Onderwijs

‘Het Groothandelsgebouw dreigt zijn magie te verliezen’

Alsof het de neus van Michael Jackson is, zo onbezonnen wordt soms omgesprongen met wederopbouwarchitectuur. Hielkje Zijlstra laat in een lijvig proefschrift zien hoe riskant het kan zijn om de bouwtechnische geschiedenis van een gebouw te veronachtzamen.

Een achtdelig proefschrift, daar moeten sommige mensen van geschrokken zijn.

“Vandaag belde iemand in de promotiecommissie in lichte paniek op met de mededeling dat ze nog lang niet alles gelezen had. En toen ik vorige week de cassette met de acht delen bij de pedel inleverde, zei die meewarig: één deel was genoeg geweest, hoor.”

U heeft zich verdiept in de architectuur van de periode 1940-1970. Veel mensen denken dan aan lelijke gebouwen.

“Binnen het onderzoek bij bouwtechnologie hield iemand anders zich al bezig met de vooroorlogse periode, en de meest recente periode leek me voor afstudeerders het interessants. Ik was niet bijzonder verzot op de architectuur uit die tijd. Maar ik ontdekte dat je zelfs van op het oog weinig uitnodigende gebouwen kunt leren houden, als je in hun ontstaansgeschiedenis duikt. Voor mijn proefschrift heb ik natuurlijk geen gedrochten uitgekozen. Overigens kun je juist minder geslaagde gebouwen uit deze periode vaak met een paar uitgekiende ingrepen enorm verbeteren. Een architect die daar oog voor heeft, kan zo’n gebouw een nieuw leven schenken, bijvoorbeeld als broeiplaats voor kunstenaars en ontwerpers. Dat gebeurt nu nog te weinig.”

Uit 21 door u geselecteerde voorbeelden van Nederlandse wederopbouwarchitectuur koos u uiteindelijk ‘slechts’ zes gebouwen en één woonwijk.

“Ik moest ergens een grens trekken. Toen ik met dit onderzoek begon had ik geen idee dat het tot zo’n omvangrijk proefschrift zou leiden. Maar het in kaart brengen van de bouwtechnische geschiedenis van uiteenlopende gebouwen als het Paleis van Justitie in Arnhem en de medische faculteit in Rotterdam bleek verslavend.”

Uw proefschrift laat zich ook lezen als een eerbetoon aan de beste Nederlandse architecten van de jaren veertig, vijftig en zestig.

“Dat geldt zeker voor het deel dat gewijd is aan het Groothandelsgebouw in Rotterdam, nog steeds een imposant gebouw. De volharding en de inventiviteit die architect Hugh Maaskant aan de dag moest leggen om dat enorm ambitieuze project eind jaren veertig te verwezenlijken, de obstakels waarmee hij te maken kreeg . dat is een prachtig verhaal.”

U heeft veel research moeten doen. Wordt in Nederland bij het beschrijven van gebouwen het bouwtechnische aspect verwaarloosd?

“Bij deze gebouwen was die informatie nog wel op te diepen. Maar tegenwoordig komt zulke informatie in de integrale beschrijving van gebouwen nauwelijks meer voor. Daarvoor moet je specialistische bladen lezen, en die maken de wisselwerking tussen bouwtechnologie en architectuur niet inzichtelijk.

Vroeger lag dat anders. Maaskant schreef zelf een artikel over het Groothandelsgebouw, en dat artikel was zowel voor een breed publiek als voor de vaktijdschriften bestemd. En misschien hongerde het publiek in die tijd meer naar de technische weetjes. Ik stuitte op een bijlage die de Nieuwe Rotterdamse Courant in 1953 wijdde aan het Groothandelsgebouw: voor de techniek is een hele pagina uitgetrokken. De NRC wist te melden dat 6,5 miljoen kilo betonijzer was gebruikt, voldoende om staven te leggen van Rotterdam tot Cairo. En als je al het glaswerk in het gebouw zou opstapelen in ruiten van een vierkante meter kreeg je een glazen toren die 25 meter boven de Utrechtse dom zou uitsteken. En zo gaat het maar door: veertig liftschachten, 3098 funderingspalen, 2000 kozijnen, 22 kilometer aan waterleidingen…. Vijftig jaar later spreken zulke cijfers nog steeds tot de verbeelding.”

U spreekt over ingrepen die ‘anders zouden zijn uitgevoerd als de betrokkenen zich meer in de techniek en de geschiedenis van een gebouw hadden verdiept’. Kunt u een voorbeeld geven van een gebouw dat op die manier is verpest?

