Campus

Gaaf man, die studententijd

In Gert-Jan van Exel’s studentenwereld zijn studenten de hele dag bezig zo scherpzinnig en geestig mogelijk uit de hoek te komen.

Zijn debuutroman ‘Sneue Eikels’ – volgens de uitgever ,,een sprankelend en hilarisch portret van een groepje studenten in de jaren negentig” – staat werkelijk bol van leuk, studentikoos taalgebruik. ,,Fock geslapen vannacht. Meer gedraaid dan m’n wastrommel, en zo nat als een kat”, begint hoofdpersoon Alex, student economie in Amsterdam, de dag. En als hij in een advertentie een tweedehands auto voor een gezamenlijke vriend vindt, meldt hij zijn vrienden: ,,Hé boys, dit is een mooie kar voor Zomer! Hij wilde toch een grote bak voor het aanstormende voorjaar? Driehonderdvijftig ballen, met een beetje APK!”

Stoere vent dus, die Alex. Naast af en toe wat studie heeft-ie ook niet zoveel aan z’n hoofd. Met zijn vrienden wordt er gesleuteld aan ‘schadebakken’, in het stamcafé gepraat over ‘projectjes’ en gegeten in de ‘shoarmatheek’.

Dit zijn de jaren negentig, dit is het studentenleven. Alex legitimeert zijn boeiende bestaan door zich tegen alles en iedereen die niet studeert of niet net zo studentikoos is als hijzelf, af te zetten. Het Grote Later, noemt hij het leven dat niet het zijne is: ,,De periode waarin de degelijkheid toeslaat. (…) Een frisse duik in het Almere-nieuwbouwleven, genieten van je cv, magnetron, kalfslederen bankstel en bijkleurende kabouters om je vijverd aan te kleden. (…) En zodra je je carrièreverhalen verteld hebt en er een flinke stoot alcohol in je mik zit, weer beginnen te zeiken over die gave tijd van vroeger. En het ergste van alles: dit ook van jezelf door hebben waardoor je na een tijdje met tranen in je ogen door de vitrages naar buiten staart.” Een pagina verder verzucht hij: ,,Dat wordt nog lachen als we straks dertigers zijn geworden en zielig gaaf staan te doen.”

Dat we niet bang hoeven te zijn voor al te veel zelfkritiek wordt gelukkig al in het begin van het boek duidelijk: ,,Kut, wat ben ik gaaf”, verzucht hij voor de spiegel. Nogmaals, Alex heeft daar ook alle reden toe. Hij is intelligent, ligt goed bij de vrouwtjes, schrijft gedichten, speelt piano en heeft bovenal een heel scherp oog voor wat wèl en niet kan, ook in zijn eigen studentenwereld: ,,Inmiddels zijn er meer rugbytruien om Van Wenzel verzameld geraakt, ’t is een nest. (…) Een van die kerels ken ik. Onvoorstelbare lul. Op wintersport in Val d’Isere een keer ontzettende mot mee gehad. Als er iets echt jammer is, dan zijn het wel vechtende Hollandse studs in het buitenland.” Ondertussen legt ‘stud’ Alex een sterke voorkeur aan de dag voor een partijtje moonen op de achterbank van een auto.


Gladjakker

Hoewel ‘Sneue Eikels’ veel weg heeft van een studentenleven-handboek voor middelbare scholieren, kent het boek ook werkelijk leuke stukken. Geestig is de dialoog die zich ontspint als Alex, aangeschoten, het probeert aan te leggen met de eerste de beste schoonheid die het café binnenwandelt. Hij haalt een pilsje voor haar: ,,Als ik terugkom (…) staat zij er nog, met een vriendin, traditioneel lelijk. Vooruit dan maar, krijgt vriendin ook een pilsje. ‘Jij vindt jezelf heel wat hè.’ Vriendin pakt een van de biertjes aan. ‘Nooit de hand bijten die je voedert’, zeg ik met vaderlijke glimlach. Demonstratief gooit ze daarop een deel van haar bier over de vloer, terwijl ze mij triomfantelijk blijft aankijken.” Alex richt zich vervolgens tot het meisje waar het allemaal om begonnen was: ,,Volgens mij ben jij weggelopen uit het blonde-haren-blauwe-ogen-liedje?” Als dank een glimlachje. Deze reactie bevalt Vriendin niet. ‘Wat ben jij een gladjakker zeg’, zegt ze met een vuil snuitwerk. ‘Wil jij tegen je vriendin zeggen dat het even niet om haar draait vanavond?’, vraag ik Snowwhite. Verlegen kijkt ze naar de grond, tijd voor Eucalypta om een nieuwe aanval te wagen. ‘Ik denk niet dat ze jou zo leuk vindt, je kunt beter oprotten.’ Alex: ‘Moet jij niet ergens een mand met appels gaan wegbrengen?’

