Onderwijs

Hogescholen willen lief zijn voor elkaar

Hogescholen snoepen elkaar geen studenten meer af en werken liever samen. De marktwerking in het hbo dreigt te verdwijnen en daar is niet iedereen blij mee.

Ze gaan opvallend vriendelijk met elkaar om, de huidige hbo-bestuurders. De Hogeschool Inholland en de Hogeschool Rotterdam ‘zullen geen concurrentie meer voeren op het onderwijsaanbod, maar juist de samenwerking zoeken’, lieten ze onlangs weten. Ook in het noorden van het land praten de hogescholen al een tijdje over samenwerking: waarom elkaar de tent uitvechten, als je ook de krachten kunt bundelen?

Hogescholen hoeven ook niet echt te concurreren, want er zijn genoeg studenten voor iedereen. Bijna alle instellingen zijn in de loop der jaren gegroeid of stabiel gebleven. “Er is niet of nauwelijks concurrentie op studentaantallen”, zegt voorzitter Marcel Wintels van Fontys Hogescholen. “Wij concurreren op reputatie. We willen dat studenten, medewerkers en bedrijfsleven tevreden zijn over de kwaliteit. De laatste tien à vijftien jaar waren er volgens mij geen hogescholen met een echte groeistrategie. Behalve misschien Inholland, en daar heeft die aanpak niet gewerkt.”

Ooit verwachtte Mark Rutte – nu minister-president – juist veel heil van de slag om eerstejaars. De toenmalige staatssecretaris van hoger onderwijs bedacht het systeem van ‘leerrechten’. Studenten moesten kunnen ‘stemmen met de voeten’. Wie overstapte naar een andere opleiding, zou de bekostiging meenemen. “Met aantrekkelijk onderwijs valt dus geld te verdienen”, legde de toenmalige staatssecretaris uit.

Die liberale plannen zijn in de kiem gesmoord toen het kabinet Balkenende III viel en de VVD in de oppositie belandde. Opvolger Ronald Plasterk vond dat studenten niet als gewone consumenten moesten worden gezien. Masterstudenten misschien wel, maar bachelorstudenten zeker niet: die wisten nauwelijks waar ze voor kozen.

En toen kwam het juichend ontvangen rapport van de commissie-Veerman over de hervorming van het hoger onderwijs. Met dit rapport, waar ook de VVD zich achter schaart, lijkt marktwerking nog verder in het verdomhoekje te worden gedrukt.

Instellingen mogen van Veerman wel nieuwe opleidingen starten, als daar maar geen ‘oneigenlijke argumenten’ aan ten grondslag liggen, zoals ‘concurrentie om studenten’. De enige concurrentie waar Veerman om geeft, is die met het buitenland: Nederlandse instellingen moeten niet met elkaar de competitie aangaan, maar met de wereld. Daarom moeten ze het beschikbare geld niet domweg verdelen, maar zwaartepunten creëren en elkaar niet in de weg zitten.

Toch is de VVD het geloof in concurrentie niet verloren, zegt kamerlid Anne-Wil Lucas. “Momenteel gaat het niet goed. Hogescholen lijken vooral voor samenwerking te kiezen om echte keuzes te vermijden. Ze zouden een eigen profiel moeten ontwikkelen, maar nu maken ze vooral afspraken over de verdeling van opleidingen. Dat is niet hetzelfde als concurreren op kwaliteit.”

“Ons ideaal is nog altijd dat studenten echt inzicht krijgen in de sterke en zwakke punten van opleidingen en dan een weloverwogen keuze maken. Dan zullen hogescholen zich inspannen om studenten te trekken met de allerbeste opleidingen. Studiekiezers moeten zich afvragen of ze hun hbo-opleiding beter in Groningen of in Rotterdam kunnen volgen. Nu gaan ze vooral naar de hogeschool in hun eigen regio, omdat de verschillen klein zijn en het weinig uitmaakt waar ze studeren.”

“Ik gun iedereen zijn dromen”, reageert Fontys-voorzitter Wintels, “maar het gaat niet gebeuren. Nu kiest maar ongeveer vijf procent voor een hogeschool die niet in de nabijheid ligt. Misschien tien procent. Laat dat groeien naar vijftien procent. Meer wordt het niet. Hbo-studenten kiezen vooral voor een opleiding die dichtbij is. Hogescholen vervullen bovendien een regionale functie: we moeten studenten opleiden voor het regionale beroepenveld. Sommige studies moet je nu eenmaal op veel plaatsen aanbieden. Ik ben een warm pleitbezorger van heldere studiekeuze-informatie, maar die zal de reislust van hbo-studenten niet enorm vergroten.”

Rest de vraag of hogescholen zulke afspraken over de verdeling van opleidingen eigenlijk wel mogen maken, zolang de marktwerking in het hoger onderwijs niet geheel is afgeschaft. Verstoren zij de markt niet?

Daar heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit inderdaad over nagedacht, zegt een woordvoerder, maar zij kwam tot de slotsom dat hogescholen geen ondernemingen zijn. Ze kunnen namelijk niet hun eigen prijs bepalen. En ze maken misschien wel afspraken over het aanbod van opleidingen, maar dat is toch iets anders dan het illegaal verdelen van de markt. “Onlangs hadden we een zaak van Amsterdamse ziekenhuizen die de patiënten op beginletter van hun achternaam verdeelden”, legt de woordvoerder uit. “Dat mag niet, want mensen moeten vrij zijn in het kiezen van een ziekenhuis. Zo’n vorm van marktverdeling is in het hbo niet aan de orde.”

