Onderwijs

‘Natuurlijk is architectuur wetenschap!’

Prof.dr. Arie Graafland (architectuurtheorie) leidt sinds vorig jaar de nieuwe Delft School of Design, en het buitenlandse talent blijft toestromen.

“Dit is geen gesloten laboratorium.”

Op uw bureau liggen stapels cassettebandjes: de weerslag van het internationale Delft School of Design-symposium dat vorige week plaatsvond op Bouwkunde. Bij sommige lezingen moesten de stoelen met tientallen tegelijk worden aangesleept.

“Ik was stomverbaasd en opgetogen dat er op zaterdagochtend honderd mensen in de zaal zaten. Op zaterdagochtend! Het was ook nog eens het meest theoretische deel van het symposium. Ik had gerekend op een onderonsje van 25 man.”

Wat is er aan de hand?

“Bouwkunde verandert. Studenten hebben meer behoefte aan reflectie. Ze lopen vast, merken dat ze niet overtuigend kunnen uitleggen waarom ze bepaalde ontwerpkeuzes maken. Dat is niet zo vreemd. Ga jij maar eens uitleggen waarom je iets mooi vindt. In no time loop je vast.”

Dat probleem bestond in 1954 ook al.

“Ja, maar toen had je nog heel apodictische ontwerpers. Toen de groep van Bakema hier zat, werd er ontworpen zoals Bakema. Je haalde het niet in je hoofd om wat anders te doen.

Tegenwoordig is er de postmoderne cultuur: alles kan. Hartstikke leuk, maar je moet toch uitleggen waarom je iets op jouw manier doet. Iedereen heeft tegenwoordig zijn eigen theorie. Vaak haastig in elkaar geflanst. Dat levert een oerwoud aan onzin op.”

Is architectuur een wetenschap?

“Op Princeton en Harvard hebben ze die discussie allang achter de rug. Natuurlijk is architectuur wetenschap. De vraag is: wat voor soort wetenschap? Geen wiskunde of natuurkunde, natuurlijk. Maar op een technische universiteit ligt zoiets gevoelig. We zijn hier een buitenbeentje. Niet dat ik daar van wakker lig, overigens.”

U niet, maar op Bouwkunde proef je iets van: eindelijk neemt men ons op de andere faculteiten serieus, want we hebben een onderzoekschool.

“Dat is het eeuwige aanschurken tegen de TU: wij kunnen ook wat, hoor. Dan denk ik: houd nou toch op man, we maken als bouwkundefaculteiten de hele wereld! Stedenbouw is belangrijker dan mobieltjes.”

Als het om het onderzoek op de Delft School of Design gaat, bent u niet dol op de term ‘methodologie’.

“Veel te pretentieus. Alsof we natuurwetenschappelijke experimenten doen. Architectuur is onzekerheidsmanagement. Je hebt te maken met een open en instabiel systeem. De Delft School of Design is geen gesloten laboratorium waar je exacte voorspellingen kunt doen.”

Wat is het wel?

“In eerste instantie een PhD-school. Maar goeie masterstudenten zijn ook welkom in de PhD-ateliers. En het moet een denktank worden. We halen op dit moment de beste mensen weg uit buitenlandse bouwkundefaculteiten. Dat vinden ze daar niet altijd even leuk. Maar het is net een duiventil, dit wereldje. Je lokt grote namen met andere grote namen. Op het symposium is dat wonderwel gelukt: bijna alle uitgenodigde gasten zijn ook naar het symposium gekomen. Zeer uitzonderlijk.”

Hebben de bouwkundefaculteiten in de Verenigde Staten een voorsprong op Delft?

“Als het gaat om theorievorming vind ik ze heel sterk, op die paar echt goede universiteiten althans. Het werk van Europese filosofen als Foucault krijgt daar een rol in het debat over architectuur. De keerzijde is dat er minder aandacht is voor de praktijk. Met de Delft School of Design zitten we als het ware op de huid van de ontwerpers. Dat is lastiger, maar ook vruchtbaarder.”

