Campus

‘Je kunt een ramp nooit volledig uitsluiten’

In deze tijden van economische malaise blijft hoogleraar waterbouwkunde prof.dr.ir. Marcel Stive overtuigd van de noodzaak om door miljardeninvesteringen het overstromingsgevaar zoveel mogelijk te minimaliseren.

“Dat moeten we doen voor onze kleinkinderen en achterkleinkinderen.” Over de koers van de TU Delft maakt Stive zich enigszins zorgen.


WIE IS MARCEL STIVE?

Welke impact zal een zeespiegelstijging de komende eeuw hebben op de kustlijn? Het eredoctoraat dat de Universiteit van Lund, Zweden, in december 2011 toekende aan de hoogleraar kustwaterbouwkunde Marcel Stive maakte duidelijk hoe belangrijk diens onderzoek is voor een nauwkeurige beantwoording van die vraag. Stive (Amsterdam, 1951) heeft laten zien hoe je middels observaties en berekeningen kunt voorspellen hoe een stuk kustlijn zich op langere termijn zal ontwikkelen.

Zijn fascinatie: de eeuwig veranderende kust, het spel van wind en water. Niet voor niets keerde Stive halverwege de jaren negentig terug op de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen als deeltijdhoogleraar kustmorfodynamica. Hij was daar in 1977 afgestudeerd. Veel van zijn ervaring deed hij op bij het Waterloopkundig Laboratorium, tegenwoordig onderdeel van Deltares. Stive promoveerde in 1988 en is sinds 2001 hoogleraar kustwaterbouwkunde. Tevens is hij wetenschappelijk directeur van het Water Research Centre.



Vroeger draaide het werk van een waterbouwkundig ingenieur om veiligheid. Tegenwoordig gaat het bij waterbouwkundige projecten ook om innovatie, duurzaamheid en leefbaarheid. Kijkt de ingenieur niet half bevreemd, half bezorgd toe hoe veiligheid zo een minder belangrijk aspect wordt?

“Soms wel, ja. Iemand als mijn collega-hoogleraar Han Vrijling is heel gevoelig voor die ontwikkeling, en hij is niet de enige. Zijn generatie kijkt er zo tegen aan. Ik ben net iets jonger, en daarom misschien iets meer gewend aan de situatie die je schetst.

Vrijling is uitstekend in staat om te werken aan een waterbouwkundig project dat meerdere doelen dient. Wat hem irriteert – terecht, denk ik – is dat die multifunctionele aanpak vaak slecht doordacht is. Bij het lezen van het Nationaal Waterplan krijg je gewoon tranen in je ogen: wat wil de overheid graag een multifunctionele invulling geven aan al die plannen! Het probleem is dat veiligheid combineren met duurzaamheid en leefbaarheid niet alleen een mooi streven is, maar ook ingewikkeld. Je moet goed nadenken over hoe je het financiert.”


Gaat dat wel eens mis?

“Nou ja, als je bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier neemt… Voor onze nationale ruimtelijke ordening is dat een prachtig programma. Ook met het oog op de toekomst, want als je er voor had gekozen de rivieren steeds meer in te snoeren, waren de dijken hoger en hoger geworden. Geen fraai gezicht.

Maar je moet ook eerlijk zijn: met Ruimte voor de Rivier realiseren we waterstandsverlagingen van niet meer dan enkele centimeters. Bijna niks! Dat is wat Vrijling irriteert: de overheid besteedt meer dan tien miljard euro aan zo’n project, en dat geld gaat voor negentig procent op aan natuurontwikkeling. En daar wordt dan ik-weet-niet-wat voor overhoop gehaald. Natuurlijk, Nederland wordt dankzij Ruimte voor de Rivier een mooier land, en meer mensen kunnen nu in die prachtige natuurgebieden wonen, zonder tegen hoge dijken op te hoeven kijken. Maar als je het project rationeler had benaderd, zou je een groter deel van die tien miljard aan veiligheid hebben besteed. En je had dat geld ook nog eens slimmer kunnen besteden.”


Hoe dan?

“Je had er voor kunnen kiezen heel sterke dijken te bouwen in gebieden waar nu de boel als een badkuip volloopt als bepaalde dijkkringen doorbreken. Daar zou je misschien iets anders moeten doen dan de rivier wijder maken, zeker als in zo’n gebied veel mensen wonen.”


U bent een ingenieur, geen bioloog, maar u bent voortdurend bezig de natuur te bestuderen: de kustlijn, estuaria… Hoe komt dat?

