Campus

‘Ook in het Concertgebouw manipuleren ze het geluid’

Na een gesprek met Diemer de Vries, pionier van het 3D-geluid, kijk je anders aan tegen concertzalen. Vorige week nam hij afscheid als universitair hoofddocent bij de afdeling akoestische beeldvorming en geluidbeheersing (Technische Natuurwetenschappen).

Wie is Diemer de Vries
Over de toekomst van zijn vakgroep is hij somber gestemd. “De mensen die weggaan, worden helaas niet opgevolgd.” Maar de kans lijkt groot dat Diemer de Vries (Weststellingwerf, 1945) straks in Berlijn en Aken leiding geeft aan nieuw onderzoek dat het mogelijk moet maken de akoestiek in een te bouwen zaal beter te berekenen en te voorspellen. “Dat kan architecten voor blunders behoeden. Met golfveldsynthese kunnen we zelfs laten horen hoe de akoestiek zal klinken.”
De Vries, dit jaar president van de internationale Audio Engineering Society (AES), geldt als een belangrijke pionier op het gebied van golfveldsynthese. Bij deze techniek reproduceren rijen of wanden luidsprekers geluidsgolven en daarmee een ruimtelijke ervaring zo natuurlijk dat de luisteraar zich bijvoorbeeld in een kathedraal of in een jazzcafé kan wanen. “Met golfveldsynthese kun je met je oren waarnemen hoe een trompettist al spelend over het podium loopt. De bronpositie is overal correct, waar je je ook bevindt.” De Vries (‘Ik ben kennelijk toch een soort evangelist’) is nog steeds enthousiast, en hij is bepaald niet de enige. Golfveldsynthese is al doorgedrongen tot Disneyland, tot Berlijnse clubs, tot de wereld van de elektronische muziek. Maar deze techniek kan niet eeuwig een belofte blijven, weet De Vries. “De doorbraak moet binnen vijf jaar plaats vinden. Anders zie ik het niet meer gebeuren.”
De Vries woont in Berkel en Rodenrijs en heeft een lat-relatie met een verloofde in Amsterdam. Hij speelt contrabas in verschillende ensembles.

Komt u uit een muzikale familie?
“Nee. Interesse in muziek of wetenschap speelde geen grote rol – het was een predikantenmilieu. Ik zat als zesjarige altijd met sigarendoosjes en elastiekjes te pielen, en uit een test bleek dat ik behoorlijk muzikaal was. Ik kreeg een blokfluit en later volgde de piano.”

Uiteindelijk werd het de contrabas?
“Ja. Als jongetje mocht ik meezingen in het jongenskoor van de Matthäus-Passion in het Concertgebouw Haarlem. De zanger die de evangelist vertolkte had een cello naast zich staan voor de continuo-begeleiding. Ik heb een paar keer een lel om mijn oren gekregen van de koordirigent omdat ik in grote bewondering achterom zat te kijken: wat een mooi instrument! Zo is vermoedelijk die fascinatie voor instrumenten met een lage klank ontstaan.
In mijn laatste gymnasiumjaar trof ik ergens een oude contrabas van een ter ziele gegaan bandje aan. Ik begon daar jazzerig op te spelen. Als student heb ik later les genomen en ben ik in studentenorkesten gaan spelen.”

Spijt dat u geen professioneel muzikant geworden bent?
“Nooit. Ik word vaak genoeg gevraagd, en kan precies doen wat ik leuk vind. En tussen professionele muzikanten bestaat vaak haat en nijd. In het Nationaal Jeugd Orkest maakte ik al mee dat twee meisjes elkaar de ogen uitkrabden omdat de ene een lessenaar naar voren mocht. Jij hebt het zeker met de dirigent gedaan, trut!”