Bouwkunde heeft net een onderzoeksvisitatie achter de rug.

“Die mensen nemen hun werk serieus, maar de opleiding is gewoon te groot om een afgewogen oordeel over te geven. Dus je krijgt algemene opmerkingen waarvan ik denk: dat had ik zelf ook wel kunnen bedenken.”

Er worden veel beschouwingen over architectuur gepubliceerd. Zit er kaf tussen het koren?

“Heel veel. Bij natuurkunde val je snel door de mand als je onzin uitkraamt, maar een architectenbureau kan het zich veroorloven om de grootste nonsens te publiceren. Met mooie plaatjes kun je die onzin er mooi laten uitzien.”

Word je een betere architect als je de Delft School of Design doet?

“Nee. Maar je wordt wel slimmer. Het onderzoek van de Delft School of Design slaat een brug tussen architectuur en andere wetenschappelijke disciplines. Eén van mijn PhD’s trekt bijvoorbeeld een vergelijking tussen stedelijke ontwikkeling en neodarwinisme. Als in economisch opzicht the survival of the fittest geldt, hoe kun je dan de ontwikkelingen in een wereldstad nog beheersen? Mijn PhD gaat ervan uit dat de stad onbeheersbaar is, in stedenbouwkunde is zo’n uitgangspunt ondenkbaar.

Een andere PhD onderzoekt hoe je inzichten uit de cinematografie kunt gebruiken in beschouwingen over architectuur. En een derde wil promoveren op het thema tijd en ruimte in het werk van de Franse filosoof Henri Bergson. Spannende onderwerpen, heel uiteenlopend, maar altijd met een link naar architectuur.”

Studenten moeten dus verder kijken dan hun eigen vakgebied. Als u ze één boek mocht aanraden, wat zou u dan kiezen?

(zonder aarzelen) “E.J. Dijksterhuis: ‘De mechanisering van het wereldbeeld’. Dat boek is nu al meer dan vijftig jaar oud, maar het blijft een fantastische, bijna literair geschreven geschiedenis van het wetenschappelijk denken.”

Al die reflectie kan natuurlijk verlammend werken.

“Dat is waar. Als je blijft theoretiseren, steeds nieuwe vragen opwerpt, krijgt je geen lijn meer op papier. Je blokkeert. Ik heb studenten gehad die dat overkwam. Dan zei ik op een gegeven moment tegen ze: nu houd je op en ga je ontwerpen! Die reflectie komt wel weer terug, je denkt toch niet dat je je bovenkamer kunt uitschakelen?

Trouwens: ontwerpen is ook een soort reflectie. Maar het heeft een heel andere energie.”

U bent van huis uit filosoof en socioloog en probeert in verschillende disciplines ‘bij te blijven’. Is dat uitputtend?

“Ik werk bij wijze van spreken dag en nacht. Mijn dochter klaagde daar toen ze jonger was wel eens over: gadverdamme, zit je nu alweer te werken?”

Waar komt die drive vandaan? Nieuwsgierigheid? Een passie voor één onderwerp?

“Heel moeilijk te zeggen. Ik haal mijn motivatie ook uit mijn studenten. En iedereen wil scoren in het vak, die competitiedrang speelt óók een rol. In ons land mag je zoiets niet hardop zeggen. Maar dan moet je als Nederlandse universiteit ook niet met MIT of Harvard vergeleken willen worden. Want die mensen daar bijten elkaar de strot af.”

Hoezo?

“Je merkt dat mensen je meteen scannen: hoe belangrijk ben jij, en heb ik wat aan je? Geen aangename cultuur. Ik heb wel eens een aanbod van een Amerikaanse universiteit afgeslagen. Ik zou daar niet kunnen aarden.”

U koos eind jaren zestig na de mts voor een studie sociologie en filosofie. Waarom?

“Uit politieke interesse. Ik wilde de wereld veranderen. Nog steeds, trouwens. Omdat mijn ouders wilden dat ik een vak leerde, heb ik die mts gedaan. Vreselijk saai.

