Opinie

Jonge ingenieur moet voor zichzelf beginnen

Waarom zoekt de jonge ingenieur zo vaak een vaste baan en begint hij niet een eigen winkel? Die vraag stelt de voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek dr.

R.J. van Duinen. Hij schrijft de eerste van een serie gastbijdragen die gelijktijdig zullen verschijnen in Delta, Cursor (TU Eindhoven) en UT Nieuws (Twente).

Er is weer heel wat te doen rond onze universiteiten. Het seizoen begon met de dwaze bezuinigingsronde tijdens de kabinetsformatie in augustus en bracht zojuist vlak na elkaar twee rapporten over de inrichting van het onderwijsstelsel. Er ligt weer volop voedsel op het bord van onze besturen. En als de tekenen niet bedriegen is het nog niet voorbij.

Er komt naar het schijnt ook nog een discussie op gang rond de bestuursstructuur. Allemaal interessant en belangwekkend. Maar wel allemaal thema’s die sterk naar binnen gericht zijn.

Dezer dagen hield dr. Frank Carrubba van de raad van bestuur van Philips bij de jaarvergadering van Forum voor Techniek en Wetenschap een verhaal over innovatie, en vooral over de verschillen in innovatiecapaciteit en innovatief vermogen tussen Europa (en Nederland in het bijzonder) enerzijds, en de Verenigde Staten van Noord-Amerika en Japan anderzijds.

Hij zei zich erover te verwonderen dat er in ons land geen ‘Nationaal Debat’ plaats vond over het probleem van de afbraak van werkgelegenheid bij de grotere bedrijven en over het uitblijven van het scheppen van nieuwe banen die deze teruggang moeten opvangen. Hij meent dat er sprake is van structurele problemen in de Nederlandse huishouding en dat die met kracht moeten worden bestreden. Vooral ook omdat in het huidige tijdsgewricht inhalen van een opgelopen achterstand straks wellicht niet meer mogelijk is.
Alarmerend

Het is natuurlijk niet de eerste keer dat we zo’n signaal te horen krijgen, maar uit de mond van iemand die op grond van zijn persoonlijke ervaring en positie de verschillen goed kan zien, klonk het allemaal wel erg alarmerend.

Wat er ook van zij, zeker is wel dat er op de constatering dat we te weinig nieuwe banen scheppen in de particuliere sector weinig valt af te dingen. En ook lijkt het verschijnsel van jobless growth nogal bedreigend. En ten slotte: het effect van de automatisering begint nu ècht door te dringen, en voor het eerst op grote schaal in de dienstverlening waar nu in hoog tempo allerlei informatie transformatieprocessen door de rekenmachine worden overgenomen.

Zo gezien gaat de ‘afbraak’ van werkgelegenheid waarschijnlijk nog wel een tijdje door. En wat niet gebeurt of in ieder geval te weinig is dat die teruggang wordt goed gemaakt door nieuwe werkgelegenheid aan de onderkant van de bedrijfskolom, bij de kleine ondernemingen. Groei die er in de Verenigde Staten en Japan in die sectoren wèl lijkt te zijn. In de analyse vanCarrubba ontbreekt het in ons land aan gerichte en geconcentreerde vormen van overheidsbeleid op nieuwe en veelbelovende technologie én aan gebrek aan ondernemerschap.

Dat laatste is een punt waarover in het ingenieursmilieu wel wat meer te zeggen valt. We zouden het toch eigenlijk normaal moeten vinden dat een goed opgeleide ingenieur voor zichzelf begint. Meteen na zijn of haar studie te hebben afgerond of na een paar jaar de kunst te hebben afgekeken. Want wat is er nou mooier dan je eigen baas te zijn? Aan de opbouw van je eigen bedrijf te werken? Waarom nemen relatief weinig mensen deze stap?
Risico’s

Het lijkt wel of we ingenieurs opleiden voor een baan bij (meestal) een grote onderneming of bij de overheid. Over Taiwan gaat het verhaal dat bedrijven daar grote moeite hebben om hun goed opgeleide mensen vast te houden: na drie jaar hebben ze gezien hoe het moet en beginnen ze voor zichzelf. Gevolg: het bruist er van de bedrijvigheid.

