Campus

‘Noem het lotsbestemming’

“Ze zullen wel opgelucht zijn”, lacht prof.ir. Boudewijn Ambrosius op zijn 65ste verjaardag. Hij steekt, met gedoogsteun van zijn groep en de decaan, nog af en toe een sigaartje op in zijn werkkamer. Straks is dat voorbij.


Gaat u uw verjaardag vieren?

“Mijn mooiste cadeautje is de promotie straks van José van den IJssel over toepassing van gps in lage satellietbanen1. Gps is wel een beetje mijn ding geworden in de laatste 25 jaar. José laat zien hoe met gps de positie van andere satellieten tot op de centimeter nauwkeurig bepaald kan worden.”


U werd vijftien jaar geleden een van de eerste Anthonie van

Leeuwenhoekhoogleraren. Wat was het idee daarachter?


“Het was een actie van de toenmalige rector Karel Wakker en de toenmalige voorzitter Nico de Voogd van het college van bestuur. Zij realiseerden zich dat veel getalenteerde medewerkers niet konden doorstromen, omdat het aantal leerstoelen beperkt was. Er zijn toen zeventien medewerkers tot Anthonie van Leeuwenhoekhoogleraar benoemd.”


Onder wie veel bekende namen als Cees Dekker, Jack Pronk, Leo Kouwenhoven en Mark van Loosdrecht.

“Klopt. De bedoeling was dat talent te binden en te belonen door ze hoogleraar te maken zonder eigen leerstoel. Daarna zijn er meer en kleinere cohorten geweest. Het was voor mij persoonlijk natuurlijk prettig, maar ik vond het beleidsmatig ook een verstandige zet, omdat je anders riskeert dat die mensen vertrekken. Dat zou een brain drain voor de universiteit betekenen. Nu wil ik niet zeggen dat mijn vertrek heel dramatisch zou zijn geweest.”


U was zeer aan de TU gebonden. Voor uw afstuderen bent u hier in dienst gekomen en nooit meer weggegaan. Waarom bent u vliegtuigbouw gaan studeren?

“Op de middelbare school – rond 1965 – had ik belangstelling voor astronomie. Dat was in de begintijd van de ruimtevaart. Ik keek met een zelfgemaakt kijkertje naar de sterren en zag op een gegeven moment een stip tussen die sterren door fietsen. Dat bleek Echo-2 te zijn, een reflecterende ballonsatelliet. Die vond ik interessant en ik vroeg me af wanneer ik ‘m weer kon zien. Dan moest je de baan kennen en begrijpen hoe alles draait. Ik wilde iets in die richting gaan studeren, maar daar bestond niks voor. Tweede keus was vliegtuigbouwkunde. Ik moest me door die hele brij aerodynamica en klinknagels worstelen tot er een college kwam van iemand, professor Wittenberg, die iets aan ruimtevaart deed. Na vier jaar studie ben ik getrouwd en zocht ik een baantje. Wittenberg vertelde dat een medewerker van hem, ingenieur Wakker, een student-assistent zocht. Ik had geen benul van wat hij deed, maar ik ging solliciteren. Hij bleek satellietbanen te doen. Wat een toeval; dat was exact waar mijn belangstelling lag. Hij was de enige in Nederland die daar toen aan werkte.”


Dat moet wel een ontdekking zijn geweest.

“Ik had het gevoel dat het zo moest zijn. Je kunt het lotsbestemming noemen. Vanaf dat moment heb ik als student-assistent bij hem gewerkt. Ik was geen snelle student en bovendien waren het die mooie onbezorgde tijden in de roaring sixties en seventies. Haha, flowerpower enzo.”


En niemand die u achter de broek zat qua studie?

Nee, behalve mijn vader. Maar ik vond het fijn om in een soort bondgenootschap met Wakker te werken. Daar kwam toen nog ene meneer Piersma bij die goed kon programmeren. Dat was eigenlijk de start van het groepje. Wakker was nogal ondernemend en sloot een overeenkomst met geodesie. Die hadden een lasermeetstation in Kootwijk. Zij waren heel goed in het meten van de afstand tot overkomende satellieten. Die schoten ze aan met een laser, maten de tijd totdat het weerkaatste licht terug kwam en vermenigvuldigden dat met de lichtsnelheid. Dan wist je de afstand. En dat doe je dan tsjak, tsjak, tsjak honderden keren achtereen. Er waren meerdere van dat soort stations over de wereld. Wij werden goed in het verwerken van die gegevens: het omzetten van die afstandsmetingen in een ruimtebaan. We waren toen trots als je dat op tweeënhalve meter nauwkeurig kon. Nu gaat dat op de millimeter. De hele ontwikkeling daarnaartoe heb ik hier meegemaakt.”


Ik las ergens dat u betrokken bent geweest bij de opkomst van gps. Hoe ging dat?

“Gps is van oorsprong een militair systeem waarvan de eerste satellieten al in de zeventiger jaren gelanceerd werden als navigation test satellite. De militairen hadden speciale codes voor plaatsbepaling tot op een meter nauwkeurig. Daarnaast was er een civiele code die voor iedereen toegankelijk was. De industrie heeft zich daar toen op gestort om handontvangers te maken. Er waren fabrikanten die met een trucje toch ook de nauwkeurige militaire codes konden gebruiken. Op dat moment draaiden we mee in een groot Nasa-project met de naam Crustal Dynamics Project. Ik hoorde dat wat wij met lasermetingen deden ook met gps zou kunnen. Dat haalde de onaantastbaarheid van de lasers nogal onderuit. Ik kon toen een paar maanden als gastonderzoeker terecht op het Nasa Jet Propulsion Lab waar ze met gps werkten. Ik wist dat ze daar software (Gipsy) hadden waarmee ze posities van ontvangers nauwkeurig konden berekenen met gps.” 


