Opinie

Hoe zielig is de moderne docent?

Een paar weken geleden publiceerde NRC Handelsblad een kritisch artikel van TU-docent Adrienne van den Bogaard over de ‘infantiele’ student, dat daarna door Delta is overgenomen.

Stapels reacties ontving ze. Vorige week reageerde een onderwijsdirecteur op deze pagina’s, deze keer een lid van het college van bestuur.

Blij was ik dat bij het NRC-artikel de affiches van onze nieuwe wervingscampagne ‘Verbeter je techniek’ pontificaal in beeld waren gebracht. Adrienne van den Bogaard vindt dat onze campagne mikt op de onderbuik in plaats van op het maatschappelijk belang van techniek.

Natuurlijk is techniek een serieuze zaak. Maar daarmee trek je geen studenten. Een prent van de tsunami met verwijzing naar de TU Delft schrikt alleen maar af. We zullen nieuwe, onorthodoxe methoden moeten gebruiken om dicht bij de leefwereld van jongeren te komen. Ik ben heel tevreden met deze campagne. Geen affiche vond eerder zo gretig aftrek bij studenten en medewerkers, en maakte zoveel gesprek los.

Overigens wordt zo’n campagne eerst getoetst bij de doelgroep. Daarbij bleek dat de prent met name de steun van de meisjes had. Aankomende studenten begrijpen de knipoog heel goed. Zijn ze eenmaal hier dan is er genoeg serieuze voorlichting over de aard en inhoud van opleidingen en over de beroepsperspectieven van ingenieurs.

Adrienne van den Bogaard stelt: de tegenwoordige student is zo dom dat hij niet eens meer weet wat een kolonie is en zonder nuance de overheid van alles de schuld geeft. In zekere zin doet ze in haar artikel hetzelfde. De schuld ligt bij onderwijsmanagers, opleidingsdirecteuren, adviseurs, de visitaties, het systeem. De enige witte raaf is de docent die . in weerwil van het oprukkende rendementsdenken . wanhopig probeert de zo noodzakelijke kennis over te brengen. Zo zit het natuurlijk niet in elkaar.

Studenten komen hier gemotiveerd binnen en net zo intelligent als vroeger. Wel met andere basiskennis en een andere studiehouding. Dat kun je vervelend vinden of lastig, maar het is de werkelijkheid waarop de TU dient aan te sluiten. Op die basis dienen studeerbare programma’s te worden aangeboden. Dat is wat de maatschappij terecht van ons verwacht. Een gemiddelde student die zijn vwo kan halen en zich inzet voor de studie, dient ook de TU in de gestelde tijd te kunnen doorlopen. Dat veronderstelt normale in plaats van overvolle curricula, dat vereist een goede verdeling van de studielast en een samenhangend programma. Geen losse optelsom van docentenvakken, maar een opleiding die klinkt als een klok. Daaraan kan bij de TU nog veel verbeteren.

Dan mogen er vanzelfsprekend serieuze eisen gesteld worden en onvoldoendes worden gegeven. Maar als een vak stelselmatig onder de zestig procent rendement scoort, doet de docent het niet goed. Dan wordt het tijd de stof beter te doseren, te faseren, te organiseren. Daar is de docent docent voor. Hij/zij staat daarin overigens niet alleen. Een opleiding wordt als het goed is verzorgd door een team.
Karikatuur

De schrijfster zet in haar artikel een karikatuur neer van activerend leren. Maar:

1) Een combinatie van zoeken, praten, leren en doen heeft een groter leereffect dan alleen aanhoren en thuis leren. Dat heeft niks te maken met infantilisering van de student, maar met het toepassen van moderne leertheorieën.

2) Studenten die enthousiast zijn werken harder. Als je dat kunt bereiken ben je als docent spekkoper.

3) Studenten groeien op in een samenleving waarin allerlei spannende dingen met elkaar om de voorrang strijden; via reclame, spelletjes, muziek, beelden. Ze snappen heus wel dat het in het onderwijs anders toegaat, maar verwachten dat toch tenminste gestreefd wordt naar een moderne aanpak, waarin moeite wordt gedaan de aandacht vast te houden. Dat betekent geenszins dat de docent op zijn hoofd moet gaan staan, wel dat hij ook in zijn didactische aanpak naar afwisseling zoekt en naar pakkende manieren van overbrengen. Daarvoor zijn talloze methoden.

Onder de discussie liggen twee gevoeligheden: de student als klant en het verlangen naar de harde lijn. Moet de student in alles zijn zin krijgen en moet de docent daarvoor desnoods zijn academische criteria verlagen? Van den Bogaard suggereert dat als ze het heeft over ‘de student is koning’ en ‘de onderwijskwaliteit wordt steeds meer bepaald door de student’. Wat mij betreft is dat geenszins het geval.