“Ik heb één deel gewijd aan de Rijksverzekeringsbank in Amsterdam-Zuid, het tegenwoordige Apollo House. Een elegant en omstreden ontwerp, met veel liefde voor detail uitgevoerd. De architect was Dirk Roosenburg, de grootvader van Rem Koolhaas. Dat gebouw herken je aan de slanke kantoortoren en het lage cirkelvormige gebouw waar destijds de archieven waren ondergebracht. De Rijksverzekeringsbank was de eerste organisatie die zich bezig hield met de uitvoering van de sociale wetgeving, en het cirkelvormige gebouw was gebouwd rond de ‘adressograph’, een nieuw transportsysteem voor de miljoenen kaarten waar de ambtenaren dagelijks mee moesten werken.”

Daar kun je je een filmscène bij voorstellen.

“Het gebouw is in 1986 gebruikt voor de oorlogsfilm ‘In de schaduw van de overwinning’. Die film draait om een deels mislukte poging van het Nederlandse verzet om een voor de Duitsers zeer interessant kaartenarchief te vernietigen.

Ondanks die op de adressograph toegesneden laagbouw was de Rijksverzekeringsbank uitermate geschikt om later te worden aangepast voor hergebruik. De kantoorverdiepingen waren ruim bemeten, met hoge ramen die veel daglicht binnenlieten. Maar door een reeks ondoordachte ingrepen zijn de lichtheid en het open karakter van het gebouw verloren gegaan. Al in 1968 zijn de fraaie keramische tegels van de gevel, die een parelmoeren glans bezaten, vervangen door saai natuursteen. In de jaren negentig werd het gebouw betrokken door een advocatenkantoor: er kwamen donkere interieurs die niet in het gebouw pasten en nieuwe trappenhuizen die haaks stonden op de bestaande structuur. De plafonds werden met een halve meter verlaagd om ruimte te bieden aan de individueel te bedienen klimaatregeling die in die tijd als een must gold. Je kon de karakteristieke hoge ramen niet meer open of dicht doen.”

Wat zegt de architect onder wiens verantwoordelijkheid die ingrepen zijn uitgevoerd?

“Hij heeft er spijt van, en vond het niet leuk dat ik het onderwerp weer oprakelde. Hij zei dat architecten begin jaren negentig nog niet wisten hoe ze met zo’n gebouw moesten omgaan. De Rijksverzekeringsbank was en is geen monument, er was geen druk om bepaalde architectonische kwaliteiten te ontzien. Men moest vooral dat advocatenkantoor tevreden stellen.”

Kan de schade hersteld worden?

“Te duur. De bloedvaten zijn als het ware uit het gebouw getrokken. Alleen al het in de oude staat herstellen van de gevel zou kapitalen kosten.”

Het Groothandelsgebouw is gelukkig niet verminkt: in 1991 is het zelfs tot gemeentelijk monument uitgeroepen. Toch bent u niet te spreken over de ‘revitalisering’ die daar momenteel plaatsvindt.

“De magie van het Groothandelsgebouw dreigt te verdwijnen. Er komt nu een winkelpassage op de begane grond, en daarboven uitsluitend dure, gelijkvormige kantoorruimte. Vroeger was er juist van alles mogelijk in het Groothandelsgebouw: je vond er uitgevers, een crèche, een grote rederij, kleine architectenbureautjes. Ze voelden zich als aandeelhouder allemaal betrokken bij het gebouw, en ze hadden de vrijheid om de ruimte op een eigen manier in te vullen. Dure kantoorruimte hoort helemaal niet thuis in het Groothandelsgebouw. Daarvoor kun je elders in Rotterdam terecht. Bovendien is die markt allang verzadigd.”

U heeft ook kritiek op de manier waarop het uitgestrekte stationspostkantoor in Amsterdam is aangepakt om een nieuw stuk stad te creëren.

“Het grote briefpostgebouw, waar nu een door Jo Coenen ontworpen bibliotheek zal komen, had nooit gesloopt hoeven worden. Jo Coenen vindt dat ook afschuwelijk. Als rijksbouwmeester heeft hij strijd gevoerd met architect Erick van Egeraat, die voor het masterplan verantwoordelijk is. Die discussie heeft hij verloren, en nu is hij als architect verantwoordelijk voor de nieuwe bibliotheek. Zo kan het soms gaan. Zijn architectenbureau is overigens tijdelijk gevestigd in het hoofdgebouw van het voormalige postkantoor, dat tijdelijk een soort vrijstaat vormt voor allerlei creatieve geesten. Zoiets zou ook met het Groothandelsgebouw moeten gebeuren.”

