Onderwijs

Honderd jaar bouwkundeonderwijs in Delft

Al honderd jaar leidt de TU Delft architecten op die Nederland én de rest van de wereld een gezicht geven. Vier van Nederlands succesvolste architecten vertellen over de faculteit in de jaren zeventig, de opleiding van nu en het gebrek aan bereidheid om zelf les te geven.

Ze moeten even diep graven. Het is lang geleden dat iemand de naamgevers van architectenbureau Benthem Crouwel naar hun studietijd vroeg. Maar als ze in gedachten terug zijn in de jaren zeventig, spat het enthousiasme er vanaf. “Wij kregen les van Bakema, Rietveld, Van Eyck, Weeber, Hertzberger. Allemaal zeer bevlogen mensen die midden in de praktijk stonden”, zegt Jan Benthem. “Ik kan me vooral de levendige debatten in zaal A herinneren”, voegt Mels Crouwel toe. “Overdag naar college, ’s avonds naar lezingen. De faculteit was een soort sekte in die tijd. Heel inspirerend allemaal. We maakten het staartje mee van een van de beste periodes die de faculteit gekend heeft.”

Niet dat de huisarchitecten van Schiphol zich meteen na hun afstuderen realiseerden wat een ‘mazzel’ ze hadden. “Jarenlang hebben we op Delft afgegeven”, zegt Benthem. “We zijn meteen voor onszelf begonnen, maar wisten niets van de praktijk. God, wat zijn we ingepakt door aannemers, die eerste jaren.” Toch zouden ze voor geen goud willen ruilen met de opleiding van nu. “Tegenwoordig levert Delft veel te snel, veel te veel studenten af. De creativiteit is gesneuveld ten behoeve van het rekenen.” Wat echter altijd geldt, is dat de ene student er veel meer uithaalt dan de andere. Crouwel: “Les krijgen van al die grote namen had ook nadelen. Als je niet zo bevlogen was, ging de opleiding grotendeels aan je voorbij. Sommige docenten waren vreselijk arrogant, echte klootzakken. Als je niet in dezelfde richting dacht als zij, brandden ze je af.” Benthem: “Dan kwam er weer een student huilend de gang op na een bespreking.”
Bakema

Het meest hebben ze geleerd van Jacob Berend Bakema. Crouwel: “Bakema stond open voor alles. Bij hem had je minimaal een acht als hij zag dat je je best had gedaan.” Benthem: “Hij bracht zijn bevlogenheid over, en daar gaat het om. De technische kennis die je tijdens je opleiding opdoet, is toch altijd onvoldoende.” De laatste jaren van hun studie kropen ze onder de vleugels van hoogleraar Har Oudejans. Crouwel: “Hij heeft ons bij elkaar gebracht. Hij zag onze ontwerpen en vond dat we maar eens met elkaar moesten praten.” Benthem: “Hij vond alles wat we deden waardeloos, maar heeft ons wel veel geleerd. Goede docenten inspireren je met hun eigen visie, maar kunnen het waarderen als je er een totaal eigen visie op nahoudt. Zo iemand was Oudejans. We kwamen ook bij hem thuis, op het Singel in Amsterdam. Dan dronken we jenever en keken we voetbal.” Crouwel: “Door hem wilde je zo snel mogelijk architect worden. Het was niet als nu, dat je beroemd wilde worden als Rem Koolhaas. Onze ambitie was gewoon om mooie gebouwen neer te zetten.”

Het duo – de komende jaren bezig met de uitbreiding van het Stedelijk Museum in Amsterdam en de nieuwe NS-stations van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht – is nog altijd enthousiast over de dagelijkse praktijk. Zo enthousiast, dat geen van beiden een dag zou willen inleveren om terug te keren naar de collegezaal en zelf een nieuwe generatie te inspireren. Om verzoeken daartoe zit het tweetal niet verlegen. “Ja, dat is natuurlijk een probleem”, zegt Benthem. “Wij hadden inspirerende docenten die ons hart voor het vak bijbrachten. Daar ontbreekt het nu aan.” Crouwel: “Ik zou niet weten wie er nu les geeft. Dat zegt genoeg. Van de top van nu zou toch ook minstens de helft professor moeten zijn. Ben van Berkel, Winnie Maas, Jo Coenen en Endry van Velzen zouden goede docenten zijn.”