Na mijn studie sociologie was het lastig om een baan te vinden. Ja, in het onderwijs, maar daar had ik even genoeg van. Ik heb altijd een slingerbeweging gemaakt van theorie naar praktijk en weer terug. Na een half jaar vond ik werk bij de stedenbouwkundige dienst van Arnhem. Iets waarvoor ik totaal de achtergrond niet had! En ik moest meteen met de wethouder overleggen. Het was pompen of verzuipen. De beste leerschool die ik ooit heb gehad.”

Meer onderzoek op bouwkunde, betekent dat meer nadruk op publiceren? Publish or perish?

“Absoluut. Je moet zichtbaar zijn in die wereld. Maar van die vreselijke puntensystemen ben ik geen voorstander. Het gaat helemaal niet meer om de inhoud. En dat publiceren in bepaalde bladen als ‘kwaliteitskeurmerk’ kan dienen is flauwekul. De architectuurwereld kent nu eenmaal geen equivalent van Nature of Science.”

www.bk.tudelft.nl/dsd
WIE IS ARIE GRAAFLAND?

Prof.dr. Arie Graafland is Antoni van Leeuwenhoek-hoogleraar architectuurtheorie en hoofd van de Delft School of Design, die in september van start ging. Hij noemt zichzelf een ‘echte onderzoeksmanager’: nauw betrokken bij het werk van de promovendi en eerder invloedrijk door de kwaliteit van het eigen onderzoek dan dankzij gefinetunede management skills. “Helaas kom ik de laatste tijd niet aan onderzoek toe.”

Over architectuur en stedenbouw heeft Graafland verschillende boeken gepubliceerd: zo schreef hij ‘The Socius of Architecture’ (2000). Graafland is als onderzoekspartner verbonden aan het architectenbureau Kerssen Lijbers Graafland in Amsterdam. “Om het contact met de praktijk niet te verliezen. Als je daar bent, merk je dat elke minuut de telefoon gaat. Steeds nieuwe technische problemen. Op een architectenbureau moeten ze vechten voor reflectie.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Prof.dr. Arie Graafland (architectuurtheorie) leidt sinds vorig jaar de nieuwe Delft School of Design, en het buitenlandse talent blijft toestromen. “Dit is geen gesloten laboratorium.”

Op uw bureau liggen stapels cassettebandjes: de weerslag van het internationale Delft School of Design-symposium dat vorige week plaatsvond op Bouwkunde. Bij sommige lezingen moesten de stoelen met tientallen tegelijk worden aangesleept.

“Ik was stomverbaasd en opgetogen dat er op zaterdagochtend honderd mensen in de zaal zaten. Op zaterdagochtend! Het was ook nog eens het meest theoretische deel van het symposium. Ik had gerekend op een onderonsje van 25 man.”

Wat is er aan de hand?

“Bouwkunde verandert. Studenten hebben meer behoefte aan reflectie. Ze lopen vast, merken dat ze niet overtuigend kunnen uitleggen waarom ze bepaalde ontwerpkeuzes maken. Dat is niet zo vreemd. Ga jij maar eens uitleggen waarom je iets mooi vindt. In no time loop je vast.”

Dat probleem bestond in 1954 ook al.

“Ja, maar toen had je nog heel apodictische ontwerpers. Toen de groep van Bakema hier zat, werd er ontworpen zoals Bakema. Je haalde het niet in je hoofd om wat anders te doen.

Tegenwoordig is er de postmoderne cultuur: alles kan. Hartstikke leuk, maar je moet toch uitleggen waarom je iets op jouw manier doet. Iedereen heeft tegenwoordig zijn eigen theorie. Vaak haastig in elkaar geflanst. Dat levert een oerwoud aan onzin op.”

Is architectuur een wetenschap?

“Op Princeton en Harvard hebben ze die discussie allang achter de rug. Natuurlijk is architectuur wetenschap. De vraag is: wat voor soort wetenschap? Geen wiskunde of natuurkunde, natuurlijk. Maar op een technische universiteit ligt zoiets gevoelig. We zijn hier een buitenbeentje. Niet dat ik daar van wakker lig, overigens.”

