Campus

‘Je kunt mensen niet mengen via bakstenen’

Etnische segregatie in Nederlandse woonwijken is niet per se slecht voor de integratie en de maatschappelijke kansen van allochtonen. Dat stelt dr. Sanne Boschman in haar proefschrift ‘Selective mobility, segregation and neighbourhood effects’.

Op 12 november verdedigde Sanne Boschman haar proefschrift bij Bouwkunde. De dag erna vond in Parijs een terroristische aanslag plaats waarbij minstens 130 doden vielen.

Boschmans dissertatie gaat over integratie. Kan zij uitleggen hoe het kan dat één gemeente – het Belgische Molenbeek – tal van terroristen voortbrengt, onder wie meerdere aanslagplegers van Parijs? Het lijkt erop dat niet iedereen daar even goed geïntegreerd is.

Boschman moet het antwoord schuldig blijven. Over Molenbeek of over de Parijse voorsteden kan ze weinig zeggen. En over integratie in zijn algemeenheid durft ze ook geen heel harde uitspraken te doen. Maar dat kan bijna niemand, zo kun je concluderen na het lezen van haar proefschrift.

Boschman deed onderzoek naar de vraag of het voor de contacten tussen allochtone en autochtone Nederlanders uitmaakt of de allochtonen in een ‘witte’ of ‘zwarte’ buurt wonen. Indirect onderzocht ze ook de vraag of de buurt waarin je woont je maatschappelijke kansen beïnvloedt.

Ja, luidt natuurlijk het antwoord op beide vragen. Of toch niet? Volgens Boschman tast de wetenschap nog grotendeels in het duister. Ondanks de talloze wetenschappelijk onderzoeken die naar dit onderwerp gedaan zijn.

“Het lijkt volstrekt logisch dat mensen succesvoller zijn als ze in een goede buurt wonen”, zegt de Delftse onderzoekster. “In betere buurten zijn immers betere voorzieningen, er zijn meer banen, en buurtgenoten kunnen als positief rolmodel fungeren of helpen bij het vinden van een baan. Toch weten we niet zeker of je buurt effect heeft op je maatschappelijke kansen. Laat staan dat we het eventuele causale effect kunnen meten.”

Deze onduidelijkheid is het gevolg van de manier waarop mensen hun buurt selecteren. Persoonlijke kenmerken bepalen de woonvoorkeuren en de mogelijkheden van mensen; in welke buurt ze willen wonen en in welke buurt ze een woning kunnen vinden en betalen. Boschman: “Als we constateren dat mensen in arme buurten een lager inkomen hebben, kan dat komen doordat het wonen in een arme buurt een negatief effect heeft op kansen op de arbeidsmarkt, maar het is ook mogelijk dat mensen in een arme buurt zijn gaan wonen omdat ze een laag inkomen hebben. Met hun salaris konden ze de woningen in betere, rijkere buurten simpelweg niet betalen. Selection bias heet dit probleem.”

In onderzoeken naar buurteffecten proberen wetenschappers selectiebias te verminderen of uit te sluiten. Bijvoorbeeld in quasi-experimentele studies. Dit zijn studies waarin gebruik wordt gemaakt van mensen voor wie de buurt bepaald is door externe factoren. Studies naar asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen bijvoorbeeld. Zij krijgen een woning toegewezen, ze kunnen niet kiezen waar.

Daarnaast zijn er in de Verenigde Staten studies gedaan naar mensen die een voucher krijgen om uit hun slechte buurt te verhuizen en een woning in een betere buurt te vinden. In sommige studies zijn de deelnemers willekeurig uitgekozen. Toeval bepaalt of je naar een betere buurt verhuist. Je kunt vervolgens testen of degenen die verhuisd zijn het beter gaan doen op school of op de arbeidsmarkt. Maar geen enkele methode kan selectiebias volledig wegnemen.

Verhuisgedrag
Boschman heeft daarom geprobeerd inzicht te krijgen in selectie. “Ik onderzoek het verhuisgedrag van mensen. Waar, wanneer en waarom verhuizen welke mensen? Dit inzicht is van belang om te kunnen bepalen of de buurt een effect heeft op haar inwoners. Dit effect kan via sociaal-interactieve mechanismes verlopen. Zo onderzoek ik in welke mate de etnische samenstelling van een de buurt bepaalt hoeveel contacten er zijn tussen allochtonen en autochtonen.”