Waarom geen hoogleraren Benthem en Crouwel? Crouwel: “Wij hebben er nooit tijd voor gehad. Maar ik ben nu Rijksbouwmeester en we hebben het plan opgevat om beroepsopleidingen van twee jaar op te zetten. Op die manier ga ik toch iets bijdragen. Maar ook die functie bekleed ik parttime. Zelf bouwen blijft het leukste dat er is.”
Stumpers

Ook Sjoerd Soeters heeft het veel te veel naar zijn zin met zijn eigen opdrachten om tijd vrij te maken voor het geven van colleges. Ook tijdens het interview met Delta tekent hij vrolijk door. “Aanpassingen”, zegt Soeters als hij opkijkt van zijn overtrekvel. “Zo’n herinrichtingsplan van een stadscentrum is nooit af. Er komen altijd weer dingen die toch weer anders moeten.” Soeters, bekend van zijn kasteelvestingen in Den Bosch en de kleurrijke bebouwing van het Java-eiland in Amsterdam, studeerde ook in de jaren zeventig, maar dan in Eindhoven. “In Delft waren ze een beetje arrogant. In hun ogen waren wij de stumpers uit Eindhoven. Maar Delft was in die tijd al een enorme fabriek. Eindhoven was een kleine opleiding. Alles was vers en open voor nieuwe ideeën en de docenten waren heel bereikbaar. Wim Quist en John Habraken waren fantastische inspirators.”

Ook Soeters is niet erg te spreken over de huidige architectuuropleiding in Delft. “Ik krijg het gevoel dat studenten worden beoordeeld op hun onaangepastheid. Dat de focus ligt op een eigen, geniale visie. Dat ze zeggen: ‘Dit ontwerp is zo belachelijk, dit moet door.'” Soeters geeft toe dat hij chargeert, maar vraagt zich echt wel eens af of de begeleiders in Delft zich misschien vervelen en hun studenten als amusement zien. “Het heeft allemaal weinig met de praktijk te maken. Het is heel leuk hoor: een park op een zwembad, maar 99 procent van de opdrachten zit niet zo in elkaar. Als er geen vraag naar is, zul je het nooit bouwen. Hoeveel van die duizenden studenten worden later toparchitecten die zich met dergelijke vrije opdrachten kunnen bezighouden? Als een café meisjes nodig heeft voor de bediening op het terras, dan ga je die toch ook niet leren hoe ze deftige cocktails moeten maken. Ze moeten een flesje cola kunnen serveren. Als je meer in je mars hebt, groei je vanzelf wel door.”

De sterrenstatus van sommige architecten en de kritiekloze adoratie van studenten voor hun buitenissige creaties, is Soeters een doorn in het oog. “Een heel mooi gebouw is per definitie nogal dood. Mensen willen niet wonen in een dood gebouw. Als bewoners van het Java-eiland of de kastelen in Den Bosch me zeggen dat ze er heerlijk wonen, dan ben ik blij. Het zal me echt aan mijn reet roesten of andere architecten het kitsch vinden”, aldus Soeters. “Van mij mogen ze er ook gerust een raampje bijhakken. Dat vind ik het mooist, zo’n groeiende situatie. Het succes van een gebouw is pas na twintig jaar echt te meten. Weet je wat erg is? Als je een gebouw neerzet dat na twintig jaar moet worden afgebroken.”