Van den Berg reageert daarmee op het rapport van de commissie Onderzoek Financiën CiTG: ‘Het lek boven water’. De commissie onder voorzitterschap van Daan Hoogwater onderzocht de ontwikkeling van de financiën van de faculteit CiTG in de periode 2000 -2009.

De commissie probeerde vast te stellen welke oorzaken hebben geleid tot de miljoenenverliezen zoals die nu al jaren bestaan. Zij bestudeerde daarvoor financiële informatie en productiecijfers vanaf het jaar 2000. Ook sprak zij met onder andere de decaan, afdelingsvoorzitters, de facultaire hoofden financiën en personeelszaken en collegevoorzitter Dirk Jan van den Berg.

In haar rapport constateert de commissie dat zowel door het college van bestuur (cvb) als door de decaan en het managementteam ‘onvoldoende tijdig en krachtdadig’ is ingegrepen. Daardoor bleven er jaarlijks tekorten optreden die reserves van circa tien miljoen euro deden omslaan in een schuld van circa vijf miljoen euro.

Over het bestuur in deze kwestie schrijft de commissie dat de decaan eind 2006 bij de vorige voorzitter van het cvb aanklopte om een reorganisatie te mogen doorvoeren, maar daarvoor toen geen steun kreeg. Dat kwam mede omdat een duidelijk meerjarenperspectief voor de faculteit ontbrak.

Opnieuw aankloppen naar aanleiding van het slechte jaarresultaat 2008, zo schrijft de commissie, leidde tot het vernieuwingsplan ‘Een dynamisch CiTG’ (juli 2009). Dit plan houdt onder meer een reorganisatie van de afdeling Bouw in.

Het cvb, zo vervolgt de commissie, acht de decaan geheel verantwoordelijk voor inrichting en prestaties van zijn faculteit. In reactie hierop zegt collegevoorzitter Van den Berg desgevraagd dat de decaan ‘integraal manager’ is van zijn faculteit. “Dat wil zeggen dat hij, met het budget dat hij tot zijn beschikking heeft, verantwoordelijk is voor het hele reilen en zeilen van de faculteit. Daarmee voorkom je top-down besturen. Dat bestuursmodel deugt.”

Van den Berg wijst er op dat de jaren 2005, 2006 en 2007 ‘jaren van relatieve voorspoed’ waren. “Ik was in 2006 nog niet bij de TU betrokken, maar er waren tegen de achtergrond van die voorspoed andere argumenten voor keuzes. Nu is er sprake van bescheidener jaren. Daarom zetten we momenteel in op herijking van de universiteit.”

Van den Berg zegt het vernieuwingsplan ‘Een dynamisch CiTG’ te hebben toegejuicht. “Mijn beeld is dat de situatie op CiTG best voortvarend is aangepakt. Er is een convenant gesloten met Rijkswaterstaat, er zijn afspraken met het bedrijfsleven. Dat heeft een nieuw CiTG opgeleverd waarin de afdeling Bouw gereorganiseerd wordt. Ik kan het vooral beoordelen vanaf maart 2008, het moment waarop ik ben ingestapt. Wat ik zag was dat de faculteit aan de slag ging.”

Wijzigingen die door het cvb werden doorgevoerd in de verdeling van de rijksbijdrage over de faculteiten (het zogeheten allocatiemodel) pakten volgens de onderzoekscommissie ‘veelal negatief uit voor de faculteit. “Ik ben geen groot fan van het allocatiemodel, dat heb ik vaker gezegd”, reageert Van den Berg desgevraagd.

“Het allocatiemodel werkt heel prettig in tijden dat de eerste geldstroom (de rijksbijdrage, red.) toeneemt, maar het gaat bijten als de eerste geldstroom afneemt. Ik vind het model te mechanisch.”

Het verdeelmodel is nu ‘bevroren’: faculteiten krijgen voorlopig net zoveel geld als zij de afgelopen jaren kregen. Volgens de onderzoekscommissie pakt ook deze ingreep juist negatief uit voor CiTG, omdat deze faculteit de productie verhoogde maar nu niet de revenuen krijgt. Van den Berg: “Het allocatiemodel is een zero sum game: wat de een meer krijgt, krijgt de ander minder. Het pakt altijd ergens negatief uit. We moeten verder en dat is precies wat de herijking poogt te doen.”

Op de vraag of het rapport gevolgen heeft voor de positie van de decaan of het managementteam zegt Van den Berg: “Ik heb niet het beeld dat in al die jaren op CiTG slechte dingen zijn gebeurd. Ik heb vanaf 2008 een decaan gezien die de ernst van de situatie terdege besefte en met een aanpak is gekomen. Het mechanische karakter van het allocatiemodel heeft effecten gehad en ik weet niet of je de decaan daarvoor verantwoordelijk kunt houden. CiTG liep achter de uitkomsten van het allocatiemodel aan. We zijn nu bezig met de herijking en een nieuw allocatiemodel.”

Zie ook: Opeenstapeling van problemen nekte citg.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.