Bij ons gaat dat anders en toch zou iedereen zich langzamerhand moeten realiseren dat er bij de bedrijven ook weinig kans meer is om je hele werkzame leven bij één onderneming door te brengen. Bedrijven veranderen steeds sneller onder de druk van veranderende markten en van veranderende schaal. Daarbij is het onvermijdelijk dat de relatie met de werknemers verandert. De perceptie van persoonlijke risico’s voor werknemers is aan het veranderen. Dat is overigens niet alleen maar een nadeel voor diezelfde werknemer. Van lifetime employment naar lifetime employability impliceert een andere relatie tussen twee contractpartners. Het verschil tussen een werknemer en een ondernemer die een contract heeft met een opdrachtgever wordt in de toekomst minder groot. In de persoonlijke sfeer ontstaat ruimte. Ruimte om eens een tijdje uit de ratrace te stappen en een poosje weer te gaan studeren, ruimte om eens een reis te maken, het gezin een tijdje voorrang te geven of om ruimte te maken voor de carrière van een partner. Een eigen bedrijf geeft dat soort mogelijkheden, meer dan een dienstbetrekking. Als het een beetje lukt en je bent met hard werken de eerste moeilijke jaren door, dan kun je iemand erbij halen die een flinke portie van je overneemt en je begint aan iets anders.
Wat ga je doen?

Waarom nemen zo weinigen deze stap? Zou het zo zijn dat de risico’s van het eigen ondernemerschap hoger worden ingeschat dan die in het geval van loonslavernij? Wat voor risico’s zijn in het geding? Het voert te ver om in dit stukje een grondige analyse neer te zetten. Bovendien is de situatie voor ieder verschillend. Het gaat veel meer om een grondhouding.

De grondhouding van een tandarts is dat hij of zij een eigen winkel wil, die van de ingenieur dat hij of zij een baantje moet zoeken bij KPN, Shell of Unilever. Natuurlijk zijn er nuances: een bouwkundig ingenieur/architect droomt waarschijnlijk eerder van een eigen bedrijf dan een proceschemicus. Maar door de bank genomen zouden toch meer jonge mensen met een toerusting zoals je die aan een van onzetechnische universiteiten krijgt de sprong moeten wagen.

Wellicht dat hier en daar door de universiteiten hulp kan worden geboden, voor zover dat niet al gebeurt. Maar het belangrijkste is toch de instelling van de jonge ingenieur zelf. ,,Wat ga je doen?” ,,Ik ga voor mezelf beginnen!”

(De auteur is sinds 1 januari voorzitter van NWO te Den Haag. Hij studeerde natuurkunde in Groningen en werd als onderzoeker betrokken bij de bouw van satellieten. Van 1982-1994 werkte hij bij Fokker, eerst als directeur van de ruimtevaartdivisie en later als vice-voorzitter en voorzitter van de raad van bestuur.)


R.J. van Duinen

Waarom zoekt de jonge ingenieur zo vaak een vaste baan en begint hij niet een eigen winkel? Die vraag stelt de voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek dr. R.J. van Duinen. Hij schrijft de eerste van een serie gastbijdragen die gelijktijdig zullen verschijnen in Delta, Cursor (TU Eindhoven) en UT Nieuws (Twente).

Er is weer heel wat te doen rond onze universiteiten. Het seizoen begon met de dwaze bezuinigingsronde tijdens de kabinetsformatie in augustus en bracht zojuist vlak na elkaar twee rapporten over de inrichting van het onderwijsstelsel. Er ligt weer volop voedsel op het bord van onze besturen. En als de tekenen niet bedriegen is het nog niet voorbij.

Er komt naar het schijnt ook nog een discussie op gang rond de bestuursstructuur. Allemaal interessant en belangwekkend. Maar wel allemaal thema’s die sterk naar binnen gericht zijn.

Dezer dagen hield dr. Frank Carrubba van de raad van bestuur van Philips bij de jaarvergadering van Forum voor Techniek en Wetenschap een verhaal over innovatie, en vooral over de verschillen in innovatiecapaciteit en innovatief vermogen tussen Europa (en Nederland in het bijzonder) enerzijds, en de Verenigde Staten van Noord-Amerika en Japan anderzijds.

Hij zei zich erover te verwonderen dat er in ons land geen ‘Nationaal Debat’ plaats vond over het probleem van de afbraak van werkgelegenheid bij de grotere bedrijven en over het uitblijven van het scheppen van nieuwe banen die deze teruggang moeten opvangen. Hij meent dat er sprake is van structurele problemen in de Nederlandse huishouding en dat die met kracht moeten worden bestreden. Vooral ook omdat in het huidige tijdsgewricht inhalen van een opgelopen achterstand straks wellicht niet meer mogelijk is.
Alarmerend

Het is natuurlijk niet de eerste keer dat we zo’n signaal te horen krijgen, maar uit de mond van iemand die op grond van zijn persoonlijke ervaring en positie de verschillen goed kan zien, klonk het allemaal wel erg alarmerend.