U niet, maar op Bouwkunde proef je iets van: eindelijk neemt men ons op de andere faculteiten serieus, want we hebben een onderzoekschool.

“Dat is het eeuwige aanschurken tegen de TU: wij kunnen ook wat, hoor. Dan denk ik: houd nou toch op man, we maken als bouwkundefaculteiten de hele wereld! Stedenbouw is belangrijker dan mobieltjes.”

Als het om het onderzoek op de Delft School of Design gaat, bent u niet dol op de term ‘methodologie’.

“Veel te pretentieus. Alsof we natuurwetenschappelijke experimenten doen. Architectuur is onzekerheidsmanagement. Je hebt te maken met een open en instabiel systeem. De Delft School of Design is geen gesloten laboratorium waar je exacte voorspellingen kunt doen.”

Wat is het wel?

“In eerste instantie een PhD-school. Maar goeie masterstudenten zijn ook welkom in de PhD-ateliers. En het moet een denktank worden. We halen op dit moment de beste mensen weg uit buitenlandse bouwkundefaculteiten. Dat vinden ze daar niet altijd even leuk. Maar het is net een duiventil, dit wereldje. Je lokt grote namen met andere grote namen. Op het symposium is dat wonderwel gelukt: bijna alle uitgenodigde gasten zijn ook naar het symposium gekomen. Zeer uitzonderlijk.”

Hebben de bouwkundefaculteiten in de Verenigde Staten een voorsprong op Delft?

“Als het gaat om theorievorming vind ik ze heel sterk, op die paar echt goede universiteiten althans. Het werk van Europese filosofen als Foucault krijgt daar een rol in het debat over architectuur. De keerzijde is dat er minder aandacht is voor de praktijk. Met de Delft School of Design zitten we als het ware op de huid van de ontwerpers. Dat is lastiger, maar ook vruchtbaarder.”

Bouwkunde heeft net een onderzoeksvisitatie achter de rug.

“Die mensen nemen hun werk serieus, maar de opleiding is gewoon te groot om een afgewogen oordeel over te geven. Dus je krijgt algemene opmerkingen waarvan ik denk: dat had ik zelf ook wel kunnen bedenken.”

Er worden veel beschouwingen over architectuur gepubliceerd. Zit er kaf tussen het koren?

“Heel veel. Bij natuurkunde val je snel door de mand als je onzin uitkraamt, maar een architectenbureau kan het zich veroorloven om de grootste nonsens te publiceren. Met mooie plaatjes kun je die onzin er mooi laten uitzien.”

Word je een betere architect als je de Delft School of Design doet?

“Nee. Maar je wordt wel slimmer. Het onderzoek van de Delft School of Design slaat een brug tussen architectuur en andere wetenschappelijke disciplines. Eén van mijn PhD’s trekt bijvoorbeeld een vergelijking tussen stedelijke ontwikkeling en neodarwinisme. Als in economisch opzicht the survival of the fittest geldt, hoe kun je dan de ontwikkelingen in een wereldstad nog beheersen? Mijn PhD gaat ervan uit dat de stad onbeheersbaar is, in stedenbouwkunde is zo’n uitgangspunt ondenkbaar.

Een andere PhD onderzoekt hoe je inzichten uit de cinematografie kunt gebruiken in beschouwingen over architectuur. En een derde wil promoveren op het thema tijd en ruimte in het werk van de Franse filosoof Henri Bergson. Spannende onderwerpen, heel uiteenlopend, maar altijd met een link naar architectuur.”

Studenten moeten dus verder kijken dan hun eigen vakgebied. Als u ze één boek mocht aanraden, wat zou u dan kiezen?

(zonder aarzelen) “E.J. Dijksterhuis: ‘De mechanisering van het wereldbeeld’. Dat boek is nu al meer dan vijftig jaar oud, maar het blijft een fantastische, bijna literair geschreven geschiedenis van het wetenschappelijk denken.”

