Onderwijs

Joris Dik: ‘Opeens keek de wereld onze kant op’

Materiaalkundige en kunsthistoricus Joris Dik (3mE) liet met medeonderzoeker Koen Janssens (Universiteit Antwerpen) een deeltjesversneller los op het schilderij ‘Grasland’ (1887) van Vincent van Gogh.

Zou Van Gogh dit hebben goedgekeurd?

“Ik vermoed dat Van Gogh deze aandacht prettig zou hebben gevonden. Vergeet niet: hij was een ambitieuze kunstenaar, hard op zoek naar erkenning. Van Gogh besliste rond zijn dertigste: ik wil kunstenaar worden. Na tal van mislukkingen. Hij wilde predikant worden, kunsthandelaar . allemaal op niets uitgelopen. Hij heeft zich met al zijn energie en al zijn psychische afwijkingen geworpen op dat doel: een groot schilder worden. Als een figuur als Van Gogh zich nu bij onze personeelsafdeling zou melden met de mededeling: ik wil een briljant wetenschapper worden, dan wordt hij hard uitgelachen. Maar het is hem gelukt. Dat spreekt mij aan.”

Van Gogh heeft het portret naar zijn broer Theo in Parijs gestuurd, om commentaar te krijgen. Waarom heeft hij het later in Frankrijk overgeschilderd?

“Je kunt niet uitsluiten dat hij heeft gedacht: ik wil dat niemand dit ooit ziet. Maar Van Gogh had vooral een chronisch geldgebrek. Deskundigen schatten dat twintig tot dertig procent van zijn doeken overschilderingen zijn van eerder werk. Dat zal hij vaak gedaan hebben omdat hij geen centjes had. Het blootgelegde schilderij wordt nu overal een portret van een vrouw genoemd, maar het is geen echt portret. Van Gogh gebruikte boeren en boerinnen als modellen, maar was meer in hun fysionomie dan in hun individuele karakters geïnteresseerd. Dat is ook te zien aan ‘De Aardappeleters’, met die soms bijna karikaturale koppen. Hij wilde laten zien hoe zwaar het boerenleven was.”

Een onderzoeksinstituut als het Deutsches Elektronen-Synchrotron in Hamburg is een ongebruikelijke plaats om onderzoek te doen naar het werk van Van Gogh. Was er daar een duidelijk ‘doorbraakmoment’?

“Er was een moment in december 2007 dat bijzonder was. Na een paar dagen lang kleine tests te hebben gedaan, hadden we ’s avond besloten de eerste horizontale strook van het schilderij met het synchrotron te scannen. Het gedeelte waar de ogen zich moesten bevinden. Ik heb die nacht zo’n vijf uur geslapen. Toen ik wakker werd, keek ik meteen op mijn laptop welke resultaten de scan had opgeleverd. En dan kijk je opeens in de ogen van deze vrouw, die door Van Gogh in Nuenen moet zijn geschilderd. Iedereen erbij gehaald, champagne. Dat zijn de momenten waarvoor je het doet.”

Jullie kregen de afgelopen weken een lawine van media-aandacht over jullie heen. Hoe was dat?

“We hadden met z’n allen afgesproken dat we de resultaten in één keer naar buiten zouden brengen, op de dag dat in het Amerikaanse blad Analytical Chemistry het artikel werd gepubliceerd.

Dat was toevallig ook de dag waarop Karadzic werd uitgeleverd aan het VN-hof in Den Haag. Om negen uur werd ons persbericht prijsgegeven, en tot half twaalf was iedereen met Karadzic bezig. Geen enkele reactie. Ik dacht: ik hoor niks meer vandaag. En toen was het opeens alsof de hele wereld onze kant opkeek. De telefoon bleef maar gaan. De dagbladen, RTL, NOS, en vanaf een uur of vijf ’s middags telefoontjes uit Amerika. Ik heb om drie uur ’s nachts mijn mobiele telefoon maar uitgezet om een paar uur te kunnen slapen.

