Campus

Niet elke twintig jaar de stad omschoffelen

. chap Han Meyer over de renaissance van stedenbouwkundeDe stedenbouwkunde heeft het stadsontwerp herontdekt als werk van de lange adem, maar het nieuwe politieke klimaat is hijgerig.

Dat tempert het optimisme van stedenbouwkunde-hoogleraar prof.dr.ir. Han Meyer.

Han Meyer studeerde in Delft, drukte in de jaren tachtig zijn stempel op de Rotterdamse stadsvernieuwing, keerde terug naar de TU en sprak onlangs zijn inaugurale rede uit als hoogleraar. En hij schreef minstens één prachtig boek, De Stad en de Haven: London, Barcelona, New York, Rotterdam (1996), dat hem tot zijn ongenoegen de reputatie bezorgde de expert te zijn op het gebied van haventransformaties. ,,In het land der blinden is éénoog koning”, zegt hij droogjes. ,,Met Rotterdam en de haven word ik meer geassocieerd dan me lief is.” Met een lachje: ,,Het werkt snel stigmatiserend.” Toch één citaat: ,,De Euromast symboliseerde de poging om vanuit het stadscentrum reikhalzend, op het puntje van de tenen en turend naar de horizon, nog een glimp van de werkende haven op te vangen.” Ook in het buitenland gaat het boek nog steeds over de toonbank.

Hij wil vooral praten over de actualiteit. Hij maakt zich zorgen over de toekomst van de inrichting van stad en land, en de presentatie van de rijksbegroting heeft hem vorige week allesbehalve op zijn gemak gesteld. ,,Het nieuwe kabinet zet sterk in op kortetermijndoelen: aanjaagteams voor particulier woningbezit, geld voor spitsstroken in plaats van investeringen in de infrastructuur voor het openbaar vervoer. Dat kan het begin zijn van een ontwikkeling die de Nederlandse steden tot de achterlijkste van Europa maakt. Madrid, Barcelona, London, Antwerpen % overal wordt zwaar geïnvesteerd in stations. Ze spelen een belangrijke rol in de revitalisering van die steden. Nederland blijft steken in de ambities.”

Gevraagd naar een worst case scenario voorziet Meyer voor een aantal Nederlands steden het lot dat veel Noord-Amerikaanse steden trof in de jaren zeventig: verpaupering, een massale uittocht naar de suburbs, onttakeling van de infrastructuur. ,,Slecht doordachte stedenbouwkunde kan die ontwikkelingen niet veroorzaken, maar wel versnellen.”

Je zou bijna denken dat de stedenbouwkunde door een diep dal gaat. Het tegendeel is waar: sinds eind jaren tachtig een nieuwe generatie stedenbouwkundigen zich aan het keurslijf van het functionalisme ontworstelde, beleeft de discipline een periode die Meyer als een renaissance omschrijft. Cultuur en ratio gaan % net als in de Gouden Eeuw en in de negentiende, vroeg twintigste eeuw – weer samen in het stadsontwerp. Al blijft het functionalisme regelmatig de kop opsteken. ,,Het zit ons Nederlanders diep in de genen.”

De stroming van de laatste tien, vijftien jaar heeft geen naam – ,,er zijn geen dogma’s, het is geen sekte”, benadrukt Meyer. De Kop van Zuid en Ijburg zijn waarschijnlijk de bekendste voorbeelden van de nieuwe opvattingen. Het gaat om de stad als ruimtelijke compositie in plaats van als optelsom van functionele programma’s; het belang van een elastisch stadsontwerp; de spanning tussen techniek en territoriale context; verkaveling als basis voor een harmonieuze afstemming van gebouwtypologie en bebouwingsdichtheid. Meyer geeft toe, de termen klinken technocratisch. ,,Maar ze zijn heel bruikbaar in het debat: in wat voor steden willen we leven? Hoe ziet de ideale stad eruit?” Meyer heeft genoeg voorbeelden van de rol die Delft speelt in die discussie: de inspanningen van zijn collega-hoogleraar Frieling om tot een ontwerp voor een Deltametropool te komen, de bijdragen die de faculteit Bouwkunde levert aan de komende architectuurbiennale in Rotterdam, en vele afstudeerprojecten.