Het is jammer dat ‘Sneue Eikels’ op het eerste gezicht de zoveelste generatie-Nix zedenschets van de jaren negentig lijkt te zijn. Het studentikoze taalgebruik ligt er te dik op en gaat snel irriteren. Van Exel lijkt de zoveelste student die in zichzelf een grote, scherp opmerkzame schrijver vermoedt. Toch, eerlijk is eerlijk, met de knappe wending die het verhaal aan het einde krijgt, ontstijgt Van Exel’s debuutroman toch het gemiddelde. Als Van Exel wat minder naar voorbeelden als Giphart en Zwagerman zou kijken en wat van de gekunstelde studentenwoorden uit zijn vocabulaire zou ‘kicken’, kunnen we van hem in de toekomst veel mooie boeken verwachten.

‘Sneue Eikels’; Gert-Jan van Exel; uitgeverij De Bezige Bij. ISBN 90 234 3653 9; prijs: 29,50 gulden.

,

Zijn debuutroman ‘Sneue Eikels’ – volgens de uitgever ,,een sprankelend en hilarisch portret van een groepje studenten in de jaren negentig” – staat werkelijk bol van leuk, studentikoos taalgebruik. ,,Fock geslapen vannacht. Meer gedraaid dan m’n wastrommel, en zo nat als een kat”, begint hoofdpersoon Alex, student economie in Amsterdam, de dag. En als hij in een advertentie een tweedehands auto voor een gezamenlijke vriend vindt, meldt hij zijn vrienden: ,,Hé boys, dit is een mooie kar voor Zomer! Hij wilde toch een grote bak voor het aanstormende voorjaar? Driehonderdvijftig ballen, met een beetje APK!”

Stoere vent dus, die Alex. Naast af en toe wat studie heeft-ie ook niet zoveel aan z’n hoofd. Met zijn vrienden wordt er gesleuteld aan ‘schadebakken’, in het stamcafé gepraat over ‘projectjes’ en gegeten in de ‘shoarmatheek’.

Dit zijn de jaren negentig, dit is het studentenleven. Alex legitimeert zijn boeiende bestaan door zich tegen alles en iedereen die niet studeert of niet net zo studentikoos is als hijzelf, af te zetten. Het Grote Later, noemt hij het leven dat niet het zijne is: ,,De periode waarin de degelijkheid toeslaat. (…) Een frisse duik in het Almere-nieuwbouwleven, genieten van je cv, magnetron, kalfslederen bankstel en bijkleurende kabouters om je vijverd aan te kleden. (…) En zodra je je carrièreverhalen verteld hebt en er een flinke stoot alcohol in je mik zit, weer beginnen te zeiken over die gave tijd van vroeger. En het ergste van alles: dit ook van jezelf door hebben waardoor je na een tijdje met tranen in je ogen door de vitrages naar buiten staart.” Een pagina verder verzucht hij: ,,Dat wordt nog lachen als we straks dertigers zijn geworden en zielig gaaf staan te doen.”

Dat we niet bang hoeven te zijn voor al te veel zelfkritiek wordt gelukkig al in het begin van het boek duidelijk: ,,Kut, wat ben ik gaaf”, verzucht hij voor de spiegel. Nogmaals, Alex heeft daar ook alle reden toe. Hij is intelligent, ligt goed bij de vrouwtjes, schrijft gedichten, speelt piano en heeft bovenal een heel scherp oog voor wat wèl en niet kan, ook in zijn eigen studentenwereld: ,,Inmiddels zijn er meer rugbytruien om Van Wenzel verzameld geraakt, ’t is een nest. (…) Een van die kerels ken ik. Onvoorstelbare lul. Op wintersport in Val d’Isere een keer ontzettende mot mee gehad. Als er iets echt jammer is, dan zijn het wel vechtende Hollandse studs in het buitenland.” Ondertussen legt ‘stud’ Alex een sterke voorkeur aan de dag voor een partijtje moonen op de achterbank van een auto.


