijven. Onze naaste verwant, de kleine man van Flores, is niet veel meer dan tienduizend jaar geleden uitgestorven.

Denken in generaties is denken met de menselijke maat. Maar we moeten leren denken in de logaritmische maat van de natuur: geen honderd jaar vooruit, maar tienduizend jaar. En niet één schaalstap vooruit, niet duizend jaar, maar twee stappen, tienduizend jaar. Want in die tienduizend jaar heb je tenminste enige kans dat gebeurtenissen met een herhalingstijd van eens in de duizend jaar, zich ook daadwerkelijk zullen voordoen.

Voor de meeste mensen is tienduizend een abstract getal. “Tienduizend jaar! Dat is typisch voor jullie geologen. Jullie hebben het altijd over miljoenen jaren!”, verwijten ze ons. Maar diezelfde mensen hebben er geen bezwaar tegen om een miljoen te winnen bij de loterij. Dan weten ze ineens wél het verschil tussen tienduizend euro en een miljoen euro. Al moet ik toegeven dat er speciale hulpverleners zijn die de mensen moeten leren met een prijs van een miljoen euro om te gaan. Ik voel mij eigenlijk net zo’n hulpverlener, maar dan om de mensen de omvang te leren van de grootste gift van de geologie aan de mensheid: de diepe tijd.

‘De menselijke maat – de aarde over tienduizend jaar’ verschijnt in januari bij uitgeverij Atlas.

Tienduizend jaar geleden begint de lente. De glinsterende ijskap die Scandinavië bedekt smelt weg als sneeuw voor de zon, en de Oostzee haast zich om de opengevallen plaats weer in te nemen. De zeespiegel stijgt snel, en steeds meer land dat in de ijstijd had drooggelegen komt onder water te staan. De zeehonden die honderdduizend jaar voor de kust van Portugal hadden overwinterd zolang de Noordzee droog lag, zwemmen eindelijk terug naar de Waddenzee. De poolwoestijn van Noordwest-Europa kleurt plotseling groen. Insecten brengen plantenzaden naar het noorden, en een voor een komen de bomen vanuit hun warme schuilplaats achter de Alpen terug: eerst de berk, dan de den, nog later de eik, en tenslotte de beuk. Het is een wedloop wie het snelste gaat; hoe lichter hun zaden, hoe sneller.

Onze voorouders trekken hun pelsmantels uit, eten de laatste mammoeten op, en in het steeds maar groener wordende Midden-Oosten bedenken ze manieren om niet steeds maar naar nieuwe jachtgebieden en visgronden te hoeven zoeken. Ze zetten de lekkerste graszaden bij elkaar op vierkante lapjes grond, en ontdekken al gauw dat ze zo veel beter voedsel kunnen produceren dan vroeger. Hun uitvinding verovert Europa in hoog tempo. Planten, dieren, mensen, allemaal zijn ze in de ban van het snel warmer wordende klimaat.

Nu is het hoogzomer. Wij mensen hebben ons ontwikkeld tot een succesvol maar zorgelijk type. Het klimaat is vrijwel constant, maar toch zijn we bang dat het over een eeuw een graadje warmer is. De zeespiegel stijgt nauwelijks meer, maar wij doen of het een levensbedreiging is. Door de uitvinding van de landbouw tienduizend jaar geleden kunnen we ons ongebreideld vermeerderen, maar we slikken pillen om dat weer te voorkomen. We maken ons zorgen over de verscheidenheid aan planten en dieren in onze omgeving, maar nog nooit hebben we zoveel verschillende soorten om ons heen gehad als nu. Op onze velden staan Irakees graan, Mexicaanse maïs en aardappels uit de Andes, onze tuintjes staan vol met tulpen uit Turkije en rododendrons uit Madagaskar, we hebben aquaria met tropische visjes, en de exotische huisdieren zijn niet aan te slepen. We maken ons zorgen over de rampen die ons treffen, maar veel van die rampen zijn alleen maar zo catastrofaal omdat we zelf op de vulkanen zijn gaan wonen, op de actieve breuken, aan de inzakkende kusten, aan de overstromende rivieren. We hebben zelf het bos weggehaald zodat de rivieren meer water moeten meevoeren, we hebben zelf het veen afgegraven zodat het land onder de zeespiegel kwam te liggen en de zee het land kon binnendringen. Tobbers zijn we geworden, vol schuldgevoel.

Maar dat schuldgevoel is luxe, een luxe die alleen maar voortkomt uit het feit dat we zonder het te beseffen in de zomer leven. De natuur is ons genadig in de hoogzomer, zodat we ons bezig kunnen houden met kleine klimaatpiekjes en vage rimpeltjes in de zeespiegelcurve. Want wij meten de natuur alleen met de menselijke maat.