Best mogelijk dat de politiek nu effe niet zit te wachten op langetermijnvisies: Meyer roept collega’s en studenten op om met stadsontwerpen het debat aan te zwengelen. ,,Laten zien: zo kan het ook.” Het wordt een uphill battle. Maar, weet Meyer, ruim anderhalve eeuw geleden kostte het de Rotterdamse stadsarchitect Rose twaalf jaar om de gemeente er van te overtuigen dat de aanleg van singels de stad niet alleen gezonder, maar ook fraaier zou maken. Nu behoren ze tot de parels van de stad.

Functionalisme heeft lange tijd overheerst. De omslag begon in Delft, eind jaren zeventig. U heeft dat als student meegemaakt.

,,Stedebouwkunde was in de jaren zestig en zeventig uitgehold tot een vak waar men enkel nog in schema’s en modellen dacht. Je keek als het ware door je oogwimpers naar de stad. Stedebouwkundigen werkten met vlekkenplannen, de uitwerking werd volledig aan architecten en civiel-technici overgelaten.

Op de TU hebben docenten en student-assistenten rond docent Rein Geurtsen de ruimtelijke vorm van de stad weer aan de orde gesteld, geïnspireerd door studies uit Zuid-Europa en het werk van de Franse historicus Braudel. Braudel liet zien dat achter de staccato geschiedenis van veldslagen, revoluties en machtswisseling een veel langzamere golfbeweging schuilgaat: de gewoontes, de folklore, het taalgebruik. Stedenbouwkundigen trokken een vergelijking met hun vakgebied en kregen oog voor de %lange duur van de stedelijke structuur%, die je niet zomaar moest veronachtzamen. Het was een richtingenstrijd, waar een nieuwe generatie stedebouwkundigen uitis voortgekomen.”

Waarom wordt u niet graag in het hokje van havenexpert geplaatst?

,,Met het onderwerp stad en haven wilde ik een breder thema aan de orde te stellen: de relatie tussen de stad en de grootschalige infrastructuur. In de twintigste eeuw is daar iets mis gegaan. Door specialisatie en schaalvergroting hebben de stedenbouwkundigen veel invloed verloren op het gebied van de vormgeving van grootschalige infastructuren.

Ze hebben het voor een deel ook uit handen gegeven: met infrastructuur moest de stedebouwkunde zich niet bemoeien, was de opvatting.

Vanaf de jaren veertig heeft het functionalisme de Nederlandse stedebouwkunde gedomineerd. Nederland werd beschouwd als gidsland: stedenbouwkundigen uit de hele wereld kwamen hierheen om de Bijlmer of het herbouwde stadshart van Rotterdam te bewonderen als staaltjes van gedurfde stadsvernieuwing. Later kwam het besef dat je de continuïteit en de samenhang in een stad niet ongestraft kunt negeren.

Grootschalige infrastructuur was niet meer verweven in het stadsontwerp. De stad werd een optelsom van autonome blokken en infrastructuurzones met slechts één functie. Op het moment dat zulke infrastructuur dan die functie verliest, zit je met de vraag wat je er nog mee aanmoet. In de toekomst zullen we worden geconfronteerd met de verdwijning van havenfuncties uit het na-oorlogse havengebied van Rotterdam, een gebied van zo’n honderd vierkante kilometer. Ik voorspel dat er deze eeuw wastelands zullen ontstaan van een ongekende omvang. De erfenis van het functionalisme, dat gefixeerd was op het idee dat je tot op de vierkante centimeter nauwkeurig moet bepalen welke functie een gebied tot in lengte der dagen moet hebben. Maar die wastelands vormen tegelijkertijd een grote uitdaging voor de stedebouwkundigen van nu.”

Wat is er tegen om oude structuren te negeren? Een stadsdeel heeft zijn functie verloren: je breekt het af en begint opnieuw.

,,Vroeg of laat kom je die structuren weer keihard tegen. Rotterdam is een goed voorbeeld: daar heeft men na de oorlog een grid neergelegd over een structuur die de vorm van een driehoek had. Dat schuurt. Kijk maar naar het Hofplein of de vele bajonet-aansluitingen (hij tekent een straat die halverwege een stukje naar rechts afbuigt, en zich dan weer voortzet) in de straten. Hoe je het ook wendt of keert, op een gegeven moment moet je aansluiten op bestaande structuren. Je kunt niet in één keer de hele stad veranderen.