Gladjakker

Hoewel ‘Sneue Eikels’ veel weg heeft van een studentenleven-handboek voor middelbare scholieren, kent het boek ook werkelijk leuke stukken. Geestig is de dialoog die zich ontspint als Alex, aangeschoten, het probeert aan te leggen met de eerste de beste schoonheid die het café binnenwandelt. Hij haalt een pilsje voor haar: ,,Als ik terugkom (…) staat zij er nog, met een vriendin, traditioneel lelijk. Vooruit dan maar, krijgt vriendin ook een pilsje. ‘Jij vindt jezelf heel wat hè.’ Vriendin pakt een van de biertjes aan. ‘Nooit de hand bijten die je voedert’, zeg ik met vaderlijke glimlach. Demonstratief gooit ze daarop een deel van haar bier over de vloer, terwijl ze mij triomfantelijk blijft aankijken.” Alex richt zich vervolgens tot het meisje waar het allemaal om begonnen was: ,,Volgens mij ben jij weggelopen uit het blonde-haren-blauwe-ogen-liedje?” Als dank een glimlachje. Deze reactie bevalt Vriendin niet. ‘Wat ben jij een gladjakker zeg’, zegt ze met een vuil snuitwerk. ‘Wil jij tegen je vriendin zeggen dat het even niet om haar draait vanavond?’, vraag ik Snowwhite. Verlegen kijkt ze naar de grond, tijd voor Eucalypta om een nieuwe aanval te wagen. ‘Ik denk niet dat ze jou zo leuk vindt, je kunt beter oprotten.’ Alex: ‘Moet jij niet ergens een mand met appels gaan wegbrengen?’

Het is jammer dat ‘Sneue Eikels’ op het eerste gezicht de zoveelste generatie-Nix zedenschets van de jaren negentig lijkt te zijn. Het studentikoze taalgebruik ligt er te dik op en gaat snel irriteren. Van Exel lijkt de zoveelste student die in zichzelf een grote, scherp opmerkzame schrijver vermoedt. Toch, eerlijk is eerlijk, met de knappe wending die het verhaal aan het einde krijgt, ontstijgt Van Exel’s debuutroman toch het gemiddelde. Als Van Exel wat minder naar voorbeelden als Giphart en Zwagerman zou kijken en wat van de gekunstelde studentenwoorden uit zijn vocabulaire zou ‘kicken’, kunnen we van hem in de toekomst veel mooie boeken verwachten.

‘Sneue Eikels’; Gert-Jan van Exel; uitgeverij De Bezige Bij. ISBN 90 234 3653 9; prijs: 29,50 gulden.

Zijn debuutroman ‘Sneue Eikels’ – volgens de uitgever ,,een sprankelend en hilarisch portret van een groepje studenten in de jaren negentig” – staat werkelijk bol van leuk, studentikoos taalgebruik. ,,Fock geslapen vannacht. Meer gedraaid dan m’n wastrommel, en zo nat als een kat”, begint hoofdpersoon Alex, student economie in Amsterdam, de dag. En als hij in een advertentie een tweedehands auto voor een gezamenlijke vriend vindt, meldt hij zijn vrienden: ,,Hé boys, dit is een mooie kar voor Zomer! Hij wilde toch een grote bak voor het aanstormende voorjaar? Driehonderdvijftig ballen, met een beetje APK!”

Stoere vent dus, die Alex. Naast af en toe wat studie heeft-ie ook niet zoveel aan z’n hoofd. Met zijn vrienden wordt er gesleuteld aan ‘schadebakken’, in het stamcafé gepraat over ‘projectjes’ en gegeten in de ‘shoarmatheek’.

