Campus

Japans wonen, werken en winkelen

Met 35 miljoen inwoners in een gebied ter grootte van een derde van Nederland is Tokyo met recht een compacte stad te noemen. Gebouwen die wonen, werken en winkelen combineren zijn een typisch Japanse oplossing voor het moderne stedelijk leven.

Neem nu het in 2003 opgeleverde complex Rappongi Hills, het grootste private stedelijk project in Japan. Naast de centrale kantoortoren en de twee hoge en twee lage woontorens bevinden zich in de gebouwen een museum, een theater, een crèche en los van de hoofdgebouwen een televisiestation. Het geheel omvat elf hectare grond en is gelegen aan het kruispunt van twee metrolijnen. De entree voor voetgangers is vanuit de metro. In het tonvormige gebouw zijn projecties te zien en lichte muziek begeleidt de bezoeker naar het voetgangersgebied van Rappongi Hills.

Dat schrijft kunsthistoricus drs. Dave van Eijnsbergen in zijn proefschrift ‘Multifunctionele gebouwencomplexen in Tokyo’. Hij geeft daarmee een heel ander beeld van de Japanse architectuur dan architectuurcriticus Max van Rooy die de stedenbouw in Tokyo tijdens een lezing in Delft ‘lachwekkend’ noemde. Anderen gebruiken woorden als oncontroleerbaar, onbegrijpelijk, chaotisch en lelijk. Van Eijnsbergen bezocht Japan vanuit Tapei, waar hij rond 1987 werkte. De wanorde vond hij vergeleken met Taiwan nogal meevallen. De onregelmatige opeenvolging van facades en ook de bovengrondse elektriciteit- en telefoonleidingen doet westerlingen nogal rommelig aan, maar het werkt allemaal wel. Behoudende critici vergelijkt Van Eijnsbergen met expats die geen rijst lusten en aardappels laten invliegen.

Vooral de recentere multi-use complexen zijn eilanden van luxe. Voor een appartement van 46 vierkante meter betaal je 3.000 tot 4.000 euro huur per maand, exclusief servicekosten. In het geval van Rappongi Hills is er een aansluiting met een hotel, zodat je geen ontbijt hoeft klaar te maken. En terwijl je naar je werk bent, maakt een werkster je bed op. Veel woningen hebben trouwens geen keuken meer. Men maakt lange dagen op kantoor en gaat daarna veelal uit eten. Openbare kunst en musea, exclusieve winkels, graniet en marmer, en een fraai ontworpen Japanse tuin met stenen, water en groen vervolmaken de belevenis van een leven in luxe. Bovendien zul je er geen zwervers aantreffen, want ‘dat mag niet’, zegt Van Eijnsbergen.

De multifunctionele complexen -Van Eijnsbergen bespreekt er acht in zijn boek – zijn private initiatieven. De projectontwikkelaar zoekt een plek in de stad langs een spoor- of metrolijn waar een industrieel complex is ontmanteld of een rangeerterrein buiten gebruik is geraakt. Samen met het spoorbedrijf en de gemeente wordt een plan opgezet. De gemeente stelt de randvoorwaarden, zoals de maximale bouwhoogte, de minimale grootte van de tuin en het aantal woningen. Overigens is hoger bouwen vaak toegestaan, mits ook de tuin groter wordt. De drijvende kracht achter dit alles is de verhuur van kantoorruimte. Tokyo herbergt de meeste hoofdkantoren van multinationals ter wereld, New York komt op de tweede plaats. Die bedrijven zijn bereid flink te betalen voor een plek – de ministeries zitten verder buiten het centrum – maar het moet dan wel een passende uitstraling hebben.

Ons eigen multifunctionele centrum Hoog Catharijne steekt er wat provinciaals en sleets bij af. De fontein in de hal is verdwenen, de plafonds zijn te laag, het complex doet benauwd aan en de betere winkels hebben de wijk genomen. Moeten we nu een Japanner inhuren? Volgens de promovendus niet, want ieder land moet zijn eigen identiteit ontwikkelen. Maar meer aandacht voor de overgang binnen naar buiten, aansluiting op openbaar groen en het gebruik van solide materialen is aan te bevelen. Evenals het gebruik van daglicht. Van Eijnsbergen herinnert zich dat bij V&D een keer het licht uitviel. De helft van het publiek raakte in paniek en begon te gillen. De andere helft begon op de tast de tassen vol te laden.