Daarnaast is er een principieel bezwaar. Als je een stad elke tien, twintig jaar omschoffelt, zullen de afzonderlijke delen nooit een betekenis krijgen als publieke ruimte. Het is alsof je het gemeentehuis elk decennium verplaatst.”

Rusteloos blijven veranderen, dat is toch juist de kracht van Rotterdam?

,,De kracht en de zwakte. Rotterdam ligt bezaaid met stadsontwerpen die nooit zijn voltooid. Het is een wispelturigheid die te maken heeft met de onvoorspelbare groei van de haven, maar ook met de oude angst om niet voor volwaardige grote stad te worden aangezien.

De stad kent juist vele plekken die hun pracht ontlenen aan het feit dat ze al zo lang bestaan. De Kralingse plas, bijvoorbeeld, die heel slim is neergelegd in gebied waar zich ooit een turfontginningsgebied bevond. Veranderlijkheid kan beter gedijen als het zich hecht aan een structuur die een grote continuïteit kent.

Het oude functionalistische idee dat stedenbouwkunde draait om het inpluggen van programma’s is taai in Rotterdam. Kijk naar het ‘zwembadparadijs’ Tropicana, dat eind jaren tachtig ondanks veel verzet is neergezet op één van de mooiste plekken van Rotterdam, bij de bocht van de Maas. Nu zijn zwembadparadijzen uit de mode en overweegt Tropicana te vertrekken. Maar de plek is verziekt.”

De rol van de overheid is sterk teruggedrongen, maar het functionalisme blijft?

,,Ontwikkelaars hebben die manier van denken voor een groot deel overgenomen. Dat zie je bij de plannen om het park bij de Euromast om te schoffelen en daar een koeienvlaai van leisure-functies neer te leggen. Een afgrijselijk plan, maar de gemeente krijgt de vette worst voorgehouden dat het haar bijna geen geld zal kosten, en dat het vernieuwde park veel nieuw publiek naar de stad zal trekken. De kwaliteit van het park en de Euromast zal volledig om zeep worden geholpen, omwille van een programma waarvan je nu nu al ziet aankomen dat het over vijftien jaar volledig uitgeleefd is. En dan zit je met die koeienvlaai van onroerend goed waar je niets meer aan hebt. Sinds Leefbaar Rotterdam iets te zeggen heeft, lijkt zo’n plan kans te maken om te worden verwezenlijkt, tot mijn schrik.”

,,Dat de Rotterdamse politiek een aantal megalomane programma’s terugdraait vind ik niet onverstandig % de voorgestelde vernieuwing van het Centraal Station is een merkwaardig plan, alle tekeningen van lachende mensen en spelende kinderen ten spijt. Maar zodra megalomane plannen uit de private sector komen, lijken ze vrij spel te krijgen.”

Ik lees in uw boek dat ondernemers en bestuurders ooit samen werkten aan de verbetering van hun stad.

,,Je hoort vaak de klacht dat die grote betrokkenheid betrokkenheid van ondernemers en andere kapitaalkrachtige private partijen bij het wel en wee van de stad niet meer bestaat. Zo’n project in het park is van een totaal andere orde dan, zeg, de oprichting van een museum. Het wordt niet gedaan om Rotterdam een dienst te bewijzen, maar om het particulier gewin. In het begin van de twintigste eeuw had je een civic culture die voortkwam uit de markt, maar tegelijkertijd beseften de ondernemers dat de markt niet alles kan oplossen: publieke instanties werden in het leven geroepen om Rotterdam verder omhoog te stoten in de vaart der volkeren. De betrokken bedrijven voelden zich toen nauw verbonden met Rotterdam. Ontwikkelaars hebben nu hun hoofdkantoor in Tilburg of Amstelveen.”

Tot slot: werkt u aan een nieuw boek?

,,Ja.” Hij pakt er de drukproeven bij. ,,Dit is Het ontwerp van de stadsplattegrond, het eerste deel van een serie over stedebouw, geschreven met Jan Heeling en John Westrik.. Het moet 25 september verschijnen. Later volgen Het ontwerp van de openbare ruimte, De regels voor het bouwen en Stedebouw: techniek, wetenschap, kunst of sociaal werk.,,

Het wordt een invloedrijke serie?

