Onderwijs

Onderzoek naar geotechnologie

Decaan Louis de Quelerij van Civiele Techniek en Geowetenschappen (CiTG) stelt deze week een vierde, externe commissie in die de toekomst van de faculteit zal onderzoeken.

Welke twee mensen er in de commissie komen is nog niet bekendgemaakt, maar zij zullen zich richten op de afdeling geotechnologie. Vorig jaar onderzocht een commissie onder leiding van prof.ir. Jan Stuip of civiel goed aansluit op toekomstige ontwikkelingen in de sector. Deze commissie keek niet naar geotechnologie.
Vanwege financiële problemen moet civiele techniek een andere koers gaan varen. Sinds 2003 is het overheidsgeld (eerste geldstroom) voor de faculteit met 22 procent gedaald van 39,2 miljoen euro naar 30,6 miljoen in 2009. De kosten stegen met veertien procent, ofwel ongeveer vijf miljoen euro. De inkomsten en uitgaven voor onderzoeksprojecten bleven met ongeveer vijftien miljoen euro per jaar gelijk.
De Quelerij wil weten welke leerstoelen van de afdeling geotechnologie absoluut nodig zijn voor het in stand houden van opleiding en onderzoek. Deze wil hij aanmerken als ‘kernleerstoelen’ gefinancierd uit overheidsgeld.
De commissie onderzoekt ook welke leerstoelen ‘sponsorleerstoelen’ kunnen zijn. Die leerstoelen zouden alleen kunnen blijven als de sector daar geld voor beschikbaar stelt (derde geldstroom). Tevens wil de decaan van de commissie horen welke (bijna) vacante leerstoelen de hoogste prioriteit verdienen.
Net als de commissie-Stuip onderzoekt de vierde club hoe het verder moet met de laboratoria. Die vormen een flinke kostenpost. De commissie houdt daarbij rekening met de mogelijkheden van uitbesteding en samenwerking met andere universiteiten, bedrijven en Europese instellingen. Ook onderzoekt zij welke mogelijkheden er zijn om de inkomsten van de faculteit en de laboratoria te verhogen. Stuip concludeerde eerder onder meer dat onderzoek op het bouwlab beter elders kan worden gedaan en dat samenhang binnen en tussen afdelingen ontbreekt.
Een commissie onder leiding van dr.ir. Arjan van Binsbergen concludeerde onder meer dat medewerkers op de afdeling transport & planning onvoldoende samenwerken. Een commissie onder leiding van prof.dr.ir. Jan Rots zag mogelijkheden tot samenwerking met bouwkunde via dubbelbenoemingen en het gezamenlijk aanbieden van vakken.

In Durban doet de Beach Front Golden Mile denken aan Scheveningen, seinde Steven Hubeek ons eind oktober. Ondertussen is hij bij Unilever in Zuid-Afrika stevig aan de slag. En ervaart nu wat hij wel en niet geleerd heeft in Delft.

Met zo’n tien ingenieurs van de Control Engineering Projects Group, sommigen TU, anderen HTS, doen we allerlei moderniseringsprojecten binnen de zeepfabriek. Ikzelf moderniseer de waterdemineralisator, goed voor zo’n vijf miljoen liter water per week. Het water wordt tot stoom opgestookt om allerlei andere processen mee te verwarmen.

Probleem nummer één was dat ik geen idee had van de te gebruiken technieken en apparatuur. Maar gelukkig werkt het zoals je altijd al hoopte: met de geleerde manier van denken doorzie je de problematiek snel genoeg en blijkt het niet hebben van detailkennis geen blok aan je been te zijn. Het is eigenlijk een pre, omdat je kritischer bent ten opzichte van wat ze hier de normale gang van zaken vinden.

De taal was vooral in het begin een drempel. In mijn geval heb ik veel contact met verkopers en dan blijk je te onderhandelen over zaken waar je het fijne niet van weet, terwijl je ze in het begin ook maar half verstaat. Hiervoor is maar een remedie: doorvragen totdat je zeker bent van je zaak. Gelukkig zijn leveranciers meer van jou afhankelijk dan jij van hen, dus nemen ze vaak de tijd.

Wat tegenvalt is de tijd die je met intellectueel uitdagende zaken bezig bent. Bij dit soort moderniseringsprojecten worden er geen onbekende noten gekraakt. Als projectingenieur ben je voornamelijk bezig met het uitzoeken van te gebruiken materialen en het regelen dat alles op tijd aanwezig is. Anders heb je ruzie met je contractors, de installateurs die het werk uitvoeren. Daarnaast moet je die jongens zelf contracteren, iets wat veel aandacht vergt: als iets niet in het contract staat, krijg je daar achteraf de rekening voor. En je zit hen constant achter de vodden dat ze alles op tijd en goed doen. Over veel van die zaken heb je tijdens je studie niets geleerd, en dan merk je waar extra-curriculaire ervaring goed voor is. Het buitenlander-zijn is hierbij wel een voordeel: je laat hen alles uitzoeken onder het mom van ,,jij weet beter dan ik hoe het hier toegaat”. Vaak komen ze dan zelf met de beste oplossingen.

Veel jonge ingenieurs zien Unilever als een ideale start. In Zuid-Afrika heb je drie jaar ‘relevante’ ervaring nodig om als volwaardig ingenieur (ir.) geregistreerd te worden en Unilever is een van de beste referenten. Maar helaas is er binnen Unilever maar weinig ruimte voor doorstroming naar managementposities. Dus veel ingenieurs vertrekken na die drie jaar naar een Zuidafrikaans bedrijf, waar ze direct in een managementpositie terecht komen. Anders zou hen dat zeker nog een paar jaar kosten, àls ze er al komen. Misschien is dat voor beide partijen wel ideaal: de jonge ir. heeft een goede eerste werkgever op z’n cv en Unilever heeft een grote groepjonge enthousiaste ingenieurs waar ze de besten uit kunnen plukken.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.