Onderwijs

Geheimen uit een stoffige snoeptrommel

De oude rommelzolder van het Kluyverlab geeft steeds meer geheimen prijs. Oude papierpakken vol foto’s en wetenschapsjournaals ontsluieren het levensverhaal van de drie founding fathers van de Delftse biotechnologie. 

Een snoeptrommel voor wetenschappers. Onder de rommel op de oude zolder van het Kluyverlab duiken sinds enkele jaren te pas en te onpas wetenschapshistorische topstukken op. Een team deskundigen ploos de stoffige papierpakken uit en maakte een museumpje voor de vondsten, maar zelfs na jaren onderzoek blijkt de zolder nog geheime plekken te hebben.

Een bij het Kluyverlab ingeschakelde elektricien stuitte drie jaar geleden op antieke wetenschapsjournaals van de stichter van de botanische tuin, Gerrit van Iterson, tijdens het fiksen van de bedrading op zolder. En enkele maanden geleden werd een oude doos vol fotografische platen onder het stof vandaan getoverd. Lesley Robertson, archivaris van het lab, kreeg ze in handen en schrok. Het bleek om 120 jaar oude opnamen van biergistcellen te gaan, de eerste ooit gemaakt. Martinus Beijerinck, de stichter van de Delftse School voor Microbiologie, was de fotograaf. Hij zette de negatieven in 1886 op glasplaat. De opnamen zijn opvallend helder en een unicum voor die tijd.

“Dat is de manier waarop het altijd gaat”, zegt Robertson, die haar baan als biologisch veiligheidsfunctionaris (‘being nasty to people’, zoals ze zelf zegt) combineert met die van archivaris bij het Kluyverlab. “Veel belangrijke historische vondsten ontdek je ergens in een vergeten deel van een stoffige zolder.”

Er is ondertussen meer uniek materiaal onder het stof vandaan gekomen, zoals een collectie antieke wetenschappelijke tekeningen. “We hebben nog maar een tipje van de ijsberg opgelicht. Er ligt hier genoeg materiaal om nog een extra leven mee te vullen. Pionier in de biotechnologie en opvolger van Beijerinck, Albert Jan Kluyver, bewaarde zelfs alle badges van de conferenties die hij bezocht.”

In het minimuseum op zolder staat alvast een deel van het uitgezochte materiaal uitgestald. Met het geld voor wetenschapscollecties van de Mondriaanstichting is hier in 2001 een klimaatkamer gemaakt, die de lucht op de juiste vochtigheidsgraad houdt. “Erg goed voor het papier, maar niet voor ons”, merkt Robertson ironisch op.

Vooral Japanse biotechnologen op bezoek laten zich verrukt fotograferen in het minimuseum, waarin de werkkamer van Beijerinck is nagemaakt. Zittend op zijn bureaustoel bewonderen ze de bezittingen van de wetenschapper, die als ontdekker van het fenomeen virus in de geschiedenisboeken staat. Beijerinck en Kluyver zijn in Japan en de VS bekende grootheden, omdat zij aan de wieg van de moderne biotechnologie stonden.

De belangstelling uit het buitenland is tot nu toe groter dan de binnenlandse. “Afgelopen maanden was hier een wetenschapper, Douglas Eveleigh van Rutgers University, om de correspondentie van Beijerinck te bestuderen met Nobelprijswinnaar Selman Waksman, die onderzoek deed naar antibiotica”, zegt Robertson. “Hij wil er dit jaar in de VS over publiceren. Het archief van Beijerinck en Kluyver wordt daar als world heritage gezien. In de jaren tachtig heeft de American Society for Microbiology geprobeerd de archieven van het Kluyverlab in handen te krijgen, omdat het hier toen op zolder lag te vergaan.”
Monnikenwerk

Robertson heeft nu een begin gemaakt met het op cd-rom zetten van alle brieven en archieven. Een reden voor de verwaarlozing van de papieren labgeschiedenis, die tot 2000 duurde, was het gebrek aan deskundigen, zegt ze. “Je kunt niet iedere willekeurige museumstagiair hier aan de slag zetten”, aldus Robertson. “Voor het begrijpen van de geschriften van Beijerinck en Kluyver is veel microbiologische kennis nodig.”