Net als Benthem Crouwel, neemt ook het bureau van Sjoerd Soeters steeds vaker afgestudeerden in dienst van opleidingen in Duitsland en Zwitserland. “Terwijl de middenmoot uit Delft niets kan, omdat ze geleerd hebben de verkeerde, geile plaatjes te kopiëren, hebben de Duitsers en Zwitsers tenminste nog een goede technische basis meegekregen.” Slechts één jaar was Soeters verbonden aan een universiteit. In Nijmegen gaf hij eens in de twee weken een lezing van anderhalf uur. “Ik vond het leuk om te doen, maar na die bijeenkomsten wist ik niet hoe snel ik daar weg moest komen. Ik moet er niet aan denken me bezig te moeten houden met bestuurlijke discussies en geouwehoer over budgetten. Misschien is het dus mijn eigen schuld als de volgende generatie minder goed presteert, maar ik ga me niet opofferen.”
Gevaarlijk

Als een opoffering heeft Herman Hertzberger zijn lange carrière als hoogleraar nooit gezien. “Ik heb het altijd heel leuk én leerzaam gevonden”, zegt Hertzberger op zijn drukke bureau achter de markt op de Albert Cuyp in de Amsterdamse Pijp. “Door les te geven, blijf je jezelf afvragen wat je aan het doen bent. Het zorgt ervoor dat je de aansluiting niet verliest. Ervaring is een gevaarlijk iets.”

Hertzberger, bekend van theater Vredenburg in Utrecht en kantoorgebouwen als dat van Centraal Beheer in Apeldoorn, heeft altijd een eigen visie gehad op onderwijs, en ervoor gevochten daarnaar te mogen handelen. “Studenten zijn niet dom. Ze wonen al achttien jaar in dorpen en steden en weten instinctief hoe je een station neerzet, of iets langs een rivier bouwt. Als je eerstejaars een stad laat ontwerpen, komen ze zelf met de hoofdtypen als de circulaire stad en de bandstad.” In Delft mocht hij nooit eerstejaars lesgeven. “Dat is mijn enige frustratie geweest in al die jaren. Toen ik lesgaf in Genève mocht ik wel meteen met eerstejaars de stad in. In Delft was dat vloeken in de kerk”, aldus Hertzberger. “Daar moet je eerst zes jaar leren hoe moeilijk het allemaal is, om daarna in de praktijk te moeten leren hoe gemakkelijk het is. Er zijn er heel wat die heel gewichtig doen en een mysterieus aureool om zo’n studie hangen. Er studeren nu mensen af die met moeite de verbanden kunnen leggen tussen wat ze geleerd hebben en de praktijk.”

Toen Hertzberger in de jaren zeventig begon met lesgeven, was er even helemaal niemand geïnteresseerd in zijn vak. “Iedereen wilde het hebben over de grote maatschappelijke problemen. Dus nodigde ik met geld van de TU sociologen uit om hun visie op architectuur te geven, en economen, biologen, futurologen. In die jaren was ik eigenlijk zelf meer student dan docent. Maar zo moet je als opleiding wel functioneren; je moet aansluiting zoeken bij de belevingswereld van de student.”

Al filosoferend komt Hertzberger op een mogelijke verklaring voor het gebrek aan elan dat ook hij constateert bij de huidige faculteit. “Misschien ontbreekt het nu aan idealen, hadden we toch meer thema’s toen. De studenten van nu lijken onzeker, overdonderd door het werk van een paar sterren. Die zijn wereldberoemd, dus die moet je wel geloven. Tja, kom nou. In de jaren zeventig had je ook sterren, Aldo Rossi bijvoorbeeld, maar daar kwam tijdens colleges zware kritiek op. Als je nu B-nieuws leest dan is er louter respect voor de grote meesters. Er is niemand die zegt: ‘Kijk, hier heeft hij even niet goed nagedacht’. Je moet discussie stimuleren. Studenten moeten niet bang zijn om fouten te maken. Anders durven ze alleen nog maar te kopiëren en daar wordt niemand wijzer van.”