Er waren vragen waar ik niet op voorbereid was. ‘Is het schilderij nu meer waard geworden?’ Ik heb zo’n dertig keer uitgelegd dat ik daar niet over ga en dat het me ook niet zo interesseert. Behalve in één opzicht: we hebben het schilderij moeten verzekeren om het naar Hamburg te vervoeren, en dat was duur. Die hoge kosten vormen één van de obstakels voor dit onderzoek.

Een andere vraag die steeds terugkwam: ‘gaan we nu op deze manier alle Van Goghs scannen?’ Dat zou ik graag willen, maar met een vrachtwagen vol schilderijen naar zo’n deeltjesversneller rijden, dat gaat niet lukken. Alleen al de bundeltijd die je bij zo’n deeltjesversneller nodig hebt is erg kostbaar.

De grappigste reportage was van Omroep Brabant. Ze zijn naar Nuenen gegaan met de vraag: wie herkent de vrouw op dit schilderij? En toen riep opeens een heel oude meneer: ja, dat was mijn oma! Dat werd bloedserieus gebracht.”

Kwam er in het kielzog van de media-aandacht ook een ander soort belangstelling op gang: buitenlandse musea, rijke verzamelaars, excentriekelingen?

“Ik heb inmiddels enkele tientallen verzoeken binnengehad, ja. Daar zitten zeker een paar serieuze reacties bij. We zijn nu in gesprek met een aantal grote Amerikaanse musea dat het interessant te vindt om schilderijen uit hun collectie op deze manier te laten onderzoeken. Namen kan ik nog niet noemen.”

Heeft u een top-zoveel van schilderijen die u zou willen onderzoeken?

“We hebben een top vijf, maar omdat we net contact hebben opgenomen met de musea waar die schilderijen hangen, is het lastig ze te noemen.”

Licht een tip van de sluier op. Wat maakt de schilderijen in die top vijf interessant?

“Er zijn schilderijen van belangrijke kunstenaars waarbij er één en soms zelfs meerdere composities onder de oppervlakte liggen. Als je die goed zichtbaar kunt maken, kun je de kunstenaar als het ware zien denken. Je kruipt in zijn hoofd.”

U wilde oorspronkelijk restaurator van schilderijen worden, uw oom, opa en grootvader deden dat werk ook. Zat u er als kind af en toe bij als ze aan het werk waren?
“Dat is inderdaad heel vroeg begonnen. Mijn vader is overigens weer iets heel anders geworden: bankier. Ik kan het me wel allemaal herinneren: het atelier, de geur van oplosmiddelen. Ik dacht: dat lijkt me leuk. Ik was een jaar of vijf, zes.”

Was het ook de sfeer die uw verbeelding prikkelde . heel precies, minutieus bezig zijn?

“Ja, en dat aspect heb ik misschien onderschat. Je moet als restaurator het karakter hebben om drie maanden lang op vijf vierkante centimeter te werken. Dat geduld heb ik niet. En je moet je kunnen verplaatsen in de kunstenaar . niet te veel natuurlijk, want dan ga je zelf je stempel op het schilderij drukken. Maar je moet een beetje kunnen tekenen en schilderen. Toen ik zelf teken- en schilderles nam, kwam ik erachter dat ik daar toch niet goed genoeg in ben. Ik ben dus kunstgeschiedenis gaan studeren met de bedoeling restaurator te worden, maar dat is niet gelukt.

Tijdens mijn studie kunstgeschiedenis heb ik een jaar lang in het lab van het Getty Museum in Los Angeles gewerkt. Alle technologische vragen van restauratoren en conservatoren kwamen daar binnen. Toen dacht ik: hier wil ik mee verder, maar dan zal ik scheikunde moeten gaan studeren.

Toen ik terugkwam in Nederland heeft de UvA-hoogleraar Henk Schenk me de kans geboden om in kristallografie te promoveren. Net zoals Barend Thijsse me later de kans bood om op de TU Delft materiaalkundig onderzoek op het gebied van archeologie en kunst te doen.”