Het vertalen van wetenschapsjournaals naar het Engels (voor buitenlandse websitebezoekers) is het meest arbeidsintensief. “Kijk naar de brieven van Beijerinck”, zegt Robertson. “Die moet ik eerst uit het ‘Beijerinckian’ vertalen naar het Nederlands en dan van Nederlands naar Engels. Hij had behalve een lastig handschrift ook de gewoonte om maar de halve naam van een microbe te noemen. Ik moet zelf de exacte soort uitzoeken. Zo ben je aan twee bladzijden vertalen al vier dagen kwijt. Die wetenschapsjournaals zijn soms zo’n onoverzichtelijk gekrabbel, dat ik ze maar uit de ogen van onze studenten houd. Anders zouden ze er nog een voorbeeld aan nemen.”

In de eindejaarseditie van internationaal wetenschapstijdschrift Advances in Applied Microbiology van 2003 gaf Robertson op verzoek van de redactie alvast een beknopte bloemlezing over het materiaal uit de papierbakken. “Beijerinck was de eerste wetenschapper ter wereld die een beschrijving gaf van een virus. Hij was op zoek naar het insect dat ziekte in tabaksplanten veroorzaakt”, aldus de archivaris. “Hij schrijft in een brief dat hij ’the bug’ maar niet kon vinden. Later ontdekte Beijerinck dat iets, nog veel kleiner dan een bacterie, verantwoordelijk was.”

Zo maakte de wetenschapper de eerste beschrijving van een virus, dat hij nooit zichtbaar kon maken. Dit frustreerde hem enorm en hij stopte daarom met het onderzoek. Pas begin jaren vijftig werden dankzij de elektronenmicroscoop virussen goed zichtbaar.
Chronisch depressief

Wat uit de journaals en brieven opvallend naar voren komt is volgens Robertson het verschil in karakter tussen Beijerinck en zijn succesvolle pupil Kluyver. Beijerinck was een chronisch depressieve perfectionist, die zijn hele leven bij zijn twee zussen woonde. Zijn gehele carriÈre in Delft verlangde Beijerinck terug naar zijn stek aan de Landbouwhogeschool in Wageningen. Ondanks zijn Delftse succes meende Beijerinck dat Wageningen hem veel meer roem zou hebben gegeven. Zijn persoonlijke vriend en Nobelprijswinnaar Jacob van ’t Hoff wist hem nog maar net te weerhouden om de deur van het Delftse lab voorgoed achter zich te sluiten.

Zijn zus Henriëtte Beijerinck verbrandde na Beijerincks overlijden in 1931 al zijn persoonlijke brieven. Robertson moest daarom het meeste van het leven van de wetenschapper afleiden uit brieven die hij aan collega’s stuurde. Maar behalve ashopen liet zuslief ook iets waardevols na: als geschoold kunstenares tekende zij Beijerincks studieobjecten, zoals dwarsdoorsneden van planten en uitvergrote bacteriën. De wetenschapper gebruikte deze als een soort vroeg-twintigste-eeuwse powerpoint-presentatie tijdens wetenschappelijke lezingen. Het minimuseum bovenin het Kluyverlab herbergt dankzij haar daarom een grote collectie antieke wetenschappelijke tekeningen.

Chemicus Kluyver nam in 1921 de leiding van het lab over van Beijerinck en dankzij hem raakte de biotechnologie in een stroomversnelling. Hij ontwikkelde methodes om door fermentatie van suikers met gist grondstoffen voor antibiotica en vitamines te fabriceren. Zijn denkwerk wordt nu nog steeds toegepast.