“Toen mijn generatie waterbouwkundigen aan de slag ging, waren de Deltawerken al min of meer voltooid. En we vroegen ons af: wat weten we nu van het natuurlijk systeem, wetenschappelijk gezien? Ik heb als onderzoeker met geologen en geografen samengewerkt, en begon me steeds meer voor dat ecosysteem te interesseren.

Tegenwoordig hebben we als onderzoeksgroep steeds meer interactie met biologen. Ik heb wel gemerkt dat het niet eenvoudig is vakgebieden te integreren. Er is iets in de wetenschapscultuur dat zich verzet tegen multidisciplinair onderzoek. Een multidisciplinair onderzoeksvoorstel maakt niet zoveel kans bij het NWO, bijvoorbeeld. En ook de TU Delft worstelt met die wetenschapscultuur. Rector Karel Luyben heeft een heldere visie: we zijn een onderzoeksuniversiteit, en multidisciplinair onderzoek past daar niet zo goed in. Dat maakt het niet makkelijk voor de construerende en ontwerpende faculteiten.“


Wat is uw visie?

“Wat mij betreft is het unieke van een technische universiteit juist dat je de hele trits doet:

science, engineering en design. Science is prachtig, maar uiteindelijk moet je vaak ook nog iets ontwerpen en bouwen – de science vertalen naar een product. En daar zitten ook wetenschappelijke uitdagingen.

Diversiteit is een kracht van deze universiteit. Het college van bestuur moet dat uitdragen, in plaats van tegen faculteiten als Industrieel Ontwerpen en Civiele Techniek en Geowetenschappen te zeggen: gij zult zijn zoals TNW.

Ik hoop niet dat lezers straks denken: ojee, die Stive moest nog even uithalen. Want zo is het niet. We hebben een debat nodig over dit onderwerp en iedereen moet aan dat debat kunnen deelnemen.”


Niet elke Nederlandse burger weet dat provincies die een grotere economische waarde vertegenwoordigen, zoals Noord-Holland en Zuid-Holland, bewust beter zijn beschermd tegen overstromingsgevaar dan minder welvarende provincies als Groningen en Zeeland. Een Amerikaanse journalist schreef een paar jaar geleden in Wired dat zo’n systeem in de Verenigde Staten op weerstand zou stuiten, omdat voor de grondwet iedere burger gelijk is.

“Tegelijkertijd zijn de Verenigde Staten een land waar politieke belangen voor een groot deel bepalen in hoeverre gebieden tegen overstromingen worden beveiligd. Han Vrijling en ik zeggen wel eens gekscherend tegen elkaar: wacht maar eens tot New York een keer overstroomt, of San Francisco! Dan lopen de hazen opeens heel anders. Maar goed, je hebt een punt: het zou idioot zijn als iemand die in Amsterdam woont, beter beschermd is tegen overstromingsgevaar dan iemand die in Groningen woont.”


Dat is nu toch het geval?

“Feitelijk wel. Daarom moeten we toe naar een minimum van bescherming die we elke Nederlandse burger kunnen bieden. Dat kun je doen door de veiligheidsnormen aan te scherpen, iets waar de Deltacommissie waar ik in 2008 deel van uitmaakte ook voor heeft gepleit. Zo kun je het individuele slachtofferrisico terugbrengen naar één op de miljoen. Nu is in Nederland het individuele risico om bij een overstroming om te komen duidelijk groter dan de kans om bij ander extern onheil – een neerstortend vliegtuig, bijvoorbeeld – je leven te verliezen. Na het aanscherpen van de normen zou dat niet meer het geval zijn.”


Een op de miljoen… is dat niet een heel ambitieus streven?

“Het is haalbaar. Je moet bedenken dat bij een overstroming ‘slechts’ een op de honderd mensen sterft. Dat was bij de watersnoodramp in 1953 al zo. Het groepsrisico tot een absoluut minimum terugbrengen, dat is wel een bijna onmogelijke opgave. Onbetaalbaar duur.”


Is het mogelijk om Nederland zo waterbestendig te maken dat een overstroming domweg uitgesloten is?

“Nee. Kijk maar naar New Orleans: op hoeveel plekken ging het daar niet mis? De dijk was niet hoog en niet sterk genoeg. De meest triviale dingen gingen fout. Zaken waarvan je als hoogleraar denkt: die hoef ik niet eens uit te leggen aan de studenten. Vloeddeuren die dicht hadden moeten zijn, stonden open. In ontwerpen waren hele stukken muur vergeten.”


Dat doen wij in Nederland toch veel beter?