Herman Hertzberger. (Foto: Hans Stakelbeek/FMAX)

Mels Crouwel. (Foto: Hans Stakelbeek/FMAX)

Jan Benthem. (Foto: Hans Stakelbeek/FMAX)

Sjoerd Soeters.(Foto: Sam Rentmeester/FMAX)

In de jaren zeventig was niemand echt geïnteresseerd in bouwkunde. ‘Iedereen wilde het hebben over de grote maatschappelijke problemen.’ (Foto: AVS Faculteit Bouwkunde)

“Zelf bouwen is het leukste dat er is.”


Ze moeten even diep graven. Het is lang geleden dat iemand de naamgevers van architectenbureau Benthem Crouwel naar hun studietijd vroeg. Maar als ze in gedachten terug zijn in de jaren zeventig, spat het enthousiasme er vanaf. “Wij kregen les van Bakema, Rietveld, Van Eyck, Weeber, Hertzberger. Allemaal zeer bevlogen mensen die midden in de praktijk stonden”, zegt Jan Benthem. “Ik kan me vooral de levendige debatten in zaal A herinneren”, voegt Mels Crouwel toe. “Overdag naar college, ’s avonds naar lezingen. De faculteit was een soort sekte in die tijd. Heel inspirerend allemaal. We maakten het staartje mee van een van de beste periodes die de faculteit gekend heeft.”



Niet dat de huisarchitecten van Schiphol zich meteen na hun afstuderen realiseerden wat een ‘mazzel’ ze hadden. “Jarenlang hebben we op Delft afgegeven”, zegt Benthem. “We zijn meteen voor onszelf begonnen, maar wisten niets van de praktijk. God, wat zijn we ingepakt door aannemers, die eerste jaren.” Toch zouden ze voor geen goud willen ruilen met de opleiding van nu. “Tegenwoordig levert Delft veel te snel, veel te veel studenten af. De creativiteit is gesneuveld ten behoeve van het rekenen.” Wat echter altijd geldt, is dat de ene student er veel meer uithaalt dan de andere. Crouwel: “Les krijgen van al die grote namen had ook nadelen. Als je niet zo bevlogen was, ging de opleiding grotendeels aan je voorbij. Sommige docenten waren vreselijk arrogant, echte klootzakken. Als je niet in dezelfde richting dacht als zij, brandden ze je af.” Benthem: “Dan kwam er weer een student huilend de gang op na een bespreking.”

 


Bakema



Het meest hebben ze geleerd van Jacob Berend Bakema. Crouwel: “Bakema stond open voor alles. Bij hem had je minimaal een acht als hij zag dat je je best had gedaan.” Benthem: “Hij bracht zijn bevlogenheid over, en daar gaat het om. De technische kennis die je tijdens je opleiding opdoet, is toch altijd onvoldoende.” De laatste jaren van hun studie kropen ze onder de vleugels van hoogleraar Har Oudejans. Crouwel: “Hij heeft ons bij elkaar gebracht. Hij zag onze ontwerpen en vond dat we maar eens met elkaar moesten praten.” Benthem: “Hij vond alles wat we deden waardeloos, maar heeft ons wel veel geleerd. Goede docenten inspireren je met hun eigen visie, maar kunnen het waarderen als je er een totaal eigen visie op nahoudt. Zo iemand was Oudejans. We kwamen ook bij hem thuis, op het Singel in Amsterdam. Dan dronken we jenever en keken we voetbal.” Crouwel: “Door hem wilde je zo snel mogelijk architect worden. Het was niet als nu, dat je beroemd wilde worden als Rem Koolhaas. Onze ambitie was gewoon om mooie gebouwen neer te zetten.”



Het duo – de komende jaren bezig met de uitbreiding van het Stedelijk Museum in Amsterdam en de nieuwe NS-stations van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht – is nog altijd enthousiast over de dagelijkse praktijk. Zo enthousiast, dat geen van beiden een dag zou willen inleveren om terug te keren naar de collegezaal en zelf een nieuwe generatie te inspireren. Om verzoeken daartoe zit het tweetal niet verlegen. “Ja, dat is natuurlijk een probleem”, zegt Benthem. “Wij hadden inspirerende docenten die ons hart voor het vak bijbrachten. Daar ontbreekt het nu aan.” Crouwel: “Ik zou niet weten wie er nu les geeft. Dat zegt genoeg. Van de top van nu zou toch ook minstens de helft professor moeten zijn. Ben van Berkel, Winnie Maas, Jo Coenen en Endry van Velzen zouden goede docenten zijn.”