De correspondentie in het archief toont Kluyver als een aimabele kettingroker, aan wiens hamsterdrift het archief zijn omvang ontleent. Hij toverde het Delftse lab om in een open instelling waar iedere talentvolle student vrij was om zijn wetenschappelijke ideeën uit te leven. Op de oude foto’s zijn de laboranten dan ook niet in klinisch witte jassen te zien, maar in vrijetijdskleding, volgens de jaren-dertignorm een gezellig pak met stropdas.

Als meest ontroerend in het historische papierpak noemt Robertson de briefwisselingen die Kluyver hield met in de Tweede Wereldoorlog gedeporteerde studenten. “Die moesten toen werken in kampen en werden door de Duitsers weggevoerd”, licht ze toe.

Meer boven water gehaald fotomateriaal toont ook Prins Bernhard, die begin jaren vijftig een eredoctoraat kreeg uitgereikt aan de Delftse School voor Microbiologie. De prins vloog met Kluyver vlak na de oorlog naar Engeland, waar hij toen een conferentie gaf. Het reguliere vliegverkeer was nog niet op gang gekomen, waarop de prins besloot Kluyver een lift te geven.
Wortelknolletjes

De laatste jaren ontdekt Robertson ook meer over het leven van een andere hoofdrolspeler in de Delftse microbiologie: Gerrit van Iterson Jr. Hij is in de geschiedenis een beetje in de schaduw geraakt van Kluyver en Beijerinck. “We proberen van hem ook een monument in het Kluyverlab te krijgen”, zegt Robertson. “Van Iterson stond aan de wieg van de botanische tuin en is één van de grondleggers van TNO.”

De botanische tuin bij het Kluyverlab speelde een hoofdrol in de ontwikkeling van de Delftse microbiologie. Hieruit haalde Beijerinck, die zijn wetenschappelijke loopbaan als plantkundige begon, de wortelknolletjes van plantenwortels. Daaruit isoleerde hij de eerste stikstofbacteriën en kweekte ze op.

“Hij dacht eerst dat een insect die knolletjes veroorzaakte, zoals een galwesp dat bij galappels doet”, zegt Robertson. “Het insect vond hij niet, maar hij ontdekte wel de stikstofbacteriën uit de botanische tuin, die ervoor zorgden dat Beijerinck de planten achter zich liet om onderzoek naar micro-organismen te kunnen doen.”

Beijerinck was één van de eerste microbiologen die erin slaagde afzonderlijke stammen bacteriën op te kweken. “Hij ontwikkelde daarvoor een methode die iedere bioloog vandaag de dag nog gebruikt, de ophopingsculturen”, zegt Robertson. “Om een aparte bacteriesoort te kweken, moet je deze laten groeien op zijn eigen specifieke voedselsoort. Nu vindt iedereen dat doodnormaal, maar honderd jaar geleden was dat echt een ontdekking.”

Ondertussen stapt een nieuwe lichting gepensioneerden Robertsons kamer binnen, klaar om te helpen bij het sorteren van de rommelzolder. “They all like to play in the archives”, glimlacht ze. “We kunnen ze goed gebruiken, want het nieuwe materiaal blijft opduiken.”

www.beijerinck.bt.tudelft.nl

De kleine Beijerinck met zijn strak kijkende ouders. De sombere blik op de foto zou Beijerinck de rest van zijn leven houden. (Foto’s: Kluyverlab)

img:yeast.jpg

Beijerinck legde zijn kweekculturen fotografisch vast op glasplaat, zoals hier met biergistcellen uit 1886. Het kweken van ophopingsculturen van een specifieke gistsoort, een door Beijerinck geperfectioneerde kweekmethode, maakte het eind negentiende eeuw pas echt mogelijk om bier een smaak te geven die je van tevoren kunt voorspellen.