Bent u niet bang dat uw pleidooi voor respect voor het oorspronkelijke gebouw de vrijheid van architecten nog verder beknot?

“Gebouwen moet je niet conserveren als een fossiel. Geen gebouw blijft eeuwig hetzelfde. Maar hoe vaak zie je niet dat een architect naar de rechter stapt om een ingreep in zijn gebouw tegen te houden? Veelal tevergeefs, maar het toont wel aan dat een doordachte benadering bij zulke ingrepen veel ellende kan voorkomen.”

WIE IS HIELKJE ZIJLSTRA?

Na ruim vier jaar heeft Hielkje Zijlstra (1962) nog geen spijt van het besluit om haar werk bij een architectenbureau te verruilen voor onderzoek naar Nederlandse wederopbouwarchitectuur. Vorige maand stapte de onderzoekster wel over van bouwtechnologie naar architectuur. “Mijn enthousiaste promotor prof.ir. Fons Verheijen heeft mijn onderzoek binnen bouwtechnologie altijd enorm verdedigd, maar na mijn promotie is het de vraag of ik daar kan voortbouwen op dit onderwerp. Gelukkig bleek Jo Coenen zeer geïnteresseerd in wat ik doe. Hij wil met zijn sectie een kenniscentrum opzetten: in een database moeten alle ingrepen in gebouwen worden vastgelegd. Zo hoeft niet iedereen het wiel opnieuw uit te vinden.”

Zijlstra studeerde in 1987 af als bouwkundig ingenieur. Ze werkte elf jaar bij Atelier Pro, waar ze onder meer verantwoordelijk was voor het Amsterdamse vakbondsmuseum. Na anderhalf jaar te hebben gewerkt bij architectenbureau Inbo stapte ze eind 2001 over naar de afdeling bouwtechnologie van de faculteit Bouwkunde, waar men een onderzoeker zocht die zowel bouwtechnische praktijkervaring als affiniteit met architectuurgeschiedenis had. Ze promoveert in januari. “Als tweede promotor koos ik prof.dr. Franziska Bollerey, die zeer deskundig is als het gaat om architectuuronderzoek.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Een achtdelig proefschrift, daar moeten sommige mensen van geschrokken zijn.

“Vandaag belde iemand in de promotiecommissie in lichte paniek op met de mededeling dat ze nog lang niet alles gelezen had. En toen ik vorige week de cassette met de acht delen bij de pedel inleverde, zei die meewarig: één deel was genoeg geweest, hoor.”

U heeft zich verdiept in de architectuur van de periode 1940-1970. Veel mensen denken dan aan lelijke gebouwen.

“Binnen het onderzoek bij bouwtechnologie hield iemand anders zich al bezig met de vooroorlogse periode, en de meest recente periode leek me voor afstudeerders het interessants. Ik was niet bijzonder verzot op de architectuur uit die tijd. Maar ik ontdekte dat je zelfs van op het oog weinig uitnodigende gebouwen kunt leren houden, als je in hun ontstaansgeschiedenis duikt. Voor mijn proefschrift heb ik natuurlijk geen gedrochten uitgekozen. Overigens kun je juist minder geslaagde gebouwen uit deze periode vaak met een paar uitgekiende ingrepen enorm verbeteren. Een architect die daar oog voor heeft, kan zo’n gebouw een nieuw leven schenken, bijvoorbeeld als broeiplaats voor kunstenaars en ontwerpers. Dat gebeurt nu nog te weinig.”

Uit 21 door u geselecteerde voorbeelden van Nederlandse wederopbouwarchitectuur koos u uiteindelijk ‘slechts’ zes gebouwen en één woonwijk.

“Ik moest ergens een grens trekken. Toen ik met dit onderzoek begon had ik geen idee dat het tot zo’n omvangrijk proefschrift zou leiden. Maar het in kaart brengen van de bouwtechnische geschiedenis van uiteenlopende gebouwen als het Paleis van Justitie in Arnhem en de medische faculteit in Rotterdam bleek verslavend.”

Uw proefschrift laat zich ook lezen als een eerbetoon aan de beste Nederlandse architecten van de jaren veertig, vijftig en zestig.