De student is klant in de zin dat hij/zij een goede organisatie mag verwachten, tijdig nagekeken tentamens, accurate roosters, goede outillage, goede studiebegeleiding en didactisch bekwame docenten. Hij is geen klant als het gaat om inhoud, niveau en vormgeving van het onderwijs. Daar worden eisen aan hem gesteld, wordt hij beoordeeld en uitgedaagd zichzelf te ontwikkelen. Daar is hij lerende of soms co-maker en krijgt hij een onvoldoende als hij onvoldoende presteert.

Daarnaast is het zo dat het vwo verandert, de student verandert, de samenleving en het bedrijfsleven veranderen. De TU Delft lijkt uit elkaar getrokken te worden door de steeds hogere eisen die aan het eindniveau worden gesteld en de veranderende bagage van de nieuwe studenten. De docent moet maar uitzoeken hoe hij deze spagaat tegemoet treedt. Dat is niet eenvoudig. Het artikel van Van den Bogaard getuigt daarvan. Dan klinkt al gauw de roep om de straffe hand: bindend studieadvies, beperkt herkansen, het recht hebben om onvoldoendes te geven, en dergelijke. Ook de recente studierechtenvoorstellen van Rutte passen in dit rijtje.

Ik geloof wel in heldere criteria, eisen en deadlines. Ik geloof ook dat er maatregelen nodig zijn om de minderheid van calculerende studenten in het gareel te houden. Echter alleen als correctiemechanismen op onderwijs dat bovenal op enthousiasmeren en inspireren is gericht. En zolang wij hier de crÈme de la crÈme van het vwo krijgen en daarvan niettemin reeds twintig procent in het eerste jaar hebben zien verdwijnen, is het primair zaak de hand in eigen boezem te steken. Success breeds success. Een student die werkt omdat hij door het vak gepakt is, presteert beter dan wanneer hij moet.
Debat

Kortom: voor zover het artikel van Adrienne van den Bogaard exemplarisch is voor wijderverspreid docentendenken (ze heeft wel veertig reacties gehad), zou ik als bestuurder zeggen: docenten: handen uit de mouwen, schouders eronder, en dat niet alleen geïsoleerd voor het eigen vak, maar in overleg met elkaar . met mededocenten, adviseurs, managers en college van bestuur – en vanuit een samenhangend opleidingsperspectief.

Graag neem ik de taak op me om een onderwijsdebat te organiseren binnen de TU Delft, zoals we dat eerder rondom het vernieuwingsprogramma ‘Focus op onderwijs’ hebben gedaan. Om gezamenlijk naar wegen te zoeken waarlangs we uitdagend onderwijs gestalte kunnen geven. Daar hoop ik docenten als Adrienne van den Bogaard te ontmoeten.

De auteur is lid van het college van bestuur van de TU Delft.

(Illustratie: Floris Wiegerinck)

Blij was ik dat bij het NRC-artikel de affiches van onze nieuwe wervingscampagne ‘Verbeter je techniek’ pontificaal in beeld waren gebracht. Adrienne van den Bogaard vindt dat onze campagne mikt op de onderbuik in plaats van op het maatschappelijk belang van techniek.

Natuurlijk is techniek een serieuze zaak. Maar daarmee trek je geen studenten. Een prent van de tsunami met verwijzing naar de TU Delft schrikt alleen maar af. We zullen nieuwe, onorthodoxe methoden moeten gebruiken om dicht bij de leefwereld van jongeren te komen. Ik ben heel tevreden met deze campagne. Geen affiche vond eerder zo gretig aftrek bij studenten en medewerkers, en maakte zoveel gesprek los.

Overigens wordt zo’n campagne eerst getoetst bij de doelgroep. Daarbij bleek dat de prent met name de steun van de meisjes had. Aankomende studenten begrijpen de knipoog heel goed. Zijn ze eenmaal hier dan is er genoeg serieuze voorlichting over de aard en inhoud van opleidingen en over de beroepsperspectieven van ingenieurs.

Adrienne van den Bogaard stelt: de tegenwoordige student is zo dom dat hij niet eens meer weet wat een kolonie is en zonder nuance de overheid van alles de schuld geeft. In zekere zin doet ze in haar artikel hetzelfde. De schuld ligt bij onderwijsmanagers, opleidingsdirecteuren, adviseurs, de visitaties, het systeem. De enige witte raaf is de docent die . in weerwil van het oprukkende rendementsdenken . wanhopig probeert de zo noodzakelijke kennis over te brengen. Zo zit het natuurlijk niet in elkaar.

Studenten komen hier gemotiveerd binnen en net zo intelligent als vroeger. Wel met andere basiskennis en een andere studiehouding. Dat kun je vervelend vinden of lastig, maar het is de werkelijkheid waarop de TU dient aan te sluiten. Op die basis dienen studeerbare programma’s te worden aangeboden. Dat is wat de maatschappij terecht van ons verwacht. Een gemiddelde student die zijn vwo kan halen en zich inzet voor de studie, dient ook de TU in de gestelde tijd te kunnen doorlopen. Dat veronderstelt normale in plaats van overvolle curricula, dat vereist een goede verdeling van de studielast en een samenhangend programma. Geen losse optelsom van docentenvakken, maar een opleiding die klinkt als een klok. Daaraan kan bij de TU nog veel verbeteren.

