Onderwijs

Netwerkclub voor vrouwelijke ingenieurs

Het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs KIVI NIRIA kent sinds begin juni het Netwerk Vrouwelijke Ingenieurs (NVI). Vrouwelijke ir.’s moeten zichtbaarder worden.

 Als bij de oprichtingsvergadering veertig dames acte de présence geven, er al 100 leden zijn en een week erna al 140. Dan weet je dat er behoefte is aan een netwerkclub voor vrouwelijke ingenieurs.

Saskia Blom, bestuurslid en een van de initiatiefnemers van het NVI, is meer dan bevestigd in haar gevoel dat vrouwen met een ingenieurstitel vinden dat ze te weinig zichtbaar zijn bij KIVA NIRIA én dat de activiteiten niet bij hen aansluiten.

“KIVA NIRIA heeft 25.000 leden, waarvan 1200 vrouwen”, schetst Blom de onzichtbaarheid. Deels is dat ‘eigen schuld’. “Vrouwen liften regelmatig mee op het lidmaatschap van hun partner”, weet Blom. Die ‘zie’ je dus niet.

Ook zijn vrouwen volgens haar niet gauw geneigd lid te worden als ze een carrière hebben en ook nog grotendeels voor het huishouden opdraaien. “Dan laten ze dat lidmaatschap maar zitten, omdat ze anders ook daarvoor weer naar activiteiten willen of moeten.”

Misschien worden vrouwen ook geen lid omdat het ze niet zo duidelijk is wat KIVI NIRIA hen kan bieden, veronderstelt Blom. Een netwerkafdeling voor vrouwen moet daaraan tegemoet komen.

Het NVI heeft een paar duidelijke doelstellingen. “Het talent van vrouwelijke ingenieurs actief ondersteunen en zichtbaar maken. We willen bevorderen dat meer meisjes techniek gaan studeren en dat je niet meer de eerste of enige vrouw bent in het bestuur van een instelling of bedrijf. Tegelijkertijd zijn we er voor alle vrouwelijke ingenieurs en willen we aandacht besteden aan zaken waarvoor een bredere groep belangstelling heeft.”

Er komt daarom een breed palet aan activiteiten waarin netwerken en het samenbrengen van vrouwelijke ingenieurs uit alle studierichtingen centraal staat. Tot slot wil het NVI de netwerken van vrouwelijke ingenieurs bij onder meer Arcadis, Shell, Corus en de universiteiten van Delft, Eindhoven, Twente en Wageningen bijeen te brengen. “Die praten nu bijna niet met elkaar.”

Inmiddels staat al een activiteitenprogramma in de steigers. “Er komen bijeenkomsten waar vrouwen kunnen leren van elkaars loopbanen en we gaan onze handen vies maken met onder meer een workshop lassen”, licht Blom toe.

“Ook komen er workshops over onderhandelen en netwerken. En discussies over het glazen plafond, al of niet vertrekken uit de techniek, de man-vrouwrelatie in het werk en zwangerschapsverlof. We gaan ook bedrijfsbezoeken organiseren, want vrouwen kijken anders dan mannen en er komt een symposium over de kracht van de vrouwelijke ingenieur.”

Het NVI keert zich niet af van mannen. “We zijn bewust onderdeel van KIVI NIRIA. Alle activiteiten zijn juist toegankelijk voor álle KIVI-leden. Je hoopt juist ook op mannen bij een discussie over bijvoorbeeld het glazen plafond.” En als alle doelen zijn bereikt? “Dan kan het netwerk overbodig worden. Of een gezelligheidsfunctie krijgen.”

De zeer pijnlijke OOD-operatie uit 2005 lijkt voor velen al weer jaren geleden. De vuistdikke OOD-rapporten zijn diep in de bureauladen verdwenen en eigenlijk kennen velen alleen nog de kreet OOD. Op zich is een pijnlijke ingreep niet erg. Als er maar een happy end is. Helaas claimen veel medewerkers dat het sinds de OOD alleen maar slechter gaat met de dienstverlening aan de medewerkers. Ook is ondertussen bekend dat de extra kosten boven de begroting fors zijn. Redenen genoeg om een zo ingrijpende operatie als de OOD te evalueren op effectiviteit (doeltreffendheid) en efficiëntie (doelmatigheid ofwel geld).

Dat vindt iedereen, zou je denken. Maar nee. Het college van bestuur (cvb) en de ondernemingsraad (or) zijn het oneens over wat en hoe er geëvalueerd moet worden. Het college wil primair de kwaliteit van de dienstverlening onderzoeken. De or wil meer. Natuurlijk wil ook de or weten hoe het met de dienstverlening is gesteld, maar de or wil ook weten of hoe onze collega’s in de dienstverlening hun werk nu ervaren. Daarnaast is het belangrijk te weten of de OOD heeft geleid tot een versterking van onderwijs en onderzoek. In deze tweespalt kiest de projectgroep die de evaluatie uitvoert, lekker zijn eigen weg. Resultaat is dat we in het beste geval een prachtige monitor over de kwaliteit van de dienstverlening krijgen. Het is net een winkel die je iets verkoopt waar je niet om gevraagd hebt. Een evaluatie is namelijk iets anders dan een monitor.

Kent het cvb dit verschil of draait ze ons een rad voor ogen? Met een monitor houd je constant de vinger aan de pols met letterlijk metertjes om te zien of een organisatie functioneert zoals bedoeld. Daaruit kunnen zaken tevoorschijn komen die goed en fout gaan. De organisatie kan daarop actie ondernemen, letterlijk bijsturen om het doel te halen. En dat is precies wat de projectorganisatie zich tot doel stelt: ‘(…) problemen en signalen te inventariseren en te onderzoeken in hoeverre de organisatie in staat blijkt en bereid is om signalen op te vangen en deze om te zetten in structurele verbeteringen.’
Heel nuttig en noodzakelijk, maar dit heeft weinig te maken met de reden waarom de OOD-operatie ooit begon. Dit is iets wat iedere organisatie uit zichzelf zou moeten doen. Het veranderen van de organisatie van de ondersteunende diensten was niet het doel van de OOD, maar een middel om iets veel fundamenteler te bereiken, namelijk onze universiteit weerbaarder te maken tegen een afname van traditionele financiële middelen en concurrentie van buitenaf. De vraag of dat bereikt is, moet de kern van een evaluatie zijn.

Laat deze beoogde weerbaarheid nu net het grote knelpunt zijn van de begroting van volgend jaar. Er komt veel minder geld uit Den Haag en de financiële rekenmeesters van de TU proberen het aantal rode cijfers in de begroting zo klein mogelijk te maken. De vraag is natuurlijk of de OOD ons voldoende op dit dreigende financiële debacle heeft voorbereid. Waar zijn de beoogde besparingen van de OOD gebleven? Of zijn ze er gewoon niet? Is de output van onderwijs en onderzoek verbeterd? Hoe zit het met de valorisatie? Kortom, waar zijn de beoogde opbrengsten van de OOD gebleven? Dit zijn de fundamentele vragen die in een evaluatie thuishoren maar blijkbaar niet gesteld mogen worden.
Een cvb dat professioneel wil sturen, moet met open vizier strijden. Fouten maken mag, als je er maar van leert. En dat geldt zeker voor een kennisinstituut.

Erik Louw is lid van de ondernemingsraad voor Democratisch Beleid en als onderzoeker werkzaam bij het onderzoeksinstituut OTB

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.