In 120 jaar ontwikkelde de ‘Delftse School’ zich van een botanisch tuinklasje tot een instituut waar driftig met genen geknutseld wordt. (Illustratie: Onno van Beek)

Een snoeptrommel voor wetenschappers. Onder de rommel op de oude zolder van het Kluyverlab duiken sinds enkele jaren te pas en te onpas wetenschapshistorische topstukken op. Een team deskundigen ploos de stoffige papierpakken uit en maakte een museumpje voor de vondsten, maar zelfs na jaren onderzoek blijkt de zolder nog geheime plekken te hebben.

Een bij het Kluyverlab ingeschakelde elektricien stuitte drie jaar geleden op antieke wetenschapsjournaals van de stichter van de botanische tuin, Gerrit van Iterson, tijdens het fiksen van de bedrading op zolder. En enkele maanden geleden werd een oude doos vol fotografische platen onder het stof vandaan getoverd. Lesley Robertson, archivaris van het lab, kreeg ze in handen en schrok. Het bleek om 120 jaar oude opnamen van biergistcellen te gaan, de eerste ooit gemaakt. Martinus Beijerinck, de stichter van de Delftse School voor Microbiologie, was de fotograaf. Hij zette de negatieven in 1886 op glasplaat. De opnamen zijn opvallend helder en een unicum voor die tijd.

“Dat is de manier waarop het altijd gaat”, zegt Robertson, die haar baan als biologisch veiligheidsfunctionaris (‘being nasty to people’, zoals ze zelf zegt) combineert met die van archivaris bij het Kluyverlab. “Veel belangrijke historische vondsten ontdek je ergens in een vergeten deel van een stoffige zolder.”

Er is ondertussen meer uniek materiaal onder het stof vandaan gekomen, zoals een collectie antieke wetenschappelijke tekeningen. “We hebben nog maar een tipje van de ijsberg opgelicht. Er ligt hier genoeg materiaal om nog een extra leven mee te vullen. Pionier in de biotechnologie en opvolger van Beijerinck, Albert Jan Kluyver, bewaarde zelfs alle badges van de conferenties die hij bezocht.”

In het minimuseum op zolder staat alvast een deel van het uitgezochte materiaal uitgestald. Met het geld voor wetenschapscollecties van de Mondriaanstichting is hier in 2001 een klimaatkamer gemaakt, die de lucht op de juiste vochtigheidsgraad houdt. “Erg goed voor het papier, maar niet voor ons”, merkt Robertson ironisch op.

Vooral Japanse biotechnologen op bezoek laten zich verrukt fotograferen in het minimuseum, waarin de werkkamer van Beijerinck is nagemaakt. Zittend op zijn bureaustoel bewonderen ze de bezittingen van de wetenschapper, die als ontdekker van het fenomeen virus in de geschiedenisboeken staat. Beijerinck en Kluyver zijn in Japan en de VS bekende grootheden, omdat zij aan de wieg van de moderne biotechnologie stonden.

De belangstelling uit het buitenland is tot nu toe groter dan de binnenlandse. “Afgelopen maanden was hier een wetenschapper, Douglas Eveleigh van Rutgers University, om de correspondentie van Beijerinck te bestuderen met Nobelprijswinnaar Selman Waksman, die onderzoek deed naar antibiotica”, zegt Robertson. “Hij wil er dit jaar in de VS over publiceren. Het archief van Beijerinck en Kluyver wordt daar als world heritage gezien. In de jaren tachtig heeft de American Society for Microbiology geprobeerd de archieven van het Kluyverlab in handen te krijgen, omdat het hier toen op zolder lag te vergaan.”
Monnikenwerk

Robertson heeft nu een begin gemaakt met het op cd-rom zetten van alle brieven en archieven. Een reden voor de verwaarlozing van de papieren labgeschiedenis, die tot 2000 duurde, was het gebrek aan deskundigen, zegt ze. “Je kunt niet iedere willekeurige museumstagiair hier aan de slag zetten”, aldus Robertson. “Voor het begrijpen van de geschriften van Beijerinck en Kluyver is veel microbiologische kennis nodig.”