Dan mogen er vanzelfsprekend serieuze eisen gesteld worden en onvoldoendes worden gegeven. Maar als een vak stelselmatig onder de zestig procent rendement scoort, doet de docent het niet goed. Dan wordt het tijd de stof beter te doseren, te faseren, te organiseren. Daar is de docent docent voor. Hij/zij staat daarin overigens niet alleen. Een opleiding wordt als het goed is verzorgd door een team.
Karikatuur

De schrijfster zet in haar artikel een karikatuur neer van activerend leren. Maar:

1) Een combinatie van zoeken, praten, leren en doen heeft een groter leereffect dan alleen aanhoren en thuis leren. Dat heeft niks te maken met infantilisering van de student, maar met het toepassen van moderne leertheorieën.

2) Studenten die enthousiast zijn werken harder. Als je dat kunt bereiken ben je als docent spekkoper.

3) Studenten groeien op in een samenleving waarin allerlei spannende dingen met elkaar om de voorrang strijden; via reclame, spelletjes, muziek, beelden. Ze snappen heus wel dat het in het onderwijs anders toegaat, maar verwachten dat toch tenminste gestreefd wordt naar een moderne aanpak, waarin moeite wordt gedaan de aandacht vast te houden. Dat betekent geenszins dat de docent op zijn hoofd moet gaan staan, wel dat hij ook in zijn didactische aanpak naar afwisseling zoekt en naar pakkende manieren van overbrengen. Daarvoor zijn talloze methoden.

Onder de discussie liggen twee gevoeligheden: de student als klant en het verlangen naar de harde lijn. Moet de student in alles zijn zin krijgen en moet de docent daarvoor desnoods zijn academische criteria verlagen? Van den Bogaard suggereert dat als ze het heeft over ‘de student is koning’ en ‘de onderwijskwaliteit wordt steeds meer bepaald door de student’. Wat mij betreft is dat geenszins het geval.

De student is klant in de zin dat hij/zij een goede organisatie mag verwachten, tijdig nagekeken tentamens, accurate roosters, goede outillage, goede studiebegeleiding en didactisch bekwame docenten. Hij is geen klant als het gaat om inhoud, niveau en vormgeving van het onderwijs. Daar worden eisen aan hem gesteld, wordt hij beoordeeld en uitgedaagd zichzelf te ontwikkelen. Daar is hij lerende of soms co-maker en krijgt hij een onvoldoende als hij onvoldoende presteert.

Daarnaast is het zo dat het vwo verandert, de student verandert, de samenleving en het bedrijfsleven veranderen. De TU Delft lijkt uit elkaar getrokken te worden door de steeds hogere eisen die aan het eindniveau worden gesteld en de veranderende bagage van de nieuwe studenten. De docent moet maar uitzoeken hoe hij deze spagaat tegemoet treedt. Dat is niet eenvoudig. Het artikel van Van den Bogaard getuigt daarvan. Dan klinkt al gauw de roep om de straffe hand: bindend studieadvies, beperkt herkansen, het recht hebben om onvoldoendes te geven, en dergelijke. Ook de recente studierechtenvoorstellen van Rutte passen in dit rijtje.

Ik geloof wel in heldere criteria, eisen en deadlines. Ik geloof ook dat er maatregelen nodig zijn om de minderheid van calculerende studenten in het gareel te houden. Echter alleen als correctiemechanismen op onderwijs dat bovenal op enthousiasmeren en inspireren is gericht. En zolang wij hier de crÈme de la crÈme van het vwo krijgen en daarvan niettemin reeds twintig procent in het eerste jaar hebben zien verdwijnen, is het primair zaak de hand in eigen boezem te steken. Success breeds success. Een student die werkt omdat hij door het vak gepakt is, presteert beter dan wanneer hij moet.
Debat

Kortom: voor zover het artikel van Adrienne van den Bogaard exemplarisch is voor wijderverspreid docentendenken (ze heeft wel veertig reacties gehad), zou ik als bestuurder zeggen: docenten: handen uit de mouwen, schouders eronder, en dat niet alleen geïsoleerd voor het eigen vak, maar in overleg met elkaar . met mededocenten, adviseurs, managers en college van bestuur – en vanuit een samenhangend opleidingsperspectief.

Graag neem ik de taak op me om een onderwijsdebat te organiseren binnen de TU Delft, zoals we dat eerder rondom het vernieuwingsprogramma ‘Focus op onderwijs’ hebben gedaan. Om gezamenlijk naar wegen te zoeken waarlangs we uitdagend onderwijs gestalte kunnen geven. Daar hoop ik docenten als Adrienne van den Bogaard te ontmoeten.

De auteur is lid van het college van bestuur van de TU Delft.

(Illustratie: Floris Wiegerinck)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.