Campus

Olie- en gaswinning

De faculteit Technische Aardwetenschappen is een kleine gemeenschap. Er startten dit studiejaar bijvoorbeeld slechts vijftig eerstejaars. Ook latere jaren merken al snel het gevolg van de kleine aantallen.

Zo wordt het practicum olie- en gaswinning voor derde- en vierdejaars speciaal voor Delta gedemonstreerd door twee studenten. Vrijwilligers nota bene, derdejaars Suzan heeft het practicum al gedaan, en zevendejaars Norbert is student-assistent. ,,De laatste groep is helaas afgehaakt”, legt algemeen practicumcoördinator G.M. Sigon uit.

Niet verstandig, zo zal blijken. Het practicum is alleszins goed te doen.

Bij de betreffende vakgroep, petroleumwinning en technische geofysica, staat alles in het teken van oliewinning. De boreholes variëren in diepte tussen een en ruim zeven kilometer. Vaak vinden de boringen tegenwoordig plaats vanuit een rig (olieplatform) op zee, er moet dan nog een extra afstand van 1600 meter door zeewater worden afgelegd.

Het vinden van de geschikte winningslocatie (met behulp van geluidsmetingen wordt de zeebodem continu systematisch afgezocht) en het boren van de hole zijn technieken apart. Zo mag er absoluut geen gas ontsnappen, want een blow-out veroorzaakt een explosie van jewelste. In dit practicum draait het echter vooral om de winning van de olie zelf.

,,De plaats en diepte waar de olie zich bevindt, kunnen nauwkeurig worden bepaald”, aldus Sigon. ,,De techniek is fantastisch, er kunnen complete driedimensionale beelden van zo’n reservoir verkregen worden.” De winning daarentegen is helemaal afhankelijk van de viscositeit en kwaliteit van de olie en die kunnen alleen ter plekke worden bepaald.

De olie zit opgesloten in de poriën van kalk- en zandgesteente. Door de diepte is de druk in het reservoir aardig hoog, ‘ga maar uit van één bar per tien meter’. Eenmaal door de boring in contact gekomen met de atmosferische druk wil de olie dus uit zichzelf wel omhoog komen. Met stoom, water of stikstof (afhankelijk van de kwaliteit van de olie) wordt het goedje meestal omhooggestuwd en uit de poriën getrokken.

Het practicum maakt duidelijk hoe dit in zijn werk gaat. Met de eerste opstelling wordt de kritische injectiesnelheid van het water bepaald. ,,Als de snelheid van het geïnjecteerde water te hoog wordt, dan komt niet de olie, maar het water zelf omhoog”, aldus Sigon. ,,En daar is niemand in geïnteresseerd.”

De tweede proef demonstreert het verplaatsingsgedrag van olie in een reservoir. Suzan en Norbert laten zien hoe de olie (hier gesimuleerd door fraai oranje gekleurd water) in een zandsteenstructuur opgestuwd wordt door echt water. Duidelijk is te zien dat lang niet alle olie zich gewillig laat verdrijven. ,,Zo’n dertig à veertig procent van alle olie uit een reservoir blijft achter”, is de verklaring. Werk aan de winkel voor Shell dus, die nu al met steeds betere technologiede restjes uit oude boreholes weet te halen.

Een derde proef moet de studenten vertrouwd maken met het begrip permeabiliteit: hoe hoger de druk, hoe hoger de dichtheid van het gesteente, en hoe moeilijker de doorloop van de olie.

Gevraagd naar wat nou het moeilijkste aan het practicum is, zegt Suzan: ,,Het practicum is echt goed te doen. Je volgt de instructies op en het gaat allemaal wel. Het verslag is pas lastig. Dan moet je gaan bedenken wat je eigenlijk allemaal hebt gedaan.” Student-assistent Norbert denkt dat met name de laatste proef door studenten theoretisch minder wordt begrepen. ,,Het gesteente wordt aan alle kanten ingedrukt en dus samengeperst”, zegt hij. ,,Studenten hebben de neiging om te denken dat het zich naar één kant gaat uit zetten, maar dat is helemaal niet zo.”

Sigon denkt vooral dat het practicum een absolute noodzaak is voor inzicht in de stof. ,,Het is dit jaar voor het eerst dat theorie en praktijk gelijk na elkaar, voor het tentamen, gegeven worden. Het is een experiment, maar het bevalt goed. Vroeger deed je in het tweede jaar de theorie, en dan moest je aan het eind van je studie het practicum nog even doen.”

Ter demonstratie wijst hij op de resultaten van het afgelopen tentamen. ,,Van de 32 mensen hebben er twee een onvoldoende. Ik kan je vertellen, dat was vroeger wel anders.”

Die onvoldoendes zijn in ieder geval niet van meisjes. Sigon: ,, De meiden doen het bij ons veel beter dan de knapen, schrijf dat maar op.”