Het vertalen van wetenschapsjournaals naar het Engels (voor buitenlandse websitebezoekers) is het meest arbeidsintensief. “Kijk naar de brieven van Beijerinck”, zegt Robertson. “Die moet ik eerst uit het ‘Beijerinckian’ vertalen naar het Nederlands en dan van Nederlands naar Engels. Hij had behalve een lastig handschrift ook de gewoonte om maar de halve naam van een microbe te noemen. Ik moet zelf de exacte soort uitzoeken. Zo ben je aan twee bladzijden vertalen al vier dagen kwijt. Die wetenschapsjournaals zijn soms zo’n onoverzichtelijk gekrabbel, dat ik ze maar uit de ogen van onze studenten houd. Anders zouden ze er nog een voorbeeld aan nemen.”

In de eindejaarseditie van internationaal wetenschapstijdschrift Advances in Applied Microbiology van 2003 gaf Robertson op verzoek van de redactie alvast een beknopte bloemlezing over het materiaal uit de papierbakken. “Beijerinck was de eerste wetenschapper ter wereld die een beschrijving gaf van een virus. Hij was op zoek naar het insect dat ziekte in tabaksplanten veroorzaakt”, aldus de archivaris. “Hij schrijft in een brief dat hij ’the bug’ maar niet kon vinden. Later ontdekte Beijerinck dat iets, nog veel kleiner dan een bacterie, verantwoordelijk was.”

Zo maakte de wetenschapper de eerste beschrijving van een virus, dat hij nooit zichtbaar kon maken. Dit frustreerde hem enorm en hij stopte daarom met het onderzoek. Pas begin jaren vijftig werden dankzij de elektronenmicroscoop virussen goed zichtbaar.
Chronisch depressief

Wat uit de journaals en brieven opvallend naar voren komt is volgens Robertson het verschil in karakter tussen Beijerinck en zijn succesvolle pupil Kluyver. Beijerinck was een chronisch depressieve perfectionist, die zijn hele leven bij zijn twee zussen woonde. Zijn gehele carriÈre in Delft verlangde Beijerinck terug naar zijn stek aan de Landbouwhogeschool in Wageningen. Ondanks zijn Delftse succes meende Beijerinck dat Wageningen hem veel meer roem zou hebben gegeven. Zijn persoonlijke vriend en Nobelprijswinnaar Jacob van ’t Hoff wist hem nog maar net te weerhouden om de deur van het Delftse lab voorgoed achter zich te sluiten.

Zijn zus Henriëtte Beijerinck verbrandde na Beijerincks overlijden in 1931 al zijn persoonlijke brieven. Robertson moest daarom het meeste van het leven van de wetenschapper afleiden uit brieven die hij aan collega’s stuurde. Maar behalve ashopen liet zuslief ook iets waardevols na: als geschoold kunstenares tekende zij Beijerincks studieobjecten, zoals dwarsdoorsneden van planten en uitvergrote bacteriën. De wetenschapper gebruikte deze als een soort vroeg-twintigste-eeuwse powerpoint-presentatie tijdens wetenschappelijke lezingen. Het minimuseum bovenin het Kluyverlab herbergt dankzij haar daarom een grote collectie antieke wetenschappelijke tekeningen.

Chemicus Kluyver nam in 1921 de leiding van het lab over van Beijerinck en dankzij hem raakte de biotechnologie in een stroomversnelling. Hij ontwikkelde methodes om door fermentatie van suikers met gist grondstoffen voor antibiotica en vitamines te fabriceren. Zijn denkwerk wordt nu nog steeds toegepast.