Maar over tienduizend jaar is het herfst. Dan is het afgelopen met de euforie. Dan komen de ijskappen terug, en gaat de zeespiegel weer dalen. Dan moeten de zeehonden terug naar Portugal. Dan bevriezen de rododendrons in de tuinen, en vluchten de anti-bontactivisten tot achter de Alpen. Vulkanen barsten uit met een kracht die in de korte tijd van de menselijke beschaving nog niet is voorgekomen. Dan pas zien we dat de maten van de natuur veel groter zijn dan de menselijke maat.
Kleinkinderen

Hoe komt het toch dat niemand daar bij stilstaat? Hoe komt het dat wij alle problemen van de toekomst blind naar volgende generaties schuiven? Nu hoor ik protest: maar dat is helemaal niet waar! Wij zijn juist heel erg met de toekomst bezig. Wij denken voortdurend aan de volgende generaties. Wij vechten voor een duurzame wereld. Duurzaamheid is volgens het Brundtland-rapport ‘Meeting the needs of the present generation without compromising the ability of future generations to meet their needs’. O ja, vraag ik dan, over hoeveel generaties gaat dat dan? Hoe lang duurt duurzaamheid? Onze kleinkinderen moeten ook nog van de welvaart kunnen genieten, is het antwoord. Is er nog een betere illustratie mogelijk van de kleinheid van de menselijke maat? Kleinkinderen! Iedereen die zich ons nog in levende lijve zal kunnen herinneren moet het goed hebben, anders krijgen wij de schuld dat wij alles op hebben gemaakt. Twee generaties, vijftig jaar. Wat daarna gebeurt moeten ze zelf maar oplossen. Heb ik het mis? Laten we maar eens kijken naar het rapport van de Club van Rome uit 1971. Daar staat een aardig grafiekje in: de ruimte- en tijdschalen van de menselijke blik. Wat staat er onder?

Gezichtsveld van de mens. Hoewel het gezichtsveld van vele mensen in ruimte en tijd verschilt, kan de betrokkenheid van ieder mens ergens in de ruimte-tijdgrafiek aangegeven worden. De meeste mensen hebben alleen belangstelling voor zaken die familie of vrienden raken en dan slechts over een kort tijdsverloop. Anderen kijken verder in de tijd vooruit of over een groter gebied – een stad of volk. Maar heel weinig mensen hebben een wereldwijd gezichtsveld dat zich tot ver in de toekomst uitstrekt. (Meadows, 1972)

En ‘ver in de toekomst’ betekent: levensduur van de kinderen, staat op de horizontale as. Het jaar 2100 is hun horizon, blijkt uit het vervolg van het rapport. Zelfs de Iroquois-indianen dachten verder vooruit: hun opperhoofden moesten de effecten van hun daden altijd doordenken tot in de zevende generatie in de toekomst. Als een generatie 25 jaar duurt komen ze misschien net aan het jaar 2200. Maar een van onze grootste fabrieken van toekomstvoorspellingen, het Intergovernmental Panel for Climate Change, IPCC durft dat nog niet. Kijk maar naar hun grafieken. De onderstaande plaatjes zijn ongeveer de meest gekopieerde figuren in de klimaatdiscussie. Ze geven de prognoses aan van temperatuurveranderingen en zeespiegelveranderingen in de toekomst. Prachtige verfijnde modellen. Maar nog steeds tot het jaar 2100. Sinds de Club van Rome hebben ze nog geen stap dieper de toekomst in durven kijken. Het is zelfs een stap achteruit want we zijn sindsdien dertig jaar dichter bij die datum gekomen: kennelijk de uiterste datum van de houdbaarheid van hun voorspellingen.

Ik begrijp wel waarom ze niet verder zijn gegaan. Hun curven zwermen uiteen als een losgelaten bijenvolk. Ze lopen zozeer uiteen dat de voorspellingen naar de verdere toekomst veel te onzeker worden. Het weer kunnen we ook niet verder dan tien dagen vooruit voorspellen. Daarna wordt de onzekerheid te groot. Klopt.

Maar zelfs al kunnen we het weer over een maand niet voorspellen, we kunnen wel voorspellen dat na de zomer de herfst komt. Daarvoor hoeven we het weer over twee weken of een maand helemaal niet te weten. We hebben voldoende aan de kennis van een grootschaliger cycliciteit: de baan van de aarde om de zon. Dat is een astronomische cyclus die al meer dan vier en een half miljard jaar zo werkt. Dus of het over veertien dagen nu slecht of goed weer wordt, en of de aarde nu opwarmt door menselijk toedoen of niet, herfst en winter wordt het toch. Alleen weten we niet of het een strenge of een milde winter wordt.

Net zo goed komt na de klimatologische hoogzomer waarin we nu leven, de geleidelijke afkoeling naar de volgende ijstijd. Daarvoor hoeven we helemaal niet te weten of het in het jaar 2100 of 2200 nu warmer is of kouder dan nu. Want de afwisseling van ijstijden en warme perioden wordt door net zo’n astronomische cycliciteit gestuurd als die van zomer en winter: de Milanković-cycliciteit. Alleen op een grotere tijdschaal. Het klimaat doorloopt een volledige cyclus in honderdduizend jaar. En ook die cycliciteit is al ruim vier en een half miljard jaar aan de gang. En net zo min als de opwarming van de laatste jaren de seizoenen kan tegenhouden, kan hij de komst van de volgende ijstijd tegenhouden. Misschien wordt de volgende ijstijd door menselijk toedoen minder koud dan hij anders geweest zou zijn: een kwakkelijstijd. Maar hij komt wel. En net zoals je weet wanneer de winter invalt, kan je precies uitrekenen wanneer de volgende ijstijd is: over 23 duizend jaar zitten we er middenin. Duizend generaties.

