Campus

Keiharde concurrentie

Chinese studenten die opgroeien in Nederland doen het goed op de universiteit. Maar liefst 85 procent van de tweede generatie Chinezen volgt hoger onderwijs.

En dat terwijl hun ouders vaak te druk zijn met hun werk om hun kinderen te begeleiden. Wat maakt dat de tweede generatie Chinezen het zo goed doet?


Het leven in China is hard. Wie niet uitblinkt op school, kan een goede toekomst vergeten. Dat blijkt wel uit alle familieverhalen van vijf Chinese TU-studenten die zelf opgroeiden in Nederland. Neem de vader van masterstudent luchtvaart- en ruimtevaarttechniek Haiyun Huang (24). Hij was de oudste van vijf kinderen en moest hard werken om te helpen de hele familie te onderhouden. Naast hout sprokkelen studeerde hij elke dag hard om een plek op een goede universiteit te bemachtigen. Dat betekende: elke dag de strijd aan gaan met klasgenoten en op elke test goed scoren. Chinese kinderen staan al op jonge leeftijd onder grote druk om te presteren.

Haiyun Huang weet er zelf ook alles van. “Ik ben in China geboren en kreeg tijdens mijn eerste jaar op de basisschool al huiswerk. Als zesjarige leerde ik al hoe ik goed kon scoren op testen.”


Op zijn zevende kwam Huang naar Nederland, waar zijn vader promoveerde in Wageningen. Het was een wereld van verschil tussen zijn basisschool in China en Nederland. “Hier kreeg ik helemaal geen huiswerk. Mijn ouders waren daar erg verbaasd over. Ik nam daarom maar rekenboekjes mee naar huis, zodat ik de beste werd in rekenen. Ik streed daar in met nog een paar andere jongetjes, dat was een leuke concurrentiestrijd.”


Voor taal haalde Huang minder hoge cijfers. Thuiskomen met een zes zorgde voor de nodige zenuwen, want dan kreeg hij een lange preek van zijn ouders. “Een zes was dan wel voldoende, maar niet voor mijn ouders. Het moest een acht zijn, en liever nog hoger.”


Het is dus geen toeval dat Chinese studenten het relatief goed doen in Nederland. Maar liefst 85 procent van de tweede generatie volgt hoger onderwijs, volgens een studie van het CBS, tegenover 59 procent van de autochtone Nederlanders.

Hoe-Ming Wong (26), masterstudent civiele techniek: “Het is de keuze geweest van onze ouders om die lange reis van China naar Nederland te maken. De toekomst is volledig gericht op de kinderen. Wij moeten het beter doen en beter hebben dan zij. Dat maakt dat je altijd je best doet op school.” Wongs ouders werkten in een Chinees restaurant. “Ze waren constant aan het werk. Zeven dagen per week. Tot ik naar de basisschool ging. Mijn moeder wilde meer betrokken bij mij zijn en hielp me met school. Vooral met rekenen. Ze gaf me huiswerk. Ik liep daardoor wat voor op mijn klasgenoten. Die gaven niets om huiswerk maken of een dictee. Als mijn moeder stond af te wassen, overhoorde ze mij.”


Wong kreeg ook een preek van zijn ouders als hij met een laag cijfer thuiskwam. “Maar ik heb dat nooit als negatief ervaren. Ik zag het meer als een aanmoediging om harder te werken. Ze ondersteunden mij en leerden me niet alleen dat ik hard moest werken om iets te bereiken, maar ook hoe ik te werk moest gaan. Chinese kinderen worden over het algemeen gedrild door hun ouders om de beste te zijn. Mijn ouders deden dat ook. Maar ze bleven ook vriendelijk, bemoedigend en realistisch. Ze wisten dat als ik mijn best had gedaan, het niet beter kon.” Dat was prettig, realiseert Wong zich. Want hij heeft veel profijt gehad van de werkmentaliteit die zijn ouders hem aanleerden op de basisschool.