U houdt zich als materiaalkundige ook bezig met de veroudering van schilderijen. Zo heeft u een paar jaar geleden aangetoond dat de grauwe mantel op het schilderij ‘De Heilige Lucas’ (1621) van Hendrick ter Brugghen oorspronkelijk helder blauw moet zijn geweest. Het gebruikte pigment is in de loop der eeuwen gaan oxideren. Is het verkeerd om een restaurator dat blauw opnieuw te laten aanbrengen?

“Ja, want bij de restauratie van schilderijen is respect voor het materiaal belangrijk. Hoe verouderd dat materiaal soms ook is, het is wel het authentieke materiaal waarmee de kunstenaar gewerkt heeft.

Die huiver heeft vooral te maken met het feit dat er tot de jaren zestig, zeventig nog niet de hands off-mentaliteit was die nu heerst. Zodat met de beste bedoelingen een heleboel schilderijen naar de filistijnen zijn geholpen. Een mooi voorbeeld is de Sixtijnse kapel waar in de negentiende eeuw alle edele delen van engeltjes zijn weggeretoucheerd.”

www.vangogh.ua.ac.be
Wie is Joris Dik?

Joris Dik (Amsterdam, 1974) studeerde kunstgeschiedenis en archeologie aan de Universiteit van Amsterdam. Een stage van een jaar in het laboratorium van het Getty Museum bracht hem op het idee om te promoveren in de scheikunde. Zijn proefschrift ging over het door schilders gebruikte pigment Napels geel, waarvan de samenstelling in de loop der eeuwen sterk bleek veranderd. Prof.dr. Barend Thijsse (materiaalkunde) haalde hem in 2003 naar Delft om onderzoek op het gebied van kunst en archeologie op te zetten.

Dik, sinds 2006 universitair hoofddocent, is als coördinator betrokken bij het Leids-Delftse Centre for Archeology, Art History and Science. Hij is getrouwd en heeft twee zoons.

Kostbaar en ongebruikelijk, maar het vrouwengezicht dat tevoorschijn kwam, was deze zomer wereldnieuws. Musea staan nu in de rij.


Zou Van Gogh dit hebben goedgekeurd?



“Ik vermoed dat Van Gogh deze aandacht prettig zou hebben gevonden. Vergeet niet: hij was een ambitieuze kunstenaar, hard op zoek naar erkenning. Van Gogh besliste rond zijn dertigste: ik wil kunstenaar worden. Na tal van mislukkingen. Hij wilde predikant worden, kunsthandelaar . allemaal op niets uitgelopen. Hij heeft zich met al zijn energie en al zijn psychische afwijkingen geworpen op dat doel: een groot schilder worden. Als een figuur als Van Gogh zich nu bij onze personeelsafdeling zou melden met de mededeling: ik wil een briljant wetenschapper worden, dan wordt hij hard uitgelachen. Maar het is hem gelukt. Dat spreekt mij aan.”



Van Gogh heeft het portret naar zijn broer Theo in Parijs gestuurd, om commentaar te krijgen. Waarom heeft hij het later in Frankrijk overgeschilderd?



“Je kunt niet uitsluiten dat hij heeft gedacht: ik wil dat niemand dit ooit ziet. Maar Van Gogh had vooral een chronisch geldgebrek. Deskundigen schatten dat twintig tot dertig procent van zijn doeken overschilderingen zijn van eerder werk. Dat zal hij vaak gedaan hebben omdat hij geen centjes had. Het blootgelegde schilderij wordt nu overal een portret van een vrouw genoemd, maar het is geen echt portret. Van Gogh gebruikte boeren en boerinnen als modellen, maar was meer in hun fysionomie dan in hun individuele karakters geïnteresseerd. Dat is ook te zien aan ‘De Aardappeleters’, met die soms bijna karikaturale koppen. Hij wilde laten zien hoe zwaar het boerenleven was.”