De Delftse wetenschapper ging niet de straat op met vragenlijsten. Ze liet statistische analyses los op reeds verzamelde data van onder andere de Woonstudie van de Rijksoverheid. Om de drie jaar inventariseert de overheid hoe mensen wonen en willen wonen. Ze kijkt naar de samenstelling van huishoudens, de woning, de woonlasten, woonwensen en woonomgeving van duizenden Nederlanders. Boschman koppelde deze gegevens aan de gemeentelijke basisadministratie.

“Ik heb me gericht op mensen die aangeven hun buurt te willen verlaten en geanalyseerd wie van hen er binnen twee jaar in slaagt om deze wens te realiseren. Daarbij heb ik ook gekeken naar de kenmerken van de herkomstbuurt en de bestemmingsbuurt.”

Uit het onderzoek blijkt dat niet-westerse allochtonen er minder vaak dan autochtonen in slagen om te ontsnappen uit arme buurten en buurten met hoge concentraties niet- westerse allochtonen.

Boschman deed nog een aantal ontdekkingen. Ze bestudeerde de buurtkeuze van verhuizende Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen, de vier grootste niet-westerse groepen in Nederland. Zij hebben een voorkeur voor buurten waar veel mensen van hun eigen etnische groep wonen. Ze kiezen een woning dicht bij vrienden of familie of dicht bij etnische voorzieningen zoals speciale winkels of een moskee. Dit geldt het sterkst voor Surinamers. Surinamers met een hoog inkomen verhuizen naar buurten waar veel andere Surinamers wonen, ook als dit arme buurten zijn. Dat wijst op vrijwillige segregatie.

Voor Turken en Marokkanen geldt dat zij een gemengde buurt met andere etnische minderheidsgroepen verkiezen boven een ‘witte’ buurt. “Dat lijkt te maken te hebben met discriminatie of angst voor discriminatie”, zegt Boschman. “Ze hebben minder mogelijkheden op de woningmarkt of willen niet wonen in een wijk waarin ze worden uitgesloten.”

Grote vraag blijft wat de buurteffecten zijn. Zorgt het feit dat mensen al dan niet vrijwillig in een gemengde buurt wonen ervoor dat ze minder contact hebben met autochtone Nederlanders en daardoor minder integreren? Nee, blijkt uit het onderzoek.

Boschman: “Contacten van etnische minderheden beperken zich helemaal niet tot de buurt waarin de allochtonen wonen. Segregatie is daarom niet per se slecht voor de integratie en de maatschappelijke kansen van allochtonen. Zolang verschillende etnische groepen maar de kans hebben om elkaar op andere plekken, zoals op school, op het werk of de sportclub, te blijven ontmoeten. Sloop en nieuwbouw in ‘zwarte’ wijken om integratie te bevorderen hebben om dezelfde reden weinig zin.”

“De Nederlandse regering heeft veel geïnvesteerd om allochtonen en autochtonen te mengen”, vervolgt Boschman. “In zwarte wijken zijn oude huurwoningen gesloopt en daarvoor in de plaats zijn dure koopwoningen gekomen. Een gemengd woningaanbod is op zich wel goed, het vergroot de keuzevrijheid van mensen. Maar je moet niet verwachten dat dit leidt tot menging van etnische groepen. Die dure woningen trekken ook allochtonen aan die meer geld hebben. Het versterkt dus de etnische segregatie terwijl de inkomens- segregatie afneemt. Als mensen graag bij elkaar willen wonen, dan gaan ze dat toch wel doen. Dat moet je niet proberen te voorkomen. Je kunt mensen niet mengen via bakstenen. Je kunt beter investeren in banen en opleidingen.”

Sanne Boschman, ‘Selective mobility, segregation and neighbourhood effects.’ Promotor: prof.dr. M. van Ham (BK); copromotor: dr. F. van Dam (PBL); copromotor 2: dr. R.J. Kleinhans (UD-BK)
Proefschrift lezen?
repository.tudelft.nl

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.