De omgang met hun ouders is soms wel lastig, zeggen alle vijf de studenten. Vooral omdat het Nederlandse en Chinese onderwijssysteem zo van elkaar verschillen en ouders zich geen voorstelling kunnen maken bij het Nederlandse onderwijs. Masterstudent civiele techniek Connie Wong (24): “Veel Chinese kinderen moeten helpen in de winkel van hun ouders. Ik niet. Ze wilden dat ik leerde en regelden bijles voor vakken die ik lastig vond. Werken is voor ouders, vonden ze.” Wong groeide op in Suriname waar haar ouders een klein handelszaakje hebben. Op de basisschool konden haar ouders het rekenniveau nog wel aan, maar op de middelbare school niet meer. “Mijn ouders eisten niet dat mijn schoolprestaties beter moesten. Als ik iets niet wist, was dat geen probleem. Omdat ze mij niet goed meer konden helpen door de taalbarrière, raadden ze me aan om met andere scholieren samen te studeren. Dat heb ik ook gedaan.”


Jong zelfstandig

Wing Yung (24), masterstudent bouwkunde, was ook al jong zelfstandig. Op de basisschool leerde ze samen met haar zus belastingbrieven ontcijferen voor haar moeder. “Daar word je snel volwassen van.” Zelfstudie is voor haar dus geen probleem, maar haar jonge zelfstandigheid heeft ook andere voordelen. “Ik ken studenten voor wie hun ouders alles regelen. Ze weten niet hoe hun zorgverzekering werkt, want die betalen hun ouders. En ze vergeten de huur voor de eerste van de maand over te maken. Ik weet dat het belangrijk is om dit soort dingen wel goed te regelen, omdat het voor problemen kan zorgen. Dat leerde ik al jong.”


Er zijn grote verschillen tussen Chinese studenten die opgroeiden in Nederland en Chinese studenten die uit China komen om in Delft hun master te doen. “Discussie is belangrijk in het Nederlandse onderwijs”, zegt Yung. “In Delft doe je wat je zelf wilt, mits je het goed kunt beargumenteren. Niet wat de docent zo graag wil, zoals in China. Chinese studenten hebben daarom grote moeite met ons vrije onderwijssysteem.” Tegelijk weet Connie Wong van vriendinnen hoe zwaar het is om in China te studeren. “Als je daar een keer een lager cijfer haalt, loop je grote kans naar een minder goede school te worden gestuurd.” “Die Chinezen blijven buiten de studie om bij elkaar in groepjes zitten”, zegt Huang. “Ze zijn vooral bezig met studeren.”


Alhoewel de meeste tweede-generatiestudenten vaker omgaan met Nederlandse studenten, hebben ze wel contact met generatiegenoten uit China. En vaak zijn ze de schakel tussen Nederland en China bij problemen. Rui Li (24), masterstudent industrieel ontwerpen, werkte tijdens een groepsopdracht samen met andere Nederlanders en een Chinese studente. “Zij stond erom bekend dat het lastig was om met haar samen te werken. Nadat de groep iets had besloten, kwam zij er een dag later vaak nog op terug. De groep had een kort lontje ten opzichte van haar, maar ze liet nooit iets merken. Wel postte ze fanatiek berichten op Facebook. Een paar van mijn studiegenoten haalden haar teksten door Google Translate en toen bleek het lieve kleine meisje ineens bijzonder fel te reageren. Vaak nam ik het voor haar op, want ik weet door mijn ouders hoe moeilijk het is om als buitenlander in een andere cultuur te studeren. Ik ken beide kanten.”


De tweede generatie weet door hun ouders dan wel hoe het er in China aan toe kan gaan, maar diezelfde ouders snappen daarentegen vaak maar weinig van het studentenleven van hun kinderen.

“Mijn moeder vraagt nooit wat ik doe en waar ik mee bezig ben”, zegt Yung. Li zit bij het Delftsch Studenten Corps en vertelt bewust alleen in grote lijnen wat hij allemaal meemaakt en doet. “Mijn vader is zelf in Nederland gepromoveerd, maar heeft weinig meegemaakt van het Nederlandse studentenleven. Mijn ouders zouden weinig begrijpen van het feesten en hoeveel ik daaraan uitgeef. Ze vragen er ook niet naar, omdat ze verwachten dat ik het juiste doe.”


Li is een typische corpsstudent: hij deed commissiewerk en ging vooral het eerste jaar laat naar bed na de feesten op de vereniging. “Maar ik stond wel altijd gewoon vroeg op om op tijd colleges te volgen, hoe laat ik het ook gemaakt had”, zegt hij. “Ik heb alles nominaal gehaald.”