Hoe nauwkeurig was dat?

“Op de centimeter, het was nog niet zo nauwkeurig als nu. Ik kwam net op het moment dat de software op verschillende plekken in het JPL ontwikkeld werd. Ik heb toen mogen zorgen dat de verschillende onderdelen op één hoop terechtkwamen.”


Is dat niet een grote rol voor een gastonderzoeker?

“Dat bleek achteraf pas. Zij waren tevreden met hoe het ging met die Gipsy software. Die was over verschillende afdelingen gespreid. Ik wilde het graag gebruiken, maar moest het dan wel overal vandaan halen. Het verzamelen was dus in mijn eigen belang. Toen heb ik dat meegenomen naar Delft.”


Mocht dat wel?

“Ja hoor. Daar waren toen helemaal geen restricties voor. Ik ben er hier vanaf 1984 mee gaan spelen. Daardoor is gps een belangrijk instrument geworden om nauwkeurige plaatsbepaling mee te doen. In de loop van de tijd werd gps steeds vaker als extra instrument meegegeven aan boord van satellieten.”


Wat is uw belangrijkste ontdekking?

“Dat houdt verband met mijn verjaardag op 9 april. Voor het Nasa Crustal Dynamics Project waren wij een analysecentrum. Wij rekenden elke week de baan van de Lageos-1 satelliet uit, voor een periode van een week, maar ook voor een periode van vijf weken. Het begin klopte prachtig,maar de langetermijnberekening liep op gegeven moment fout. Daar zat een rare knik in die we niet konden verklaren. Ik dacht: als er nu een heel klein krachtje niet werkt waar we wel mee rekenen? Dat zou de stralingsdruk van zonlicht kunnen zijn. Stel eens, dacht ik, dat er een zonsverduistering plaats zou hebben op de plaats van de satelliet. Ik zoeken en wat bleek: op mijn verjaardag, 9 april 1986, was er een zonsverduistering op een smalle strook op aarde geweest. Toen heb ik de positie van de maan vanuit de satelliet gezien ten opzichte van de zon berekend. Daaruit bleek dat dat ding heel toevallig ruim een uur in de schaduw van de maan had verkeerd. Dat verklaarde de koersafwijking. Bingo. Dat was wel een van de meest vreugdevolle ontdekkingen die ik meegemaakt heb. Een klassiek Eureka.”



U kijkt met genoegen terug op uw wetenschappelijke loopbaan, maar ik begrijp dat u kritisch bent over het onderwijs?

“We hebben in de loop der jaren een hele laag van onderwijsdeskundigen gekregen. Ik betwijfel of die zelf ooit onderwijs hebben gegeven. Maar zij vallen docenten wel lastig met getalletjes. Ze vragen zich nooit af of er misschien iets aan de instroom is veranderd.”


Bedoelt u daarmee de eerstejaars?

“De sociale vaardigheden van jongeren zijn veel groter dan vroeger – toen waren het verlegen jongens en meisjes, nu zijn het volwassen jonge mannen en vrouwen als ze binnenkomen. Maar de bagage aan parate kennis is dramatisch verminderd. Ze zijn vaak onvoldoende gemotiveerd of voorbereid op de studie en ik vind het dan onterecht om de slechte resultaten aan de docenten te wijten.”


Staat het niveau onder druk?

“Dat risico zit er natuurlijk in. De eerste drie jaar van de opleiding is eigenlijk een zeef. Een verkeerde studiekeuze mag; als je het maar snel beseft. Win-win voor beide partijen; zij snel naar een betere keuze, wij minder ballast. Veertig procent van de instromers valt uit en dat is historisch nooit anders geweest. Maar de managers zeggen dan: je had beter onderwijs moeten geven dan had je die veertig procent erbij gehouden. Sturen op volumes heet dat. En dan vallen ze later alsnog af. Dat is een ergernis van me.”


Van die ergernis bent u nu af. Hoe stelt u zich het leven als emeritus voor?

“Ik blijf hier zeker komen. Dit is mijn biotoop. Mijn werk is mijn hobby en mijn leven. Ik ga niet achter de geraniums zitten. Nu zijn we verhuisd naar Vlissingen, maar ik neem me voor een dag in de week naar Delft te komen. Ik heb een gastvrijheidverklaring voor de komende vijf jaar. Deze kamer laat ik aan mijn opvolger, wiens naam overigens nog niet bekend is. Zelf zal ik een seniorenkamer delen met onder anderen Karel Wakker.”

CV
CV

CV


Boudewijn Ambrosius (9 april 1949) ging in 1967 vliegtuigbouwkunde studeren aan de TH Delft, omdat dat het meest weg had van de door hem bewonderde ruimtevaart. In 1971 werd hij student-assistent en na zijn afstuderen in 1975 wetenschappelijk medewerker. In 1985 werd hij universitair hoofddocent onder Karel Wakker bij de leerstoel baanmechanica. Tussen 1977 en 1993 ontwikkelde hij programmatuur voor zeer nauwkeurige baanbepalingen van satellieten. Op 1 april 1999 werd hij als een van zeventien talentvolle medewerkers tot Anthonie van Leeuwenhoekhoogleraar benoemd. In 2005 werd dat een regulier hoogleraarschap.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.