Wat er ook van zij, zeker is wel dat er op de constatering dat we te weinig nieuwe banen scheppen in de particuliere sector weinig valt af te dingen. En ook lijkt het verschijnsel van jobless growth nogal bedreigend. En ten slotte: het effect van de automatisering begint nu ècht door te dringen, en voor het eerst op grote schaal in de dienstverlening waar nu in hoog tempo allerlei informatie transformatieprocessen door de rekenmachine worden overgenomen.

Zo gezien gaat de ‘afbraak’ van werkgelegenheid waarschijnlijk nog wel een tijdje door. En wat niet gebeurt of in ieder geval te weinig is dat die teruggang wordt goed gemaakt door nieuwe werkgelegenheid aan de onderkant van de bedrijfskolom, bij de kleine ondernemingen. Groei die er in de Verenigde Staten en Japan in die sectoren wèl lijkt te zijn. In de analyse vanCarrubba ontbreekt het in ons land aan gerichte en geconcentreerde vormen van overheidsbeleid op nieuwe en veelbelovende technologie én aan gebrek aan ondernemerschap.

Dat laatste is een punt waarover in het ingenieursmilieu wel wat meer te zeggen valt. We zouden het toch eigenlijk normaal moeten vinden dat een goed opgeleide ingenieur voor zichzelf begint. Meteen na zijn of haar studie te hebben afgerond of na een paar jaar de kunst te hebben afgekeken. Want wat is er nou mooier dan je eigen baas te zijn? Aan de opbouw van je eigen bedrijf te werken? Waarom nemen relatief weinig mensen deze stap?
Risico’s

Het lijkt wel of we ingenieurs opleiden voor een baan bij (meestal) een grote onderneming of bij de overheid. Over Taiwan gaat het verhaal dat bedrijven daar grote moeite hebben om hun goed opgeleide mensen vast te houden: na drie jaar hebben ze gezien hoe het moet en beginnen ze voor zichzelf. Gevolg: het bruist er van de bedrijvigheid.

Bij ons gaat dat anders en toch zou iedereen zich langzamerhand moeten realiseren dat er bij de bedrijven ook weinig kans meer is om je hele werkzame leven bij één onderneming door te brengen. Bedrijven veranderen steeds sneller onder de druk van veranderende markten en van veranderende schaal. Daarbij is het onvermijdelijk dat de relatie met de werknemers verandert. De perceptie van persoonlijke risico’s voor werknemers is aan het veranderen. Dat is overigens niet alleen maar een nadeel voor diezelfde werknemer. Van lifetime employment naar lifetime employability impliceert een andere relatie tussen twee contractpartners. Het verschil tussen een werknemer en een ondernemer die een contract heeft met een opdrachtgever wordt in de toekomst minder groot. In de persoonlijke sfeer ontstaat ruimte. Ruimte om eens een tijdje uit de ratrace te stappen en een poosje weer te gaan studeren, ruimte om eens een reis te maken, het gezin een tijdje voorrang te geven of om ruimte te maken voor de carrière van een partner. Een eigen bedrijf geeft dat soort mogelijkheden, meer dan een dienstbetrekking. Als het een beetje lukt en je bent met hard werken de eerste moeilijke jaren door, dan kun je iemand erbij halen die een flinke portie van je overneemt en je begint aan iets anders.
Wat ga je doen?

Waarom nemen zo weinigen deze stap? Zou het zo zijn dat de risico’s van het eigen ondernemerschap hoger worden ingeschat dan die in het geval van loonslavernij? Wat voor risico’s zijn in het geding? Het voert te ver om in dit stukje een grondige analyse neer te zetten. Bovendien is de situatie voor ieder verschillend. Het gaat veel meer om een grondhouding.

De grondhouding van een tandarts is dat hij of zij een eigen winkel wil, die van de ingenieur dat hij of zij een baantje moet zoeken bij KPN, Shell of Unilever. Natuurlijk zijn er nuances: een bouwkundig ingenieur/architect droomt waarschijnlijk eerder van een eigen bedrijf dan een proceschemicus. Maar door de bank genomen zouden toch meer jonge mensen met een toerusting zoals je die aan een van onzetechnische universiteiten krijgt de sprong moeten wagen.

Wellicht dat hier en daar door de universiteiten hulp kan worden geboden, voor zover dat niet al gebeurt. Maar het belangrijkste is toch de instelling van de jonge ingenieur zelf. ,,Wat ga je doen?” ,,Ik ga voor mezelf beginnen!”

(De auteur is sinds 1 januari voorzitter van NWO te Den Haag. Hij studeerde natuurkunde in Groningen en werd als onderzoeker betrokken bij de bouw van satellieten. Van 1982-1994 werkte hij bij Fokker, eerst als directeur van de ruimtevaartdivisie en later als vice-voorzitter en voorzitter van de raad van bestuur.)


R.J. van Duinen

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.