“Dat geldt zeker voor het deel dat gewijd is aan het Groothandelsgebouw in Rotterdam, nog steeds een imposant gebouw. De volharding en de inventiviteit die architect Hugh Maaskant aan de dag moest leggen om dat enorm ambitieuze project eind jaren veertig te verwezenlijken, de obstakels waarmee hij te maken kreeg . dat is een prachtig verhaal.”

U heeft veel research moeten doen. Wordt in Nederland bij het beschrijven van gebouwen het bouwtechnische aspect verwaarloosd?

“Bij deze gebouwen was die informatie nog wel op te diepen. Maar tegenwoordig komt zulke informatie in de integrale beschrijving van gebouwen nauwelijks meer voor. Daarvoor moet je specialistische bladen lezen, en die maken de wisselwerking tussen bouwtechnologie en architectuur niet inzichtelijk.

Vroeger lag dat anders. Maaskant schreef zelf een artikel over het Groothandelsgebouw, en dat artikel was zowel voor een breed publiek als voor de vaktijdschriften bestemd. En misschien hongerde het publiek in die tijd meer naar de technische weetjes. Ik stuitte op een bijlage die de Nieuwe Rotterdamse Courant in 1953 wijdde aan het Groothandelsgebouw: voor de techniek is een hele pagina uitgetrokken. De NRC wist te melden dat 6,5 miljoen kilo betonijzer was gebruikt, voldoende om staven te leggen van Rotterdam tot Cairo. En als je al het glaswerk in het gebouw zou opstapelen in ruiten van een vierkante meter kreeg je een glazen toren die 25 meter boven de Utrechtse dom zou uitsteken. En zo gaat het maar door: veertig liftschachten, 3098 funderingspalen, 2000 kozijnen, 22 kilometer aan waterleidingen…. Vijftig jaar later spreken zulke cijfers nog steeds tot de verbeelding.”

U spreekt over ingrepen die ‘anders zouden zijn uitgevoerd als de betrokkenen zich meer in de techniek en de geschiedenis van een gebouw hadden verdiept’. Kunt u een voorbeeld geven van een gebouw dat op die manier is verpest?

“Ik heb één deel gewijd aan de Rijksverzekeringsbank in Amsterdam-Zuid, het tegenwoordige Apollo House. Een elegant en omstreden ontwerp, met veel liefde voor detail uitgevoerd. De architect was Dirk Roosenburg, de grootvader van Rem Koolhaas. Dat gebouw herken je aan de slanke kantoortoren en het lage cirkelvormige gebouw waar destijds de archieven waren ondergebracht. De Rijksverzekeringsbank was de eerste organisatie die zich bezig hield met de uitvoering van de sociale wetgeving, en het cirkelvormige gebouw was gebouwd rond de ‘adressograph’, een nieuw transportsysteem voor de miljoenen kaarten waar de ambtenaren dagelijks mee moesten werken.”

Daar kun je je een filmscène bij voorstellen.

“Het gebouw is in 1986 gebruikt voor de oorlogsfilm ‘In de schaduw van de overwinning’. Die film draait om een deels mislukte poging van het Nederlandse verzet om een voor de Duitsers zeer interessant kaartenarchief te vernietigen.

Ondanks die op de adressograph toegesneden laagbouw was de Rijksverzekeringsbank uitermate geschikt om later te worden aangepast voor hergebruik. De kantoorverdiepingen waren ruim bemeten, met hoge ramen die veel daglicht binnenlieten. Maar door een reeks ondoordachte ingrepen zijn de lichtheid en het open karakter van het gebouw verloren gegaan. Al in 1968 zijn de fraaie keramische tegels van de gevel, die een parelmoeren glans bezaten, vervangen door saai natuursteen. In de jaren negentig werd het gebouw betrokken door een advocatenkantoor: er kwamen donkere interieurs die niet in het gebouw pasten en nieuwe trappenhuizen die haaks stonden op de bestaande structuur. De plafonds werden met een halve meter verlaagd om ruimte te bieden aan de individueel te bedienen klimaatregeling die in die tijd als een must gold. Je kon de karakteristieke hoge ramen niet meer open of dicht doen.”

Wat zegt de architect onder wiens verantwoordelijkheid die ingrepen zijn uitgevoerd?