Waarom geen hoogleraren Benthem en Crouwel? Crouwel: “Wij hebben er nooit tijd voor gehad. Maar ik ben nu Rijksbouwmeester en we hebben het plan opgevat om beroepsopleidingen van twee jaar op te zetten. Op die manier ga ik toch iets bijdragen. Maar ook die functie bekleed ik parttime. Zelf bouwen blijft het leukste dat er is.”

 


Stumpers



Ook Sjoerd Soeters heeft het veel te veel naar zijn zin met zijn eigen opdrachten om tijd vrij te maken voor het geven van colleges. Ook tijdens het interview met Delta tekent hij vrolijk door. “Aanpassingen”, zegt Soeters als hij opkijkt van zijn overtrekvel. “Zo’n herinrichtingsplan van een stadscentrum is nooit af. Er komen altijd weer dingen die toch weer anders moeten.” Soeters, bekend van zijn kasteelvestingen in Den Bosch en de kleurrijke bebouwing van het Java-eiland in Amsterdam, studeerde ook in de jaren zeventig, maar dan in Eindhoven. “In Delft waren ze een beetje arrogant. In hun ogen waren wij de stumpers uit Eindhoven. Maar Delft was in die tijd al een enorme fabriek. Eindhoven was een kleine opleiding. Alles was vers en open voor nieuwe ideeën en de docenten waren heel bereikbaar. Wim Quist en John Habraken waren fantastische inspirators.”



Ook Soeters is niet erg te spreken over de huidige architectuuropleiding in Delft. “Ik krijg het gevoel dat studenten worden beoordeeld op hun onaangepastheid. Dat de focus ligt op een eigen, geniale visie. Dat ze zeggen: ‘Dit ontwerp is zo belachelijk, dit moet door.'” Soeters geeft toe dat hij chargeert, maar vraagt zich echt wel eens af of de begeleiders in Delft zich misschien vervelen en hun studenten als amusement zien. “Het heeft allemaal weinig met de praktijk te maken. Het is heel leuk hoor: een park op een zwembad, maar 99 procent van de opdrachten zit niet zo in elkaar. Als er geen vraag naar is, zul je het nooit bouwen. Hoeveel van die duizenden studenten worden later toparchitecten die zich met dergelijke vrije opdrachten kunnen bezighouden? Als een café meisjes nodig heeft voor de bediening op het terras, dan ga je die toch ook niet leren hoe ze deftige cocktails moeten maken. Ze moeten een flesje cola kunnen serveren. Als je meer in je mars hebt, groei je vanzelf wel door.”



De sterrenstatus van sommige architecten en de kritiekloze adoratie van studenten voor hun buitenissige creaties, is Soeters een doorn in het oog. “Een heel mooi gebouw is per definitie nogal dood. Mensen willen niet wonen in een dood gebouw. Als bewoners van het Java-eiland of de kastelen in Den Bosch me zeggen dat ze er heerlijk wonen, dan ben ik blij. Het zal me echt aan mijn reet roesten of andere architecten het kitsch vinden”, aldus Soeters. “Van mij mogen ze er ook gerust een raampje bijhakken. Dat vind ik het mooist, zo’n groeiende situatie. Het succes van een gebouw is pas na twintig jaar echt te meten. Weet je wat erg is? Als je een gebouw neerzet dat na twintig jaar moet worden afgebroken.”