Een onderzoeksinstituut als het Deutsches Elektronen-Synchrotron in Hamburg is een ongebruikelijke plaats om onderzoek te doen naar het werk van Van Gogh. Was er daar een duidelijk ‘doorbraakmoment’?



“Er was een moment in december 2007 dat bijzonder was. Na een paar dagen lang kleine tests te hebben gedaan, hadden we ’s avond besloten de eerste horizontale strook van het schilderij met het synchrotron te scannen. Het gedeelte waar de ogen zich moesten bevinden. Ik heb die nacht zo’n vijf uur geslapen. Toen ik wakker werd, keek ik meteen op mijn laptop welke resultaten de scan had opgeleverd. En dan kijk je opeens in de ogen van deze vrouw, die door Van Gogh in Nuenen moet zijn geschilderd. Iedereen erbij gehaald, champagne. Dat zijn de momenten waarvoor je het doet.”



Jullie kregen de afgelopen weken een lawine van media-aandacht over jullie heen. Hoe was dat?



“We hadden met z’n allen afgesproken dat we de resultaten in één keer naar buiten zouden brengen, op de dag dat in het Amerikaanse blad Analytical Chemistry het artikel werd gepubliceerd.



Dat was toevallig ook de dag waarop Karadzic werd uitgeleverd aan het VN-hof in Den Haag. Om negen uur werd ons persbericht prijsgegeven, en tot half twaalf was iedereen met Karadzic bezig. Geen enkele reactie. Ik dacht: ik hoor niks meer vandaag. En toen was het opeens alsof de hele wereld onze kant opkeek. De telefoon bleef maar gaan. De dagbladen, RTL, NOS, en vanaf een uur of vijf ’s middags telefoontjes uit Amerika. Ik heb om drie uur ’s nachts mijn mobiele telefoon maar uitgezet om een paar uur te kunnen slapen.



Er waren vragen waar ik niet op voorbereid was. ‘Is het schilderij nu meer waard geworden?’ Ik heb zo’n dertig keer uitgelegd dat ik daar niet over ga en dat het me ook niet zo interesseert. Behalve in één opzicht: we hebben het schilderij moeten verzekeren om het naar Hamburg te vervoeren, en dat was duur. Die hoge kosten vormen één van de obstakels voor dit onderzoek.



Een andere vraag die steeds terugkwam: ‘gaan we nu op deze manier alle Van Goghs scannen?’ Dat zou ik graag willen, maar met een vrachtwagen vol schilderijen naar zo’n deeltjesversneller rijden, dat gaat niet lukken. Alleen al de bundeltijd die je bij zo’n deeltjesversneller nodig hebt is erg kostbaar.



De grappigste reportage was van Omroep Brabant. Ze zijn naar Nuenen gegaan met de vraag: wie herkent de vrouw op dit schilderij? En toen riep opeens een heel oude meneer: ja, dat was mijn oma! Dat werd bloedserieus gebracht.”



Kwam er in het kielzog van de media-aandacht ook een ander soort belangstelling op gang: buitenlandse musea, rijke verzamelaars, excentriekelingen?



“Ik heb inmiddels enkele tientallen verzoeken binnengehad, ja. Daar zitten zeker een paar serieuze reacties bij. We zijn nu in gesprek met een aantal grote Amerikaanse musea dat het interessant te vindt om schilderijen uit hun collectie op deze manier te laten onderzoeken. Namen kan ik nog niet noemen.”



Heeft u een top-zoveel van schilderijen die u zou willen onderzoeken?



“We hebben een top vijf, maar omdat we net contact hebben opgenomen met de musea waar die schilderijen hangen, is het lastig ze te noemen.”



Licht een tip van de sluier op. Wat maakt de schilderijen in die top vijf interessant?