Het cliché van de eeuwige, flink drinkende student lijkt niet op de tweede generatie Chinezen van toepassing. Wie langer studeert, doet dat met een reden.

Zoals Haiyun Huang, die alle vakken van de operationele kant van zijn opleiding wilde volgen. “Dat komt altijd van pas.”


De studenten volgen hun eigen weg, maar dat gaat soms wel met moeite. “Ik wilde eigenlijk piloot worden, maar mijn ouders hadden liever dat ik iets anders ging studeren. Piloot worden kon ik altijd nog”, zegt Huang. “Je ouders spreek je niet tegen, dat hoort niet in de Chinese cultuur. Het zijn oudere mensen die meer kennis hebben en wijzer zijn.” Nu hij ouder is en verder in zijn studie, spreekt hij ze wel tegen. “Zij willen dat ik na mijn studie ga promoveren, maar ik niet. Ik wil in de luchtverkeersleidingsector werken. Het is lastig om de discussie met hen aan te gaan omdat ik het Chinees niet meer zo machtig ben en het over ingewikkelde dingen gaat. Maar ik weet wat ik wil en zij weten dat ook. ”

Leuk laborantengrapje: maak een theelepeltje van gallium, dat een smeltpunt heeft van dertig graden. Geef het aan een gast en vermaak je met de verbijstering terwijl het lepeltje oplost in zijn thee. Naar die lepel heeft wetenschapsjournalist Sam Kean zijn boek ‘The disappearing spoon’ genoemd, een gemengde mix van anekdotes rond de elementen uit het periodiek systeem. Het boek is pure infotainment, zonder diepere laag.
Kean heeft zijn boek losjes in thema’s ingedeeld, maar een betoog met een kop en een staart is het niet. Neem het hoofdstuk over ‘artistieke elementen’.

Dat begint, na wat algemene opmerkingen over potjeslatijn in de naamgeving van elementen, met een persoonlijke anekdote over een Duitse docent op de universiteit. Vervolgens komt Kean op Goethe en diens protégé J.W. Döbereiner, die een protoversie van het periodiek systeem zou opstellen. Goethe was een dichter, dus daar is het bruggetje naar de ruthenium schrijftip van de Parkerpen, al hield Goethe er nooit eentje vast. Overgangetje naar de typemachine en een verhaal van Mark Twain met een fantasie over radium en dan het levensverhaal van de dichter Robert Lowell, die zijn stemmingswisselingen met lithium onder controle hield.

Kortom, Kean heeft zich in allerlei bochten moeten wringen om de anekdotes die hij verzameld had enigszins coherent op te dissen. Dat dit mislukt is, maakt de verhalen niet minder aangenaam. Natuurlijk is het volstrekt irrelevant om te weten dat het element samarium genoemd is naar Kolonel Samarski, een Russische bureaucraat bij wie de ontdekker van het element graag een wit voetje wilde halen. Maar leuk is het wel. Proef ook de ironie dat het kostbare coltan, waar in Congo oorlog om gevoerd wordt, bestaat uit niobium en tantaal, twee elementen die genoemd zijn naar Griekse mythologische figuren waar het niet goed mee afliep.

Naamgeving is sowieso een tricky business. Tijdens de koude oorlog streden Amerikaanse en Russische teams wie het eerste nieuwe, zware elementen kon ontdekken en dus het recht had de naam te verzinnen. Omdat beide teams elkaars resultaten niet erkenden, hadden elementen soms langere tijd twee namen, tot een internationaal comité de doorslag gaf. Zo raakte Nobelprijswinnaar Otto Hahn ‘zijn’ element 105 kwijt, toen de Russen ‘hun’ naam (dubnium) erdoor kregen. Hahns collega Liese Meitner, die ten onrechte niet in de prijs deelde, kreeg wel 109 toebedeeld – toch een vorm van gerechtigheid.

Fijn aan Keans boek is vooral dat hij geen enkel element overslaat. Naast een aardig populair wetenschappelijk leesboek kan ‘The disappearing spoon’ daarom ook een handig naslagwerk zijn voor chemici die verlegen zitten om een anekdote in hun presentatie. Er staat altijd iets bruikbaars in. 

Sam Kean, ‘The disappearing spoon’. Doubleday, pp. 393, 22 euro.