Opinie

Het leven wordt duurder, ook dat van een student

In het 150 pagina’s tellende boek ‘Pieken en dalen’ zet het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) feiten over studiefinanciering overzichtelijk op een rijtje.

Volgens de auteurs vormt het een basis voor nieuwe discussie over studiefinanciering.

In een historisch overzicht krijgt de huidige WSF (wet op de studiefinanciering) de meeste aandacht. Opvallend is dat de wet in tien jaar al 55 keer is gewijzigd. De auteurs bespreken in vogelvlucht tempobeurs, OV-kaart en prestatiebeurs.

In duidelijke taal wordt de huidige praktijk uitgelegd en vervolgens kritisch geëvalueerd. Volgens het ISO heeft de overheid op veel fronten de plank misgeslagen. De doelstellingen zijn niet gehaald: toegankelijkheid van het hoger onderwijs, ouderonafhankelijkheid en eenvoud van het systeem.

De toegankelijkheid van het systeem krijgt uitgebreide aandacht. Uit onderzoek van het SCO Kohnstamm Instituut blijkt dat scholieren uit lagere milieus steeds minder voor de universiteit kiezen. De financiële risico’s zijn te hoog. Verder bestaat onder studenten een grote leenaversie. Als studenten toch lenen, dan is het beschikbare bedrag veel te laag. ,,Voor het levensonderhoud houdt de minister bedragen aan uit de tijd dat hij zelf nog studeerde”, aldus de auteurs.

Volgens het ISO gaapt een gat van 350 gulden tussen het normbudget van het ministerie en het werkelijke minimale studentenbudget. Studenten zijn daarom vaak aangewezen op een bijbaantje of een lening bij de bank. Een bijbaantje heeft volgens het Kohnstamm Instituut in tegenstelling tot eerdere berichten juist een negatief effect op de studieprestaties. Het ISO vreest dat dit effect in de toekomst nog duidelijker wordt door hogere collegegelden en de prestatiebeurs.

Eigen onderzoek van de organisatie resulteerde in twee hoofdstukken over het studentenbudget en inkomen. Het ISO komt uit op een minimum budget van 1550 gulden voor uitwonende studenten en 970 gulden voor thuiswonende. Vooral de post levensonderhoud is verantwoordelijk voor het grote verschil met het normbudget van het ministerie. Op de berekening van de studentenorganisatie valt wel wat af te dingen, maar lijkt in grote lijnen realistisch.

In het hoofdstuk over studenteninkomen komen zaken als uitzendwerk, afstudeerfonds, lijfrente en leningen aan de orde. Praktisch voor studenten, maar zeker ook voor ouders handig om in te kijken.

Interessant is verder een vergelijking met financieringsstelsels in het buitenland. Nederland is niet zo vrijgevig als wel wordt gedacht; we komen er als middenmoter uit. Op het eerste gezicht zijn vooral Zweden en Denemarken studentvriendelijke landen.

In het laatste hoofdstuk dragen de auteurs thema’s aan voordiscussie over nieuwe mogelijkheden voor studiefinanciering. Jammer is dat het ISO zelf geen duidelijke uitspraken doet over een eventueel nieuw stelsel, maar het boek is wel een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in deze stof. Wellicht kan het de student ook van pas komen in onderhandelingen met ouders over hun bijdrage aan zijn studie.

‘Pieken en Dalen’; H. de Looper, E. Pietermaat, R.v.d. Schoot, M. Stienen (red.); uitgebracht door het ISO; ISBN: 90-75755-02-3; prijs 17,50 gulden voor studenten en 25 gulden voor niet-studenten.

Occo Roelofsen

In het 150 pagina’s tellende boek ‘Pieken en dalen’ zet het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) feiten over studiefinanciering overzichtelijk op een rijtje. Volgens de auteurs vormt het een basis voor nieuwe discussie over studiefinanciering.

In een historisch overzicht krijgt de huidige WSF (wet op de studiefinanciering) de meeste aandacht. Opvallend is dat de wet in tien jaar al 55 keer is gewijzigd. De auteurs bespreken in vogelvlucht tempobeurs, OV-kaart en prestatiebeurs.

In duidelijke taal wordt de huidige praktijk uitgelegd en vervolgens kritisch geëvalueerd. Volgens het ISO heeft de overheid op veel fronten de plank misgeslagen. De doelstellingen zijn niet gehaald: toegankelijkheid van het hoger onderwijs, ouderonafhankelijkheid en eenvoud van het systeem.

De toegankelijkheid van het systeem krijgt uitgebreide aandacht. Uit onderzoek van het SCO Kohnstamm Instituut blijkt dat scholieren uit lagere milieus steeds minder voor de universiteit kiezen. De financiële risico’s zijn te hoog. Verder bestaat onder studenten een grote leenaversie. Als studenten toch lenen, dan is het beschikbare bedrag veel te laag. ,,Voor het levensonderhoud houdt de minister bedragen aan uit de tijd dat hij zelf nog studeerde”, aldus de auteurs.

Volgens het ISO gaapt een gat van 350 gulden tussen het normbudget van het ministerie en het werkelijke minimale studentenbudget. Studenten zijn daarom vaak aangewezen op een bijbaantje of een lening bij de bank. Een bijbaantje heeft volgens het Kohnstamm Instituut in tegenstelling tot eerdere berichten juist een negatief effect op de studieprestaties. Het ISO vreest dat dit effect in de toekomst nog duidelijker wordt door hogere collegegelden en de prestatiebeurs.

Eigen onderzoek van de organisatie resulteerde in twee hoofdstukken over het studentenbudget en inkomen. Het ISO komt uit op een minimum budget van 1550 gulden voor uitwonende studenten en 970 gulden voor thuiswonende. Vooral de post levensonderhoud is verantwoordelijk voor het grote verschil met het normbudget van het ministerie. Op de berekening van de studentenorganisatie valt wel wat af te dingen, maar lijkt in grote lijnen realistisch.

In het hoofdstuk over studenteninkomen komen zaken als uitzendwerk, afstudeerfonds, lijfrente en leningen aan de orde. Praktisch voor studenten, maar zeker ook voor ouders handig om in te kijken.

Interessant is verder een vergelijking met financieringsstelsels in het buitenland. Nederland is niet zo vrijgevig als wel wordt gedacht; we komen er als middenmoter uit. Op het eerste gezicht zijn vooral Zweden en Denemarken studentvriendelijke landen.

In het laatste hoofdstuk dragen de auteurs thema’s aan voordiscussie over nieuwe mogelijkheden voor studiefinanciering. Jammer is dat het ISO zelf geen duidelijke uitspraken doet over een eventueel nieuw stelsel, maar het boek is wel een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in deze stof. Wellicht kan het de student ook van pas komen in onderhandelingen met ouders over hun bijdrage aan zijn studie.

‘Pieken en Dalen’; H. de Looper, E. Pietermaat, R.v.d. Schoot, M. Stienen (red.); uitgebracht door het ISO; ISBN: 90-75755-02-3; prijs 17,50 gulden voor studenten en 25 gulden voor niet-studenten.

Occo Roelofsen

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.