Opinie

Innovatiegebabbel

Hoe krijgen we Nederland aan het innoveren? Drie auteurs interviewden vijftien deskundigen en kwamen met een wollig boek. Het probleem is duidelijk. Hoewel iedereen er langzaam van doordrongen is dat innovatie van levensbelang is voor het Nederlandse bedrijfsleven, zakt Nederland op de verschillende wereldranglijsten als een barometer voor de storm.

The Hague, we have a problem. Auteurs Patrick van der Duin, Rob de Graaf en Ton Langeler geven een beknopte lijst van wat er aan schort: te weinig ondernemerschap en leiderschap, geen inspirerende toekomstvisie, te weinig samenwerking, een onderschatting van creativiteit voor het innovatieproces enzovoorts. Als troost melden de auteurs dat er in elk geval een sense-of-urgency heerst. Geen wonder, zou je denken.
Maar na het analytisch begin van het boek, verandert de toon. De schrijvers ontpoppen zich als voorvechters van de innovatie en verzanden vervolgens in promotaal. Een voorbeeld: ‘dat we zorgen dat het voor elkaar komt, dat we volhouden om de finishlijn te halen, dat de innovatie verkrijgbaar is’. Ik krijg het gevoel in een clubje beland te zijn waar ik niet bij hoor.
Terug naar de basis. Wat is innovatie? Je denkt al gauw aan de gsm, de iPhone, de iPod. Maar ook de auto en eerder de houtzaagmolen in de VOC-tijd behoren ertoe. Kortom aan producten die zo vernieuwend zijn dat ze wegen ontsluiten voor een reeks aan andere nieuwe producten en diensten.
Maar dat is niet het antwoord van het boek. Op zoek naar een definitie van innovatie beland je in een vijftien pagina’s tellende paragraaf waarin ‘een poging zal worden gedaan helderheid te verschaffen door innovatie in acht aspecten te beschrijven.’ Nieuwheid speelt daarbij een rol, verandering, implementatie, creativiteit, onzekerheid en zo nog een paar. Ook krijgt de lezer de raad ‘om bij innoveren in te spelen op toekomstige ontwikkelingen.’ Oh ja, welke dan?

Toch komt er wel iets interessants uit naar voren, namelijk dat innovatie een paradoxaal proces is. Het steunt vaak op toevalsvindingen (‘serendipiteit’) en op vrijheid van onderzoek. Die onvoorspelbaarheid staat op gespannen voet met het beheersingsdenken van managers (voor wie het boek geschreven is). ‘Hoewel innovaties altijd een zekere mate van onvoorspelbaarheid in zich hebben, is er toch wel een consensus over dat een innovatieproces gemanaged moet worden (voor zover dat mogelijk is).’ Aldus de auteurs over de innovatieparadox (voor zover van toepassing).
Wie vervolgens op zoek gaat naar hoe de innovatie dan gemanaged moet worden, komt terecht in het hoofdstuk Polderen 2.0. Hierin wordt het begrip collectieve innovatie geïntroduceerd. Dit moet oplossingen bieden voor fileleed, ruimtelijke ordening, onderwijsergernissen, gezondheidszorg, duurzame energie en andere hoofdpijndossiers. Ik merk op dat integratie ontbreekt. Het hoofdstuk doet onwerkelijk aan. Het land waarin de Senseo de apotheose van de innovatie vormt, zal straks wereldkampioen collectieve innovatie worden. Gelooft u het? Het doet me denken aan een puber die wat moeite heeft met zijn brommerexamen en daarom maar besluit jachtvlieger te worden.
De auteurs paren een geloof in managing (beheersing) aan dat in maakbaarheid. Alsof het samenbrengen van alle belanghebbenden – het recept van polderen 2.0 – het aanhoren van alle argumenten, het overzicht van de beschikbare technieken automatisch altijd tot een oplossing en een verbetering leiden. Alsof er geen fundamentele tegengestelde belangen in het spel zijn, alsof innovaties zoals het elektronisch patiëntendossier of de ov-chipkaart niet moedwillig worden tegengewerkt en gesaboteerd.
Ongehinderd door de taaie werkelijkheid denderen de auteurs door met hun blijde boodschap over ‘incrementele’ (kleine) innovaties en grote technische doorbraken door grote bedrijven en kleine ondernemers. ‘Zo wordt de puzzel niet alleen een mooi plaatje, maar ook nog vrijwel naadloos. Collectieve innovatie is pas dan geslaagd als het geheel is opgegaan in de maatschappij.’ Amen.

In het meer analytische slot van het boek komen de schrijvers naar mijn idee wel met een aantal zinnige aanbevelingen. De belangrijkste daarvan is dat het Nederlandse innovatiebeleid zich meer zou moeten richten op werknemers dan op grote bedrijven. Dat lijkt me een waar woord. Verandering begint bij individuen; bedrijven hebben teveel belang bij de status-quo. 

Patrick van der Duin, Rob de Graaf en Ton Langeler: ‘Innovatie uit de polder – Hoe Nederland kan vernieuwen’, Uitgeverij Business Contact, Amsterdam 2009, € 24,50.

Student political party Stip, and the VSSD, will celebrate respectively their 15 and 45-year anniversaries this year. The organizations will celebrate the occasion with a joint-symposium on February 19 at the Delftsch Students Corp on the Phoenixstraat. The symposium is entitled ‘Delft fixt het’ (Delft fixes it) and will feature various TU Delft engineers speaking about their careers in foreign countries. A panel will also discuss whether it is beneficial for the country if the Netherlands’ university graduates go work abroad.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.