,,Ik hoop het.”

. chap Han Meyer over de renaissance van stedenbouwkunde

De stedenbouwkunde heeft het stadsontwerp herontdekt als werk van de lange adem, maar het nieuwe politieke klimaat is hijgerig. Dat tempert het optimisme van stedenbouwkunde-hoogleraar prof.dr.ir. Han Meyer.

Han Meyer studeerde in Delft, drukte in de jaren tachtig zijn stempel op de Rotterdamse stadsvernieuwing, keerde terug naar de TU en sprak onlangs zijn inaugurale rede uit als hoogleraar. En hij schreef minstens één prachtig boek, De Stad en de Haven: London, Barcelona, New York, Rotterdam (1996), dat hem tot zijn ongenoegen de reputatie bezorgde de expert te zijn op het gebied van haventransformaties. ,,In het land der blinden is éénoog koning”, zegt hij droogjes. ,,Met Rotterdam en de haven word ik meer geassocieerd dan me lief is.” Met een lachje: ,,Het werkt snel stigmatiserend.” Toch één citaat: ,,De Euromast symboliseerde de poging om vanuit het stadscentrum reikhalzend, op het puntje van de tenen en turend naar de horizon, nog een glimp van de werkende haven op te vangen.” Ook in het buitenland gaat het boek nog steeds over de toonbank.

Hij wil vooral praten over de actualiteit. Hij maakt zich zorgen over de toekomst van de inrichting van stad en land, en de presentatie van de rijksbegroting heeft hem vorige week allesbehalve op zijn gemak gesteld. ,,Het nieuwe kabinet zet sterk in op kortetermijndoelen: aanjaagteams voor particulier woningbezit, geld voor spitsstroken in plaats van investeringen in de infrastructuur voor het openbaar vervoer. Dat kan het begin zijn van een ontwikkeling die de Nederlandse steden tot de achterlijkste van Europa maakt. Madrid, Barcelona, London, Antwerpen % overal wordt zwaar geïnvesteerd in stations. Ze spelen een belangrijke rol in de revitalisering van die steden. Nederland blijft steken in de ambities.”

Gevraagd naar een worst case scenario voorziet Meyer voor een aantal Nederlands steden het lot dat veel Noord-Amerikaanse steden trof in de jaren zeventig: verpaupering, een massale uittocht naar de suburbs, onttakeling van de infrastructuur. ,,Slecht doordachte stedenbouwkunde kan die ontwikkelingen niet veroorzaken, maar wel versnellen.”

Je zou bijna denken dat de stedenbouwkunde door een diep dal gaat. Het tegendeel is waar: sinds eind jaren tachtig een nieuwe generatie stedenbouwkundigen zich aan het keurslijf van het functionalisme ontworstelde, beleeft de discipline een periode die Meyer als een renaissance omschrijft. Cultuur en ratio gaan % net als in de Gouden Eeuw en in de negentiende, vroeg twintigste eeuw – weer samen in het stadsontwerp. Al blijft het functionalisme regelmatig de kop opsteken. ,,Het zit ons Nederlanders diep in de genen.”

De stroming van de laatste tien, vijftien jaar heeft geen naam – ,,er zijn geen dogma’s, het is geen sekte”, benadrukt Meyer. De Kop van Zuid en Ijburg zijn waarschijnlijk de bekendste voorbeelden van de nieuwe opvattingen. Het gaat om de stad als ruimtelijke compositie in plaats van als optelsom van functionele programma’s; het belang van een elastisch stadsontwerp; de spanning tussen techniek en territoriale context; verkaveling als basis voor een harmonieuze afstemming van gebouwtypologie en bebouwingsdichtheid. Meyer geeft toe, de termen klinken technocratisch. ,,Maar ze zijn heel bruikbaar in het debat: in wat voor steden willen we leven? Hoe ziet de ideale stad eruit?” Meyer heeft genoeg voorbeelden van de rol die Delft speelt in die discussie: de inspanningen van zijn collega-hoogleraar Frieling om tot een ontwerp voor een Deltametropool te komen, de bijdragen die de faculteit Bouwkunde levert aan de komende architectuurbiennale in Rotterdam, en vele afstudeerprojecten.