Net als Benthem Crouwel, neemt ook het bureau van Sjoerd Soeters steeds vaker afgestudeerden in dienst van opleidingen in Duitsland en Zwitserland. “Terwijl de middenmoot uit Delft niets kan, omdat ze geleerd hebben de verkeerde, geile plaatjes te kopiëren, hebben de Duitsers en Zwitsers tenminste nog een goede technische basis meegekregen.” Slechts één jaar was Soeters verbonden aan een universiteit. In Nijmegen gaf hij eens in de twee weken een lezing van anderhalf uur. “Ik vond het leuk om te doen, maar na die bijeenkomsten wist ik niet hoe snel ik daar weg moest komen. Ik moet er niet aan denken me bezig te moeten houden met bestuurlijke discussies en geouwehoer over budgetten. Misschien is het dus mijn eigen schuld als de volgende generatie minder goed presteert, maar ik ga me niet opofferen.”

 


Gevaarlijk



Als een opoffering heeft Herman Hertzberger zijn lange carrière als hoogleraar nooit gezien. “Ik heb het altijd heel leuk én leerzaam gevonden”, zegt Hertzberger op zijn drukke bureau achter de markt op de Albert Cuyp in de Amsterdamse Pijp. “Door les te geven, blijf je jezelf afvragen wat je aan het doen bent. Het zorgt ervoor dat je de aansluiting niet verliest. Ervaring is een gevaarlijk iets.”



Hertzberger, bekend van theater Vredenburg in Utrecht en kantoorgebouwen als dat van Centraal Beheer in Apeldoorn, heeft altijd een eigen visie gehad op onderwijs, en ervoor gevochten daarnaar te mogen handelen. “Studenten zijn niet dom. Ze wonen al achttien jaar in dorpen en steden en weten instinctief hoe je een station neerzet, of iets langs een rivier bouwt. Als je eerstejaars een stad laat ontwerpen, komen ze zelf met de hoofdtypen als de circulaire stad en de bandstad.” In Delft mocht hij nooit eerstejaars lesgeven. “Dat is mijn enige frustratie geweest in al die jaren. Toen ik lesgaf in Genève mocht ik wel meteen met eerstejaars de stad in. In Delft was dat vloeken in de kerk”, aldus Hertzberger. “Daar moet je eerst zes jaar leren hoe moeilijk het allemaal is, om daarna in de praktijk te moeten leren hoe gemakkelijk het is. Er zijn er heel wat die heel gewichtig doen en een mysterieus aureool om zo’n studie hangen. Er studeren nu mensen af die met moeite de verbanden kunnen leggen tussen wat ze geleerd hebben en de praktijk.”



Toen Hertzberger in de jaren zeventig begon met lesgeven, was er even helemaal niemand geïnteresseerd in zijn vak. “Iedereen wilde het hebben over de grote maatschappelijke problemen. Dus nodigde ik met geld van de TU sociologen uit om hun visie op architectuur te geven, en economen, biologen, futurologen. In die jaren was ik eigenlijk zelf meer student dan docent. Maar zo moet je als opleiding wel functioneren; je moet aansluiting zoeken bij de belevingswereld van de student.”



Al filosoferend komt Hertzberger op een mogelijke verklaring voor het gebrek aan elan dat ook hij constateert bij de huidige faculteit. “Misschien ontbreekt het nu aan idealen, hadden we toch meer thema’s toen. De studenten van nu lijken onzeker, overdonderd door het werk van een paar sterren. Die zijn wereldberoemd, dus die moet je wel geloven. Tja, kom nou. In de jaren zeventig had je ook sterren, Aldo Rossi bijvoorbeeld, maar daar kwam tijdens colleges zware kritiek op. Als je nu B-nieuws leest dan is er louter respect voor de grote meesters. Er is niemand die zegt: ‘Kijk, hier heeft hij even niet goed nagedacht’. Je moet discussie stimuleren. Studenten moeten niet bang zijn om fouten te maken. Anders durven ze alleen nog maar te kopiëren en daar wordt niemand wijzer van.”



Herman Hertzberger. (Foto: Hans Stakelbeek/FMAX)



Mels Crouwel. (Foto: Hans Stakelbeek/FMAX)



Jan Benthem. (Foto: Hans Stakelbeek/FMAX)



Sjoerd Soeters.(Foto: Sam Rentmeester/FMAX)

 

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.