Waarom koos u de bètakant?
“Een beetje uit recalcitrantie tegenover mijn ouders, die eerder een predikant of een notaris in me zagen. Ik ging lekker natuurkunde doen. Ik zocht naar een link tussen wetenschap en muziek, en in Delft bleek een studierichting met akoestiek te bestaan.
Toch ging mijn proefschrift over signaalverwerking om olie en gas in bodem op te sporen. In de zaal- en bouwakoestiek kon ik geen geschikt promotieonderwerp vinden. Guus Berkhout, de leider van onze onderzoeksgroep, suggereerde een uitstapje naar de echoakoestiek.
Ik heb een aantal jaren in die wereld rondgelopen, maar voelde me er niet thuis. Bij die olie- en gasmensen miste ik het kunstzinnige en het menselijke. Dus na mijn promotie in 1984 besloot ik: ik wil terug naar het hoorbare geluid.”

Als u zelf naar een concert gaat, welke plaats kiest u dan in de zaal?
“Een goed ontworpen zaal heeft geen echt slechte plaatsen. Maar helemaal vooraan zit je zo dicht bij de geluidsbron dat je voornamelijk direct geluid hoort en van de akoestiek weinig meekrijgt. Eregasten worden tegenwoordig niet meer op de voorste rij gezet, maar op de eerste rij van het balkon.”

Je moet dus muziek niet ‘droog’ en onvervormd horen?
“Veel muziek komt het beste tot zijn recht als de akoestiek er iets aan toevoegt: de weerkaatsingen van het geluid. Zit je helemaal achterin, ver weg in de galm, dan bestaat het gevaar dat de details, de snel gespeelde noten, je ontgaan. De reflecties van het geluid door de zijwanden creëren een gevoel van ruimtelijkheid, dus daar wil je ook niet al te ver vanaf zitten. Ik zou ergens in het midden gaan zitten. Maar niet precies in het midden, want dat levert een mono-effect op.”

De weerkaatsingen van het geluid zijn essentieel. Hielden componisten daar vroeger al rekening mee?
“Ze werkten vaak in dienst van het hof en de concerten vonden vaak plaats in een hoftheater. Ze zullen met de akoestiek van die zaal rekening gehouden hebben, net als met de kwaliteit van de muzikanten.”

De zaal als instrument?
“Ja. Een instrument dat extra glans en warmte en volheid van klank geeft aan muziek die – daar gaan we even van uit – schitterend gespeeld wordt.”

U bent een van de ontwikkelaars van het ook in de aula toepaste Acoustic Controls Systems, waarmee je de akoestiek van een zaal kunt aanpassen: geen galm bij een spreker, maar wel bij een orkest, bijvoorbeeld. Hebben concertzalen met akoestiekproblemen zulke systemen meteen omhelsd?
“Nee. Ik heb vaak als adviseur gewerkt voor het Muziektheater in Amsterdam, waar de akoestiek zeker niet slecht, maar ook niet geweldig is. En daar wilde men absoluut geen elektro-akoestiek.”

Hoe verklaart u die weerstand?
“Een Stradivarius in combinatie met zoiets steriels als microfoons en luidsprekers, dat vinden sommige mensen vies: gadverdamme, jullie manipuleren het geluid. Klopt, maar dat doen de muren van het Concertgebouw ook. En om twee seconden galm te krijgen, moet je alle muren en plafonds zo hard mogelijk maken, want dat keurig geklede publiek zit al het geluid weg te dempen met al die jasjes en rokken.
Je moet reflecties aan het geluid toevoegen. Dat kun je doen met de heilig verklaarde muren van het Concertgebouw. Of met de akoestisch verstrooiende wanden in de zeshoekige concertzaal in de Doelen. Daar zegt iedereen: knap gedaan.
Als je er in slaagt met microfoons en luidsprekers precies dezelfde reflectiepatronen te genereren, op zo’n manier dat je niet meer het verschil kunt horen met een ‘natuurlijke’, goede zaal, dan is daar niets mis mee.”