Een politicus denkt aan de volgende verkiezingen, een staatsman aan de volgende generatie. Maar wie denkt er aan de volgende duizend generaties? Niemand. Dit boek is een pleidooi om nu eens wat langer vooruit te denken. We zijn zo knap als het gaat om terugkijken, terug in de geschiedenis van het mensdom, in de geschiedenis van de planeet. Waarom dan ook niet eens een stukje verder vooruit? Want gisteren was vandaag morgen. En dan hoeven wij niet eens door te gaan tot het sterven van de zon en de afkoeling van de aarde over miljarden jaren. Zelfs het jaar 802701 van H.G. Wells’ ‘The Time Machine’ kunnen we nog even laten liggen. Nee, laten we gewoon proberen tienduizend jaar vooruit te kijken, met de kennis van de aardse processen die we nu hebben.

En waarom zouden we dat willen doen? In de eerste plaats omdat een aantal trends die we nu maar één kant op zien gaan, zoals de opwarming van het klimaat, dan van richting veranderd kunnen zijn: op weg naar de volgende ijstijd. We zien een groter stuk van een langjarige cyclus, die nu de menselijke maat teboven gaat. En met die kennis van de lange termijn in het hoofd nemen we misschien ook andere beslissingen voor de korte termijn. Misschien zijn de mensen over vierhonderd generaties wel blij met al het koolzuurgas dat wij nu in de atmosfeer brengen: dan is de herfst niet zo koud.

In de tweede plaats willen we lang vooruitkijken om meer vat te krijgen op catastrofale natuurverschijnselen. Want hoe heftiger een gebeurtenis, des te zeldzamer zij is. Hoe groter de aardbeving, de eruptie, de overstroming, de meteorietinslag, des te langer het duurt voor de volgende van dezelfde omvang komt. Een aardbeving van magnitude 8 op de schaal van Richter is tien keer zo heftig, maar ook tien keer zo zeldzaam als een aardbeving van magnitude 7: een logaritmische relatie. Van de grootst mogelijke van die rampen, zoals we die kennen uit de geologische geschiedenis, hebben wij er in de korte tijd dat de mensheid zijn geschiedenis bijhoudt nog geen enkele meegemaakt. Ook die gaan de menselijke maat teboven. Maar de komende generaties krijgen er wel mee te maken.
Loterij

En waarom tienduizend? De vorige psychologische mijlpalen in het denken over de toekomst, die van 1984 van George Orwell en die van het jaar 2000, zijn we inmiddels gepasseerd. De periode waarin we nu leven, het Holoceen, begon tienduizend jaar geleden. Dat was de ‘lente’ waar we dit hoofdstuk mee begonnen zijn, en uit de geologische geschiedenis weten we dat warme perioden als de onze meestal niet veel langer dan tienduizend jaar duren. Het wordt tijd aan de herfst te gaan denken. In de tweede plaats beschermen zeedijken Nederland tegen stormvloeden die eens in de tienduizend jaar optreden. Stuwdammen in rivieren moeten het tienduizend jaar uithouden. Vulkanen die minder dan tienduizend jaar geleden zijn uitgebarsten worden als actief beschouwd. Radioactief afval in de VS moet tienduizend jaar ongestoord in de ondergrond opgeslagen blijven. Onze naaste verwant, de kleine man van Flores, is niet veel meer dan tienduizend jaar geleden uitgestorven.

Denken in generaties is denken met de menselijke maat. Maar we moeten leren denken in de logaritmische maat van de natuur: geen honderd jaar vooruit, maar tienduizend jaar. En niet één schaalstap vooruit, niet duizend jaar, maar twee stappen, tienduizend jaar. Want in die tienduizend jaar heb je tenminste enige kans dat gebeurtenissen met een herhalingstijd van eens in de duizend jaar, zich ook daadwerkelijk zullen voordoen.

Voor de meeste mensen is tienduizend een abstract getal. “Tienduizend jaar! Dat is typisch voor jullie geologen. Jullie hebben het altijd over miljoenen jaren!”, verwijten ze ons. Maar diezelfde mensen hebben er geen bezwaar tegen om een miljoen te winnen bij de loterij. Dan weten ze ineens wél het verschil tussen tienduizend euro en een miljoen euro. Al moet ik toegeven dat er speciale hulpverleners zijn die de mensen moeten leren met een prijs van een miljoen euro om te gaan. Ik voel mij eigenlijk net zo’n hulpverlener, maar dan om de mensen de omvang te leren van de grootste gift van de geologie aan de mensheid: de diepe tijd.

‘De menselijke maat – de aarde over tienduizend jaar’ verschijnt in januari bij uitgeverij Atlas.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.