Dit zijn de jaren negentig, dit is het studentenleven. Alex legitimeert zijn boeiende bestaan door zich tegen alles en iedereen die niet studeert of niet net zo studentikoos is als hijzelf, af te zetten. Het Grote Later, noemt hij het leven dat niet het zijne is: ,,De periode waarin de degelijkheid toeslaat. (…) Een frisse duik in het Almere-nieuwbouwleven, genieten van je cv, magnetron, kalfslederen bankstel en bijkleurende kabouters om je vijverd aan te kleden. (…) En zodra je je carrièreverhalen verteld hebt en er een flinke stoot alcohol in je mik zit, weer beginnen te zeiken over die gave tijd van vroeger. En het ergste van alles: dit ook van jezelf door hebben waardoor je na een tijdje met tranen in je ogen door de vitrages naar buiten staart.” Een pagina verder verzucht hij: ,,Dat wordt nog lachen als we straks dertigers zijn geworden en zielig gaaf staan te doen.”

Dat we niet bang hoeven te zijn voor al te veel zelfkritiek wordt gelukkig al in het begin van het boek duidelijk: ,,Kut, wat ben ik gaaf”, verzucht hij voor de spiegel. Nogmaals, Alex heeft daar ook alle reden toe. Hij is intelligent, ligt goed bij de vrouwtjes, schrijft gedichten, speelt piano en heeft bovenal een heel scherp oog voor wat wèl en niet kan, ook in zijn eigen studentenwereld: ,,Inmiddels zijn er meer rugbytruien om Van Wenzel verzameld geraakt, ’t is een nest. (…) Een van die kerels ken ik. Onvoorstelbare lul. Op wintersport in Val d’Isere een keer ontzettende mot mee gehad. Als er iets echt jammer is, dan zijn het wel vechtende Hollandse studs in het buitenland.” Ondertussen legt ‘stud’ Alex een sterke voorkeur aan de dag voor een partijtje moonen op de achterbank van een auto.


Gladjakker

Hoewel ‘Sneue Eikels’ veel weg heeft van een studentenleven-handboek voor middelbare scholieren, kent het boek ook werkelijk leuke stukken. Geestig is de dialoog die zich ontspint als Alex, aangeschoten, het probeert aan te leggen met de eerste de beste schoonheid die het café binnenwandelt. Hij haalt een pilsje voor haar: ,,Als ik terugkom (…) staat zij er nog, met een vriendin, traditioneel lelijk. Vooruit dan maar, krijgt vriendin ook een pilsje. ‘Jij vindt jezelf heel wat hè.’ Vriendin pakt een van de biertjes aan. ‘Nooit de hand bijten die je voedert’, zeg ik met vaderlijke glimlach. Demonstratief gooit ze daarop een deel van haar bier over de vloer, terwijl ze mij triomfantelijk blijft aankijken.” Alex richt zich vervolgens tot het meisje waar het allemaal om begonnen was: ,,Volgens mij ben jij weggelopen uit het blonde-haren-blauwe-ogen-liedje?” Als dank een glimlachje. Deze reactie bevalt Vriendin niet. ‘Wat ben jij een gladjakker zeg’, zegt ze met een vuil snuitwerk. ‘Wil jij tegen je vriendin zeggen dat het even niet om haar draait vanavond?’, vraag ik Snowwhite. Verlegen kijkt ze naar de grond, tijd voor Eucalypta om een nieuwe aanval te wagen. ‘Ik denk niet dat ze jou zo leuk vindt, je kunt beter oprotten.’ Alex: ‘Moet jij niet ergens een mand met appels gaan wegbrengen?’

Het is jammer dat ‘Sneue Eikels’ op het eerste gezicht de zoveelste generatie-Nix zedenschets van de jaren negentig lijkt te zijn. Het studentikoze taalgebruik ligt er te dik op en gaat snel irriteren. Van Exel lijkt de zoveelste student die in zichzelf een grote, scherp opmerkzame schrijver vermoedt. Toch, eerlijk is eerlijk, met de knappe wending die het verhaal aan het einde krijgt, ontstijgt Van Exel’s debuutroman toch het gemiddelde. Als Van Exel wat minder naar voorbeelden als Giphart en Zwagerman zou kijken en wat van de gekunstelde studentenwoorden uit zijn vocabulaire zou ‘kicken’, kunnen we van hem in de toekomst veel mooie boeken verwachten.

‘Sneue Eikels’; Gert-Jan van Exel; uitgeverij De Bezige Bij. ISBN 90 234 3653 9; prijs: 29,50 gulden.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.