www.asuka-tours.nl

(Foto: Dave van Eijnsbergen)

Neem nu het in 2003 opgeleverde complex Rappongi Hills, het grootste private stedelijk project in Japan. Naast de centrale kantoortoren en de twee hoge en twee lage woontorens bevinden zich in de gebouwen een museum, een theater, een crèche en los van de hoofdgebouwen een televisiestation. Het geheel omvat elf hectare grond en is gelegen aan het kruispunt van twee metrolijnen. De entree voor voetgangers is vanuit de metro. In het tonvormige gebouw zijn projecties te zien en lichte muziek begeleidt de bezoeker naar het voetgangersgebied van Rappongi Hills.

Dat schrijft kunsthistoricus drs. Dave van Eijnsbergen in zijn proefschrift ‘Multifunctionele gebouwencomplexen in Tokyo’. Hij geeft daarmee een heel ander beeld van de Japanse architectuur dan architectuurcriticus Max van Rooy die de stedenbouw in Tokyo tijdens een lezing in Delft ‘lachwekkend’ noemde. Anderen gebruiken woorden als oncontroleerbaar, onbegrijpelijk, chaotisch en lelijk. Van Eijnsbergen bezocht Japan vanuit Tapei, waar hij rond 1987 werkte. De wanorde vond hij vergeleken met Taiwan nogal meevallen. De onregelmatige opeenvolging van facades en ook de bovengrondse elektriciteit- en telefoonleidingen doet westerlingen nogal rommelig aan, maar het werkt allemaal wel. Behoudende critici vergelijkt Van Eijnsbergen met expats die geen rijst lusten en aardappels laten invliegen.

Vooral de recentere multi-use complexen zijn eilanden van luxe. Voor een appartement van 46 vierkante meter betaal je 3.000 tot 4.000 euro huur per maand, exclusief servicekosten. In het geval van Rappongi Hills is er een aansluiting met een hotel, zodat je geen ontbijt hoeft klaar te maken. En terwijl je naar je werk bent, maakt een werkster je bed op. Veel woningen hebben trouwens geen keuken meer. Men maakt lange dagen op kantoor en gaat daarna veelal uit eten. Openbare kunst en musea, exclusieve winkels, graniet en marmer, en een fraai ontworpen Japanse tuin met stenen, water en groen vervolmaken de belevenis van een leven in luxe. Bovendien zul je er geen zwervers aantreffen, want ‘dat mag niet’, zegt Van Eijnsbergen.

De multifunctionele complexen -Van Eijnsbergen bespreekt er acht in zijn boek – zijn private initiatieven. De projectontwikkelaar zoekt een plek in de stad langs een spoor- of metrolijn waar een industrieel complex is ontmanteld of een rangeerterrein buiten gebruik is geraakt. Samen met het spoorbedrijf en de gemeente wordt een plan opgezet. De gemeente stelt de randvoorwaarden, zoals de maximale bouwhoogte, de minimale grootte van de tuin en het aantal woningen. Overigens is hoger bouwen vaak toegestaan, mits ook de tuin groter wordt. De drijvende kracht achter dit alles is de verhuur van kantoorruimte. Tokyo herbergt de meeste hoofdkantoren van multinationals ter wereld, New York komt op de tweede plaats. Die bedrijven zijn bereid flink te betalen voor een plek – de ministeries zitten verder buiten het centrum – maar het moet dan wel een passende uitstraling hebben.

Ons eigen multifunctionele centrum Hoog Catharijne steekt er wat provinciaals en sleets bij af. De fontein in de hal is verdwenen, de plafonds zijn te laag, het complex doet benauwd aan en de betere winkels hebben de wijk genomen. Moeten we nu een Japanner inhuren? Volgens de promovendus niet, want ieder land moet zijn eigen identiteit ontwikkelen. Maar meer aandacht voor de overgang binnen naar buiten, aansluiting op openbaar groen en het gebruik van solide materialen is aan te bevelen. Evenals het gebruik van daglicht. Van Eijnsbergen herinnert zich dat bij V&D een keer het licht uitviel. De helft van het publiek raakte in paniek en begon te gillen. De andere helft begon op de tast de tassen vol te laden.

www.asuka-tours.nl

(Foto: Dave van Eijnsbergen)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.