Campus

Marie Bes en al die andere Delftse vrouwen in techniek

Vrouwelijke Delftse studenten hebben zich altijd meer gericht op hun individuele ontplooiing dan op vrouwenemancipatie in het algemeen. Dat is een van de belangrijkste lijnen in ‘Vrouwen in techniek, 90 jaar Delftse vrouwelijke ingenieurs’, een boek dat is voortgevloeid uit een vorig jaar gehouden symposium ter gelegenheid van het negentigjarige bestaan van de Delftse Vrouwelijke Studenten Vereniging (DVSV, in 1974 opgegaan in het Corps).

Het boek werd vorige week donderdag gepresenteerd.

Het moet gezegd: ‘De lange weg naar de Technische Universiteit Delft’, het officiële TU-geschiedenisboek uit 1992, leest nogal als ‘Mannen in techniek’. Alleen om die reden al is ‘Vrouwen in techniek’ een welkome aanvulling. Maar wat het boek levendig houdt, is dat de grote lijnen aangevuld worden met biografietjes en korte interviews met vrouwelijke ingenieurs.

Eerst maar even de cijfers: al in 1874 volgden vrouwen sommige lessen aan de toenmalige Polytechnische School, maar de eerste drie full-time studentes arriveerden pas in 1900. Het percentage vrouwelijke studenten steeg daarna gestaag tot zo’n vier procent, om in 1930 in te storten. Dat kwam vooral omdat hbs-meisjes vanaf dat moment ook op de universiteit terecht konden. Pas in de jaren zestig begon het percentage weer te groeien (het schommelt nu rond de achttien).

Het grootste deel van ‘Vrouwen in techniek’ gaat over de situatie aan de afzonderlijke faculteiten. Is tegenwoordig Bouwkunde de topscorer als het om het percentage meisjes gaat, ooit was die rol voor Scheikunde weggelegd. Van de twaalf promovendae voor 1945 kwamen er elf daarvandaan en ook de eerste vrouwelijke hoogleraar, Antonia Korvezee, werd aan die faculteit benoemd. Naast de rol van vrouwen aan de TU zelf, is er ook aandacht voor hun plaats als ingenieur in de maatschappij en de grootste bedreiging voor hun carrière: het huwelijk. Veel van deze algemene informatie is ontleend aan een uitvoerige enquête onder oud-studentes.
Leven

Maar, zoals gezegd, het zijn de portretten, al zijn ze soms maar summier, van vrouwelijke ingenieurs die het boek leven inblazen. De eerste afstudeerster, Marie Bes, wordt pas meer dan enkel een naam als je weet dat ze bleef hangen als assistent bij Scheikunde en dat ze dat na haar trouwen nog zes jaar vol hield – een unicum in een tijd waarin getrouwde vrouwen geacht werden kindertjes te krijgen en de stamppot op tafel te brengen.

De persoonlijke noten in het boek betreffen overigens niet alleen de ‘ouwetjes’. Ook recenter afgestudeerden (tot 1992) komen, merendeels in interviewvorm, aan het woord over de invulling die zij aan hun ingenieurschap geven. Uit de interviews stijgt af en toe een zweem van truttigheid op, maar over het algemeen vormen ze een prettige aanvulling op het statistische materiaal.

Vanwege de enquête en de interviews bevat ‘Vrouwen in techniek’ een schat aan informatie die nergens elders te krijgen is. Belangrijk dus voor iedereen met een antenne voor geschiedenis. Vanuit dat oogpunt zou het ook leuk zijn als er een boek kwam over de rol van buitenlandse studenten aan de TU. Een goed voorbeeld van hoe je zoiets aanpakt, is nu beschikbaar.

M.A. van Damme-van Weele en J.H.M. Ressing-Wolfert, Vrouwen in techniek, 90 jaar Delftse vrouwelijke ingenieurs. Uitgeverij Deltech, f. 40,-.