De faculteit Technische Aardwetenschappen is een kleine gemeenschap. Er startten dit studiejaar bijvoorbeeld slechts vijftig eerstejaars. Ook latere jaren merken al snel het gevolg van de kleine aantallen. Zo wordt het practicum olie- en gaswinning voor derde- en vierdejaars speciaal voor Delta gedemonstreerd door twee studenten. Vrijwilligers nota bene, derdejaars Suzan heeft het practicum al gedaan, en zevendejaars Norbert is student-assistent. ,,De laatste groep is helaas afgehaakt”, legt algemeen practicumcoördinator G.M. Sigon uit.

Niet verstandig, zo zal blijken. Het practicum is alleszins goed te doen.

Bij de betreffende vakgroep, petroleumwinning en technische geofysica, staat alles in het teken van oliewinning. De boreholes variëren in diepte tussen een en ruim zeven kilometer. Vaak vinden de boringen tegenwoordig plaats vanuit een rig (olieplatform) op zee, er moet dan nog een extra afstand van 1600 meter door zeewater worden afgelegd.

Het vinden van de geschikte winningslocatie (met behulp van geluidsmetingen wordt de zeebodem continu systematisch afgezocht) en het boren van de hole zijn technieken apart. Zo mag er absoluut geen gas ontsnappen, want een blow-out veroorzaakt een explosie van jewelste. In dit practicum draait het echter vooral om de winning van de olie zelf.

,,De plaats en diepte waar de olie zich bevindt, kunnen nauwkeurig worden bepaald”, aldus Sigon. ,,De techniek is fantastisch, er kunnen complete driedimensionale beelden van zo’n reservoir verkregen worden.” De winning daarentegen is helemaal afhankelijk van de viscositeit en kwaliteit van de olie en die kunnen alleen ter plekke worden bepaald.

De olie zit opgesloten in de poriën van kalk- en zandgesteente. Door de diepte is de druk in het reservoir aardig hoog, ‘ga maar uit van één bar per tien meter’. Eenmaal door de boring in contact gekomen met de atmosferische druk wil de olie dus uit zichzelf wel omhoog komen. Met stoom, water of stikstof (afhankelijk van de kwaliteit van de olie) wordt het goedje meestal omhooggestuwd en uit de poriën getrokken.

Het practicum maakt duidelijk hoe dit in zijn werk gaat. Met de eerste opstelling wordt de kritische injectiesnelheid van het water bepaald. ,,Als de snelheid van het geïnjecteerde water te hoog wordt, dan komt niet de olie, maar het water zelf omhoog”, aldus Sigon. ,,En daar is niemand in geïnteresseerd.”

De tweede proef demonstreert het verplaatsingsgedrag van olie in een reservoir. Suzan en Norbert laten zien hoe de olie (hier gesimuleerd door fraai oranje gekleurd water) in een zandsteenstructuur opgestuwd wordt door echt water. Duidelijk is te zien dat lang niet alle olie zich gewillig laat verdrijven. ,,Zo’n dertig à veertig procent van alle olie uit een reservoir blijft achter”, is de verklaring. Werk aan de winkel voor Shell dus, die nu al met steeds betere technologiede restjes uit oude boreholes weet te halen.

Een derde proef moet de studenten vertrouwd maken met het begrip permeabiliteit: hoe hoger de druk, hoe hoger de dichtheid van het gesteente, en hoe moeilijker de doorloop van de olie.

Gevraagd naar wat nou het moeilijkste aan het practicum is, zegt Suzan: ,,Het practicum is echt goed te doen. Je volgt de instructies op en het gaat allemaal wel. Het verslag is pas lastig. Dan moet je gaan bedenken wat je eigenlijk allemaal hebt gedaan.” Student-assistent Norbert denkt dat met name de laatste proef door studenten theoretisch minder wordt begrepen. ,,Het gesteente wordt aan alle kanten ingedrukt en dus samengeperst”, zegt hij. ,,Studenten hebben de neiging om te denken dat het zich naar één kant gaat uit zetten, maar dat is helemaal niet zo.”

Sigon denkt vooral dat het practicum een absolute noodzaak is voor inzicht in de stof. ,,Het is dit jaar voor het eerst dat theorie en praktijk gelijk na elkaar, voor het tentamen, gegeven worden. Het is een experiment, maar het bevalt goed. Vroeger deed je in het tweede jaar de theorie, en dan moest je aan het eind van je studie het practicum nog even doen.”

Ter demonstratie wijst hij op de resultaten van het afgelopen tentamen. ,,Van de 32 mensen hebben er twee een onvoldoende. Ik kan je vertellen, dat was vroeger wel anders.”

Die onvoldoendes zijn in ieder geval niet van meisjes. Sigon: ,, De meiden doen het bij ons veel beter dan de knapen, schrijf dat maar op.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.