“Hij heeft er spijt van, en vond het niet leuk dat ik het onderwerp weer oprakelde. Hij zei dat architecten begin jaren negentig nog niet wisten hoe ze met zo’n gebouw moesten omgaan. De Rijksverzekeringsbank was en is geen monument, er was geen druk om bepaalde architectonische kwaliteiten te ontzien. Men moest vooral dat advocatenkantoor tevreden stellen.”

Kan de schade hersteld worden?

“Te duur. De bloedvaten zijn als het ware uit het gebouw getrokken. Alleen al het in de oude staat herstellen van de gevel zou kapitalen kosten.”

Het Groothandelsgebouw is gelukkig niet verminkt: in 1991 is het zelfs tot gemeentelijk monument uitgeroepen. Toch bent u niet te spreken over de ‘revitalisering’ die daar momenteel plaatsvindt.

“De magie van het Groothandelsgebouw dreigt te verdwijnen. Er komt nu een winkelpassage op de begane grond, en daarboven uitsluitend dure, gelijkvormige kantoorruimte. Vroeger was er juist van alles mogelijk in het Groothandelsgebouw: je vond er uitgevers, een crèche, een grote rederij, kleine architectenbureautjes. Ze voelden zich als aandeelhouder allemaal betrokken bij het gebouw, en ze hadden de vrijheid om de ruimte op een eigen manier in te vullen. Dure kantoorruimte hoort helemaal niet thuis in het Groothandelsgebouw. Daarvoor kun je elders in Rotterdam terecht. Bovendien is die markt allang verzadigd.”

U heeft ook kritiek op de manier waarop het uitgestrekte stationspostkantoor in Amsterdam is aangepakt om een nieuw stuk stad te creëren.

“Het grote briefpostgebouw, waar nu een door Jo Coenen ontworpen bibliotheek zal komen, had nooit gesloopt hoeven worden. Jo Coenen vindt dat ook afschuwelijk. Als rijksbouwmeester heeft hij strijd gevoerd met architect Erick van Egeraat, die voor het masterplan verantwoordelijk is. Die discussie heeft hij verloren, en nu is hij als architect verantwoordelijk voor de nieuwe bibliotheek. Zo kan het soms gaan. Zijn architectenbureau is overigens tijdelijk gevestigd in het hoofdgebouw van het voormalige postkantoor, dat tijdelijk een soort vrijstaat vormt voor allerlei creatieve geesten. Zoiets zou ook met het Groothandelsgebouw moeten gebeuren.”

Bent u niet bang dat uw pleidooi voor respect voor het oorspronkelijke gebouw de vrijheid van architecten nog verder beknot?

“Gebouwen moet je niet conserveren als een fossiel. Geen gebouw blijft eeuwig hetzelfde. Maar hoe vaak zie je niet dat een architect naar de rechter stapt om een ingreep in zijn gebouw tegen te houden? Veelal tevergeefs, maar het toont wel aan dat een doordachte benadering bij zulke ingrepen veel ellende kan voorkomen.”

WIE IS HIELKJE ZIJLSTRA?

Na ruim vier jaar heeft Hielkje Zijlstra (1962) nog geen spijt van het besluit om haar werk bij een architectenbureau te verruilen voor onderzoek naar Nederlandse wederopbouwarchitectuur. Vorige maand stapte de onderzoekster wel over van bouwtechnologie naar architectuur. “Mijn enthousiaste promotor prof.ir. Fons Verheijen heeft mijn onderzoek binnen bouwtechnologie altijd enorm verdedigd, maar na mijn promotie is het de vraag of ik daar kan voortbouwen op dit onderwerp. Gelukkig bleek Jo Coenen zeer geïnteresseerd in wat ik doe. Hij wil met zijn sectie een kenniscentrum opzetten: in een database moeten alle ingrepen in gebouwen worden vastgelegd. Zo hoeft niet iedereen het wiel opnieuw uit te vinden.”

Zijlstra studeerde in 1987 af als bouwkundig ingenieur. Ze werkte elf jaar bij Atelier Pro, waar ze onder meer verantwoordelijk was voor het Amsterdamse vakbondsmuseum. Na anderhalf jaar te hebben gewerkt bij architectenbureau Inbo stapte ze eind 2001 over naar de afdeling bouwtechnologie van de faculteit Bouwkunde, waar men een onderzoeker zocht die zowel bouwtechnische praktijkervaring als affiniteit met architectuurgeschiedenis had. Ze promoveert in januari. “Als tweede promotor koos ik prof.dr. Franziska Bollerey, die zeer deskundig is als het gaat om architectuuronderzoek.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.