Figuur 1 Vrouwendag aan de TU, maart 1989

Christian Jongeneel

Vrouwelijke Delftse studenten hebben zich altijd meer gericht op hun individuele ontplooiing dan op vrouwenemancipatie in het algemeen. Dat is een van de belangrijkste lijnen in ‘Vrouwen in techniek, 90 jaar Delftse vrouwelijke ingenieurs’, een boek dat is voortgevloeid uit een vorig jaar gehouden symposium ter gelegenheid van het negentigjarige bestaan van de Delftse Vrouwelijke Studenten Vereniging (DVSV, in 1974 opgegaan in het Corps). Het boek werd vorige week donderdag gepresenteerd.

Het moet gezegd: ‘De lange weg naar de Technische Universiteit Delft’, het officiële TU-geschiedenisboek uit 1992, leest nogal als ‘Mannen in techniek’. Alleen om die reden al is ‘Vrouwen in techniek’ een welkome aanvulling. Maar wat het boek levendig houdt, is dat de grote lijnen aangevuld worden met biografietjes en korte interviews met vrouwelijke ingenieurs.

Eerst maar even de cijfers: al in 1874 volgden vrouwen sommige lessen aan de toenmalige Polytechnische School, maar de eerste drie full-time studentes arriveerden pas in 1900. Het percentage vrouwelijke studenten steeg daarna gestaag tot zo’n vier procent, om in 1930 in te storten. Dat kwam vooral omdat hbs-meisjes vanaf dat moment ook op de universiteit terecht konden. Pas in de jaren zestig begon het percentage weer te groeien (het schommelt nu rond de achttien).

Het grootste deel van ‘Vrouwen in techniek’ gaat over de situatie aan de afzonderlijke faculteiten. Is tegenwoordig Bouwkunde de topscorer als het om het percentage meisjes gaat, ooit was die rol voor Scheikunde weggelegd. Van de twaalf promovendae voor 1945 kwamen er elf daarvandaan en ook de eerste vrouwelijke hoogleraar, Antonia Korvezee, werd aan die faculteit benoemd. Naast de rol van vrouwen aan de TU zelf, is er ook aandacht voor hun plaats als ingenieur in de maatschappij en de grootste bedreiging voor hun carrière: het huwelijk. Veel van deze algemene informatie is ontleend aan een uitvoerige enquête onder oud-studentes.
Leven

Maar, zoals gezegd, het zijn de portretten, al zijn ze soms maar summier, van vrouwelijke ingenieurs die het boek leven inblazen. De eerste afstudeerster, Marie Bes, wordt pas meer dan enkel een naam als je weet dat ze bleef hangen als assistent bij Scheikunde en dat ze dat na haar trouwen nog zes jaar vol hield – een unicum in een tijd waarin getrouwde vrouwen geacht werden kindertjes te krijgen en de stamppot op tafel te brengen.

De persoonlijke noten in het boek betreffen overigens niet alleen de ‘ouwetjes’. Ook recenter afgestudeerden (tot 1992) komen, merendeels in interviewvorm, aan het woord over de invulling die zij aan hun ingenieurschap geven. Uit de interviews stijgt af en toe een zweem van truttigheid op, maar over het algemeen vormen ze een prettige aanvulling op het statistische materiaal.

Vanwege de enquête en de interviews bevat ‘Vrouwen in techniek’ een schat aan informatie die nergens elders te krijgen is. Belangrijk dus voor iedereen met een antenne voor geschiedenis. Vanuit dat oogpunt zou het ook leuk zijn als er een boek kwam over de rol van buitenlandse studenten aan de TU. Een goed voorbeeld van hoe je zoiets aanpakt, is nu beschikbaar.

M.A. van Damme-van Weele en J.H.M. Ressing-Wolfert, Vrouwen in techniek, 90 jaar Delftse vrouwelijke ingenieurs. Uitgeverij Deltech, f. 40,-.


Figuur 1 Vrouwendag aan de TU, maart 1989

Christian Jongeneel

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.