Best mogelijk dat de politiek nu effe niet zit te wachten op langetermijnvisies: Meyer roept collega’s en studenten op om met stadsontwerpen het debat aan te zwengelen. ,,Laten zien: zo kan het ook.” Het wordt een uphill battle. Maar, weet Meyer, ruim anderhalve eeuw geleden kostte het de Rotterdamse stadsarchitect Rose twaalf jaar om de gemeente er van te overtuigen dat de aanleg van singels de stad niet alleen gezonder, maar ook fraaier zou maken. Nu behoren ze tot de parels van de stad.

Functionalisme heeft lange tijd overheerst. De omslag begon in Delft, eind jaren zeventig. U heeft dat als student meegemaakt.

,,Stedebouwkunde was in de jaren zestig en zeventig uitgehold tot een vak waar men enkel nog in schema’s en modellen dacht. Je keek als het ware door je oogwimpers naar de stad. Stedebouwkundigen werkten met vlekkenplannen, de uitwerking werd volledig aan architecten en civiel-technici overgelaten.

Op de TU hebben docenten en student-assistenten rond docent Rein Geurtsen de ruimtelijke vorm van de stad weer aan de orde gesteld, geïnspireerd door studies uit Zuid-Europa en het werk van de Franse historicus Braudel. Braudel liet zien dat achter de staccato geschiedenis van veldslagen, revoluties en machtswisseling een veel langzamere golfbeweging schuilgaat: de gewoontes, de folklore, het taalgebruik. Stedenbouwkundigen trokken een vergelijking met hun vakgebied en kregen oog voor de %lange duur van de stedelijke structuur%, die je niet zomaar moest veronachtzamen. Het was een richtingenstrijd, waar een nieuwe generatie stedebouwkundigen uitis voortgekomen.”

Waarom wordt u niet graag in het hokje van havenexpert geplaatst?

,,Met het onderwerp stad en haven wilde ik een breder thema aan de orde te stellen: de relatie tussen de stad en de grootschalige infrastructuur. In de twintigste eeuw is daar iets mis gegaan. Door specialisatie en schaalvergroting hebben de stedenbouwkundigen veel invloed verloren op het gebied van de vormgeving van grootschalige infastructuren.

Ze hebben het voor een deel ook uit handen gegeven: met infrastructuur moest de stedebouwkunde zich niet bemoeien, was de opvatting.

Vanaf de jaren veertig heeft het functionalisme de Nederlandse stedebouwkunde gedomineerd. Nederland werd beschouwd als gidsland: stedenbouwkundigen uit de hele wereld kwamen hierheen om de Bijlmer of het herbouwde stadshart van Rotterdam te bewonderen als staaltjes van gedurfde stadsvernieuwing. Later kwam het besef dat je de continuïteit en de samenhang in een stad niet ongestraft kunt negeren.

Grootschalige infrastructuur was niet meer verweven in het stadsontwerp. De stad werd een optelsom van autonome blokken en infrastructuurzones met slechts één functie. Op het moment dat zulke infrastructuur dan die functie verliest, zit je met de vraag wat je er nog mee aanmoet. In de toekomst zullen we worden geconfronteerd met de verdwijning van havenfuncties uit het na-oorlogse havengebied van Rotterdam, een gebied van zo’n honderd vierkante kilometer. Ik voorspel dat er deze eeuw wastelands zullen ontstaan van een ongekende omvang. De erfenis van het functionalisme, dat gefixeerd was op het idee dat je tot op de vierkante centimeter nauwkeurig moet bepalen welke functie een gebied tot in lengte der dagen moet hebben. Maar die wastelands vormen tegelijkertijd een grote uitdaging voor de stedebouwkundigen van nu.”

Wat is er tegen om oude structuren te negeren? Een stadsdeel heeft zijn functie verloren: je breekt het af en begint opnieuw.

,,Vroeg of laat kom je die structuren weer keihard tegen. Rotterdam is een goed voorbeeld: daar heeft men na de oorlog een grid neergelegd over een structuur die de vorm van een driehoek had. Dat schuurt. Kijk maar naar het Hofplein of de vele bajonet-aansluitingen (hij tekent een straat die halverwege een stukje naar rechts afbuigt, en zich dan weer voortzet) in de straten. Hoe je het ook wendt of keert, op een gegeven moment moet je aansluiten op bestaande structuren. Je kunt niet in één keer de hele stad veranderen.