“Er zijn schilderijen van belangrijke kunstenaars waarbij er één en soms zelfs meerdere composities onder de oppervlakte liggen. Als je die goed zichtbaar kunt maken, kun je de kunstenaar als het ware zien denken. Je kruipt in zijn hoofd.”



U wilde oorspronkelijk restaurator van schilderijen worden, uw oom, opa en grootvader deden dat werk ook. Zat u er als kind af en toe bij als ze aan het werk waren?

“Dat is inderdaad heel vroeg begonnen. Mijn vader is overigens weer iets heel anders geworden: bankier. Ik kan het me wel allemaal herinneren: het atelier, de geur van oplosmiddelen. Ik dacht: dat lijkt me leuk. Ik was een jaar of vijf, zes.”



Was het ook de sfeer die uw verbeelding prikkelde . heel precies, minutieus bezig zijn?



“Ja, en dat aspect heb ik misschien onderschat. Je moet als restaurator het karakter hebben om drie maanden lang op vijf vierkante centimeter te werken. Dat geduld heb ik niet. En je moet je kunnen verplaatsen in de kunstenaar . niet te veel natuurlijk, want dan ga je zelf je stempel op het schilderij drukken. Maar je moet een beetje kunnen tekenen en schilderen. Toen ik zelf teken- en schilderles nam, kwam ik erachter dat ik daar toch niet goed genoeg in ben. Ik ben dus kunstgeschiedenis gaan studeren met de bedoeling restaurator te worden, maar dat is niet gelukt.



Tijdens mijn studie kunstgeschiedenis heb ik een jaar lang in het lab van het Getty Museum in Los Angeles gewerkt. Alle technologische vragen van restauratoren en conservatoren kwamen daar binnen. Toen dacht ik: hier wil ik mee verder, maar dan zal ik scheikunde moeten gaan studeren.



Toen ik terugkwam in Nederland heeft de UvA-hoogleraar Henk Schenk me de kans geboden om in kristallografie te promoveren. Net zoals Barend Thijsse me later de kans bood om op de TU Delft materiaalkundig onderzoek op het gebied van archeologie en kunst te doen.”



U houdt zich als materiaalkundige ook bezig met de veroudering van schilderijen. Zo heeft u een paar jaar geleden aangetoond dat de grauwe mantel op het schilderij ‘De Heilige Lucas’ (1621) van Hendrick ter Brugghen oorspronkelijk helder blauw moet zijn geweest. Het gebruikte pigment is in de loop der eeuwen gaan oxideren. Is het verkeerd om een restaurator dat blauw opnieuw te laten aanbrengen?



“Ja, want bij de restauratie van schilderijen is respect voor het materiaal belangrijk. Hoe verouderd dat materiaal soms ook is, het is wel het authentieke materiaal waarmee de kunstenaar gewerkt heeft.



Die huiver heeft vooral te maken met het feit dat er tot de jaren zestig, zeventig nog niet de hands off-mentaliteit was die nu heerst. Zodat met de beste bedoelingen een heleboel schilderijen naar de filistijnen zijn geholpen. Een mooi voorbeeld is de Sixtijnse kapel waar in de negentiende eeuw alle edele delen van engeltjes zijn weggeretoucheerd.”



www.vangogh.ua.ac.be

 


Wie is Joris Dik?



Joris Dik (Amsterdam, 1974) studeerde kunstgeschiedenis en archeologie aan de Universiteit van Amsterdam. Een stage van een jaar in het laboratorium van het Getty Museum bracht hem op het idee om te promoveren in de scheikunde. Zijn proefschrift ging over het door schilders gebruikte pigment Napels geel, waarvan de samenstelling in de loop der eeuwen sterk bleek veranderd. Prof.dr. Barend Thijsse (materiaalkunde) haalde hem in 2003 naar Delft om onderzoek op het gebied van kunst en archeologie op te zetten.



Dik, sinds 2006 universitair hoofddocent, is als coördinator betrokken bij het Leids-Delftse Centre for Archeology, Art History and Science. Hij is getrouwd en heeft twee zoons.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.