Heeft het Muziektheater inmiddels al een elektro-akoestisch systeem?
“Al jaren. De toenmalige dirigent, Hartmut Haenchen, ging buurten bij zijn collega’s van de Berlijnse Staatsoper en constateerde verbaasd dat de akoestiek daar opeens zo goed was. Dat komt omdat we een elektro-akoestisch systeem hebben genomen, werd hem uitgelegd. Dus Haenchen komt terug in Amsterdam en zegt: jongens, ik weet nu de oplossing, wij gaan zo’n systeem aanschaffen! En de dirigent is uiteindelijk de baas. Ik wist eerst nog niks. Ik kreeg altijd opera-vrijkaartjes zodat ik vanaf de slechte plaatsen in het Muziektheater – net wel, net niet onder het balkon – de akoestiek kon beoordelen. Valt het geluid niet weg als de zangeres zich omdraait? Dat soort zaken. Maar nu zei mijn contactpersoon bij het Muziektheater tegen me: als je de volgende keer weer naar een opera komt luisteren, luister dan goed of je iets opvalt. Toen rook ik al lont. En ja hoor, bij de volgende opera hoorde ik het vrijwel meteen: ze hadden het systeem van de concurrent gekozen. Ik ben partijdig, maar ik vind dat Amerikaanse Lares-systeem altijd een tikkeltje onnatuurlijk klinken. Het is medeontwikkeld door mijn hooggeachte collega David Griesinger, met wie ik op congressen altijd ruzie maak omdat onze opvattingen nogal verschillen.”

Wat is jullie twistpunt?
“Je hebt dat directe, droge geluid en je hebt de galm. Maar daartussen zitten de vroege reflecties. Ze komen hoorbaar uit een bepaalde richting en ze zijn uitermate belangrijk in het totale akoestische plaatje, want ze bevorderen de verstaanbaarheid, het ruimtelijke effect, noem maar op. De aandacht die je besteedt aan de vroege reflecties maakt volgens mij het verschil uit tussen een heel goed en een wat minder elektro-akoestisch systeem. Griesinger vindt dat onzin. Voor hem is het belangrijkste dat de galm goed klinkt.
Ik ben niet rancuneus, hoor. Ik heb het Muziektheater geholpen met problemen met decoratiematerialen. In december 2009 ben ik er bijvoorbeeld weer bijgehaald: de tweede akte van de Puccini-opera ‘Fanciulla del West’ speelde zich af in een zuurstokroze gecapitonneerde caravan. Zoiets is niet goed voor de akoestiek, en dat probleem probeer ik dan materiaalkundig dan op te lossen, met behoud van het visuele effect.”

De regisseur zal niet snel de caravan aanpassen?
“De visie van de regisseur weegt zwaar, natuurlijk. Bij een andere recente operavoorstelling was een soort plankier over de orkestbak gelegd. De hoofdrolspeler moest daar op zijn knieën overheen kruipen, bijna de zaal in. Is dat niet vervelend voor de klank van de violen die daaronder zitten? vroegen ze me. Ja, zei ik, zeker als de andere helft er niet onder zit. Kan je er iets aan doen? Ja, zorgen dat het plankier geperforeerd is. Maar dan krijgt de man die er overheen moet kruipen zere knieën! Uiteindelijk hebben we maar een akoestisch transparant kleed over de perforaties gelegd. Je werkt binnen de gegeven mogelijkheden, want die plank ergens anders neerleggen, daar wil de regisseur niet aan.”

Ieder jaar proberen Amerikaanse universiteiten bekende sprekers te strikken voor hun afstudeerceremonies in mei en juni. Met president Obama gooit de University of Notre Dame hoge ogen: op 17 mei geeft hij er een speech en neemt hij een eredoctoraat in ontvangst.

Een publiciteitsstunt voor de universiteit, maar het bezoek stuit ook op weerstand: als voorstander van stamcelonderzoek en het recht op abortus heeft de liberale president niets op de katholieke universiteit te zoeken, zeggen tegenstanders. Bijna 250 duizend mensen hebben inmiddels een petitie ondertekend waarin ze de universiteit vragen de uitnodiging in te trekken.

Maar daar denkt Notre Dame niet aan, meldt de New York Times. Ook het Witte Huis trekt zich voorlopig niets van de protesten aan. Het is niet de eerste keer dat het bezoek van een president aan Notre Dame verzet oproept. Toen George W. Bush er in 2001 de afstudeerspeech gaf, protesteerden studenten tegen de doodstraf.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.