Al die reflectie kan natuurlijk verlammend werken.

“Dat is waar. Als je blijft theoretiseren, steeds nieuwe vragen opwerpt, krijgt je geen lijn meer op papier. Je blokkeert. Ik heb studenten gehad die dat overkwam. Dan zei ik op een gegeven moment tegen ze: nu houd je op en ga je ontwerpen! Die reflectie komt wel weer terug, je denkt toch niet dat je je bovenkamer kunt uitschakelen?

Trouwens: ontwerpen is ook een soort reflectie. Maar het heeft een heel andere energie.”

U bent van huis uit filosoof en socioloog en probeert in verschillende disciplines ‘bij te blijven’. Is dat uitputtend?

“Ik werk bij wijze van spreken dag en nacht. Mijn dochter klaagde daar toen ze jonger was wel eens over: gadverdamme, zit je nu alweer te werken?”

Waar komt die drive vandaan? Nieuwsgierigheid? Een passie voor één onderwerp?

“Heel moeilijk te zeggen. Ik haal mijn motivatie ook uit mijn studenten. En iedereen wil scoren in het vak, die competitiedrang speelt óók een rol. In ons land mag je zoiets niet hardop zeggen. Maar dan moet je als Nederlandse universiteit ook niet met MIT of Harvard vergeleken willen worden. Want die mensen daar bijten elkaar de strot af.”

Hoezo?

“Je merkt dat mensen je meteen scannen: hoe belangrijk ben jij, en heb ik wat aan je? Geen aangename cultuur. Ik heb wel eens een aanbod van een Amerikaanse universiteit afgeslagen. Ik zou daar niet kunnen aarden.”

U koos eind jaren zestig na de mts voor een studie sociologie en filosofie. Waarom?

“Uit politieke interesse. Ik wilde de wereld veranderen. Nog steeds, trouwens. Omdat mijn ouders wilden dat ik een vak leerde, heb ik die mts gedaan. Vreselijk saai.

Na mijn studie sociologie was het lastig om een baan te vinden. Ja, in het onderwijs, maar daar had ik even genoeg van. Ik heb altijd een slingerbeweging gemaakt van theorie naar praktijk en weer terug. Na een half jaar vond ik werk bij de stedenbouwkundige dienst van Arnhem. Iets waarvoor ik totaal de achtergrond niet had! En ik moest meteen met de wethouder overleggen. Het was pompen of verzuipen. De beste leerschool die ik ooit heb gehad.”

Meer onderzoek op bouwkunde, betekent dat meer nadruk op publiceren? Publish or perish?

“Absoluut. Je moet zichtbaar zijn in die wereld. Maar van die vreselijke puntensystemen ben ik geen voorstander. Het gaat helemaal niet meer om de inhoud. En dat publiceren in bepaalde bladen als ‘kwaliteitskeurmerk’ kan dienen is flauwekul. De architectuurwereld kent nu eenmaal geen equivalent van Nature of Science.”

www.bk.tudelft.nl/dsd
WIE IS ARIE GRAAFLAND?

Prof.dr. Arie Graafland is Antoni van Leeuwenhoek-hoogleraar architectuurtheorie en hoofd van de Delft School of Design, die in september van start ging. Hij noemt zichzelf een ‘echte onderzoeksmanager’: nauw betrokken bij het werk van de promovendi en eerder invloedrijk door de kwaliteit van het eigen onderzoek dan dankzij gefinetunede management skills. “Helaas kom ik de laatste tijd niet aan onderzoek toe.”

Over architectuur en stedenbouw heeft Graafland verschillende boeken gepubliceerd: zo schreef hij ‘The Socius of Architecture’ (2000). Graafland is als onderzoekspartner verbonden aan het architectenbureau Kerssen Lijbers Graafland in Amsterdam. “Om het contact met de praktijk niet te verliezen. Als je daar bent, merk je dat elke minuut de telefoon gaat. Steeds nieuwe technische problemen. Op een architectenbureau moeten ze vechten voor reflectie.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.