“Daar zou ik niet automatisch van uitgaan. Het niveau is hier hoger, zeker. En toch: reken maar dat ook hier heel stomme dingen mis kunnen gaan. Je kunt zo’n ramp nooit volledig uitsluiten. Je kunt zorgen dat de kans op overstroming zo laag ligt als je je economisch kan veroorloven. Dat is de lastige afweging voor de politiek: hoeveel mag het kosten? Je kijkt wat de schade zou zijn bij een overstroming, en vervolgens bepaal je de hoogte van de verzekeringspremie.

Voor ruwweg een miljard per jaar zijn we zeer goed beveiligd. Ik voel me niet schuldig over dat bedrag. We geven als samenleving een meervoud uit aan veiligheid op straat, en het is minder dan een promille van het totale geïnvesteerde vermogen. Bovendien is het een sociale investering, voor de komende generaties. Je kunt het je kleinkinderen en je achterkleinkinderen toch niet aandoen om nu te weigeren het risico op een overstroming te minimaliseren, terwijl zij straks misschien voor de gevolgen van die beslissing opdraaien? Dat vind ik nou niet duurzaam.”


Uit onderzoek blijkt dat de Nederlandse burger zich allerminst zorgen maakt over de gevolgen van een eventuele overstroming. We wanen ons veiliger achter de dijken dan gerechtvaardigd is. Is de overheid te bang geweest burgers onnodig ongerust te maken?

“Het heeft even geduurd tot de politiek er zelf van doordrongen was dat onze waterkeringen minder bescherming bieden dan we vroeger dachten, minder goed bestand zijn tegen zwaardere golven, bijvoorbeeld. De overheid is bovendien bang dat bedrijven die zich in Nederland wilden vestigen daar van afzien omdat het er ‘onveilig’ is. Dat is het spanningsveld: we zijn de best beveiligde delta in de wereld, maar we zijn nog niet veilig genoeg. We zijn niet duurzaam veilig. Dat is een lastige boodschap.”


Elk jaar worden de waterkeringen getoetst, en in 2011 bleek dat eenderde deel niet aan de huidige veiligheidsnormen in de Wet op de Waterkering voldoet. Dat zijn normen waarvan experts zeggen dat ze nodig moeten worden aangescherpt. Een teleurstelling?

“Nee. Het komt niet als een verrassing. Alleen al om aan de huidige veiligheidsnormen te voldoen zijn jaarlijkse investeringen van honderden miljoenen nodig. Dat is allang bekend.”


Bij de vorige toetsing van waterkeringen, in 1996, was bij een belangrijk deel van de dijken onduidelijk of ze nu wel of niet voldeden aan de norm.

“Dat kon niet goed getoetst worden. En bij een aanzienlijk deel van de dijken kan dat nog steeds niet.”


Maar de indeling is veranderd van in simpelweg ‘veilig’ of ‘onveilig’, waar in 1996 nog van een derde categorie sprake was: ‘onduidelijk’. En nu zou het aantal veilige waterkeringen zijn toegenomen ten opzichte van 1996. Geeft men sommige ‘onduidelijke’ dijken niet gewoon het voordeel van de twijfel?

“Tja, die nieuwe, versimpelde indeling is een beetje een politieke keuze. De feitelijke situatie is dat er geen sprake is van grote verbeteringen.”

Dat zeggen twee staatsrechtsgeleerden in de Volkskrant. Ze sluiten zich aan bij eerdere critici.

Achterdeurtje
De Leidse hoogleraar Wim Voermans ziet een ‘juridisch achterdeurtje’: aangezien Zijlstra’s wet niet in een overgangsregeling voorziet, kan de rechter de wet toetsen aan het rechtszekerheidsbeginsel van de grondwet. Als er wel overgangsrecht in had gestaan, zou dat minder goed mogelijk zijn.

Kans
Ook de Tilburgse hoogleraar Maurits Barendrecht denkt dat de studenten kans maken in een rechtszaak. Zelf vertegenwoordigde hij als advocaat de Landelijke Studenten Vakbond, toen die in 1989 de Harmonisatiewet voor de rechter bracht. Je kunt de voorwaarden voor studenten niet plotsklaps veranderen, stelt hij. “Dat zou je eens halverwege de rit met de hypotheekrenteaftrek moeten proberen.”

Rechtsgelijkheid
De kritiek is niet nieuw voor Zijlstra. Maar die denkt dat het rechtsgelijkheidsbeginsel zeker zo zwaar weegt. Waarom zouden de huidige studenten moeten worden uitgezonderd van de langstudeerboete? Volgens hem is dat minstens zo oneerlijk en zal de regeling juridisch standhouden.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.