Daarnaast is er een principieel bezwaar. Als je een stad elke tien, twintig jaar omschoffelt, zullen de afzonderlijke delen nooit een betekenis krijgen als publieke ruimte. Het is alsof je het gemeentehuis elk decennium verplaatst.”

Rusteloos blijven veranderen, dat is toch juist de kracht van Rotterdam?

,,De kracht en de zwakte. Rotterdam ligt bezaaid met stadsontwerpen die nooit zijn voltooid. Het is een wispelturigheid die te maken heeft met de onvoorspelbare groei van de haven, maar ook met de oude angst om niet voor volwaardige grote stad te worden aangezien.

De stad kent juist vele plekken die hun pracht ontlenen aan het feit dat ze al zo lang bestaan. De Kralingse plas, bijvoorbeeld, die heel slim is neergelegd in gebied waar zich ooit een turfontginningsgebied bevond. Veranderlijkheid kan beter gedijen als het zich hecht aan een structuur die een grote continuïteit kent.

Het oude functionalistische idee dat stedenbouwkunde draait om het inpluggen van programma’s is taai in Rotterdam. Kijk naar het ‘zwembadparadijs’ Tropicana, dat eind jaren tachtig ondanks veel verzet is neergezet op één van de mooiste plekken van Rotterdam, bij de bocht van de Maas. Nu zijn zwembadparadijzen uit de mode en overweegt Tropicana te vertrekken. Maar de plek is verziekt.”

De rol van de overheid is sterk teruggedrongen, maar het functionalisme blijft?

,,Ontwikkelaars hebben die manier van denken voor een groot deel overgenomen. Dat zie je bij de plannen om het park bij de Euromast om te schoffelen en daar een koeienvlaai van leisure-functies neer te leggen. Een afgrijselijk plan, maar de gemeente krijgt de vette worst voorgehouden dat het haar bijna geen geld zal kosten, en dat het vernieuwde park veel nieuw publiek naar de stad zal trekken. De kwaliteit van het park en de Euromast zal volledig om zeep worden geholpen, omwille van een programma waarvan je nu nu al ziet aankomen dat het over vijftien jaar volledig uitgeleefd is. En dan zit je met die koeienvlaai van onroerend goed waar je niets meer aan hebt. Sinds Leefbaar Rotterdam iets te zeggen heeft, lijkt zo’n plan kans te maken om te worden verwezenlijkt, tot mijn schrik.”

,,Dat de Rotterdamse politiek een aantal megalomane programma’s terugdraait vind ik niet onverstandig % de voorgestelde vernieuwing van het Centraal Station is een merkwaardig plan, alle tekeningen van lachende mensen en spelende kinderen ten spijt. Maar zodra megalomane plannen uit de private sector komen, lijken ze vrij spel te krijgen.”

Ik lees in uw boek dat ondernemers en bestuurders ooit samen werkten aan de verbetering van hun stad.

,,Je hoort vaak de klacht dat die grote betrokkenheid betrokkenheid van ondernemers en andere kapitaalkrachtige private partijen bij het wel en wee van de stad niet meer bestaat. Zo’n project in het park is van een totaal andere orde dan, zeg, de oprichting van een museum. Het wordt niet gedaan om Rotterdam een dienst te bewijzen, maar om het particulier gewin. In het begin van de twintigste eeuw had je een civic culture die voortkwam uit de markt, maar tegelijkertijd beseften de ondernemers dat de markt niet alles kan oplossen: publieke instanties werden in het leven geroepen om Rotterdam verder omhoog te stoten in de vaart der volkeren. De betrokken bedrijven voelden zich toen nauw verbonden met Rotterdam. Ontwikkelaars hebben nu hun hoofdkantoor in Tilburg of Amstelveen.”

Tot slot: werkt u aan een nieuw boek?

,,Ja.” Hij pakt er de drukproeven bij. ,,Dit is Het ontwerp van de stadsplattegrond, het eerste deel van een serie over stedebouw, geschreven met Jan Heeling en John Westrik.. Het moet 25 september verschijnen. Later volgen Het ontwerp van de openbare ruimte, De regels voor het bouwen en Stedebouw: techniek, wetenschap, kunst of sociaal werk.,,

Het wordt een invloedrijke serie?

,,Ik hoop het.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.