De correspondentie in het archief toont Kluyver als een aimabele kettingroker, aan wiens hamsterdrift het archief zijn omvang ontleent. Hij toverde het Delftse lab om in een open instelling waar iedere talentvolle student vrij was om zijn wetenschappelijke ideeën uit te leven. Op de oude foto’s zijn de laboranten dan ook niet in klinisch witte jassen te zien, maar in vrijetijdskleding, volgens de jaren-dertignorm een gezellig pak met stropdas.

Als meest ontroerend in het historische papierpak noemt Robertson de briefwisselingen die Kluyver hield met in de Tweede Wereldoorlog gedeporteerde studenten. “Die moesten toen werken in kampen en werden door de Duitsers weggevoerd”, licht ze toe.

Meer boven water gehaald fotomateriaal toont ook Prins Bernhard, die begin jaren vijftig een eredoctoraat kreeg uitgereikt aan de Delftse School voor Microbiologie. De prins vloog met Kluyver vlak na de oorlog naar Engeland, waar hij toen een conferentie gaf. Het reguliere vliegverkeer was nog niet op gang gekomen, waarop de prins besloot Kluyver een lift te geven.
Wortelknolletjes

De laatste jaren ontdekt Robertson ook meer over het leven van een andere hoofdrolspeler in de Delftse microbiologie: Gerrit van Iterson Jr. Hij is in de geschiedenis een beetje in de schaduw geraakt van Kluyver en Beijerinck. “We proberen van hem ook een monument in het Kluyverlab te krijgen”, zegt Robertson. “Van Iterson stond aan de wieg van de botanische tuin en is één van de grondleggers van TNO.”

De botanische tuin bij het Kluyverlab speelde een hoofdrol in de ontwikkeling van de Delftse microbiologie. Hieruit haalde Beijerinck, die zijn wetenschappelijke loopbaan als plantkundige begon, de wortelknolletjes van plantenwortels. Daaruit isoleerde hij de eerste stikstofbacteriën en kweekte ze op.

“Hij dacht eerst dat een insect die knolletjes veroorzaakte, zoals een galwesp dat bij galappels doet”, zegt Robertson. “Het insect vond hij niet, maar hij ontdekte wel de stikstofbacteriën uit de botanische tuin, die ervoor zorgden dat Beijerinck de planten achter zich liet om onderzoek naar micro-organismen te kunnen doen.”

Beijerinck was één van de eerste microbiologen die erin slaagde afzonderlijke stammen bacteriën op te kweken. “Hij ontwikkelde daarvoor een methode die iedere bioloog vandaag de dag nog gebruikt, de ophopingsculturen”, zegt Robertson. “Om een aparte bacteriesoort te kweken, moet je deze laten groeien op zijn eigen specifieke voedselsoort. Nu vindt iedereen dat doodnormaal, maar honderd jaar geleden was dat echt een ontdekking.”

Ondertussen stapt een nieuwe lichting gepensioneerden Robertsons kamer binnen, klaar om te helpen bij het sorteren van de rommelzolder. “They all like to play in the archives”, glimlacht ze. “We kunnen ze goed gebruiken, want het nieuwe materiaal blijft opduiken.”

www.beijerinck.bt.tudelft.nl

De kleine Beijerinck met zijn strak kijkende ouders. De sombere blik op de foto zou Beijerinck de rest van zijn leven houden. (Foto’s: Kluyverlab)

img:yeast.jpg

Beijerinck legde zijn kweekculturen fotografisch vast op glasplaat, zoals hier met biergistcellen uit 1886. Het kweken van ophopingsculturen van een specifieke gistsoort, een door Beijerinck geperfectioneerde kweekmethode, maakte het eind negentiende eeuw pas echt mogelijk om bier een smaak te geven die je van tevoren kunt voorspellen.

In 120 jaar ontwikkelde de ‘Delftse School’ zich van een botanisch tuinklasje tot een instituut waar driftig met genen geknutseld wordt. (Illustratie: Onno van Beek)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.