Onderwijs

‘Fusie van TU’s is geen goed idee’

De Technische Universiteit Eindhoven bestaat vijftig jaar. Harry Lintsen, professor techniekhistorie aan de TU/e en tot 2002 hoogleraar in Delft, onderzocht hoe de maatschappelijke functie van de universiteit gedurende die tijd veranderde.

Hij schreef er een boek over, ‘Gedreven door nieuwsgierigheid’.

TOMAS VAN DIJK

Vanwaar die titel?

“Men denkt bij universiteiten al snel aan grootschalige projecten en hoogleraren in ivoren torentjes, maar dat was in de beginjaren van de TU Eindhoven helemaal niet zo. De TU/e is begonnen als een kleinschalige informele universiteit. Naast het opleiden van jonge ingenieurs wilden onderzoekers zich aan hun passies wijden. Hoogleraren en studenten hadden een soort meester-gezelverhouding. Studenten kwamen in kleine onderzoeksgroepen terecht. Hetzelfde gold in grote mate voor de TU Delft. Pas later verschoof de focus onder druk van de overheid naar kennisvalorisatie en het werken binnen grote onderzoeksprojecten, zoals we dat nu kennen. De passie voor het onderzoek is echter tot op de dag van vandaag gebleven.”

Waarom werd de TU Eindhoven opgericht terwijl er al een TU in Delft was?

“Na de Tweede Wereldoorlog bevond Nederland zich in de fase van wederopbouw. Er moest zwaar ingezet worden op industrialisatie en verbetering van de infrastructuur om de welvaart te verhogen. Dat was het uiteindelijke doel. Maar hiervoor was een geweldig tekort aan ingenieurs. Pas afgestudeerden stonden nog maar op de stoep met hun bul of ze werden al weggehaald door bedrijven. Het bedje was dus gespreid voor de techniek en ingenieurs.”

Was het niet voldoende de TU Delft uit te breiden?

“In het verzuilde Nederland van die tijd? Het cultuurverschil vormde een te grote drempel voor veel mensen uit het zuiden om in Delft te studeren. Daarnaast speelt de afstand. Ik kom zelf uit Maastricht en ben in 1966 technische natuurkunde gaan studeren in Eindhoven. Er was geen haar op mijn hoofd die er aan dacht om naar Delft te gaan. Het ging er echt om de technische intelligentsia uit het zuiden te rekruteren. Het Brabantse bedrijfsleven had ook behoefte aan onderzoekers. De verwevenheid met het bedrijfsleven was dan ook groot. Groter dan in Delft. De industrialisatie van Brabant heeft hier profijt van gehad. Er heerste een euforische stemming. De TU Eindhoven werd bejubeld door burgemeesters en gemeenten.”

Hoe wordt nu aangekeken tegen de maatschappelijke van de TU/e?

“De laatste twintig jaar wordt door de overheid heftig ingezet op de kenniseconomie. Politici en ambtenaren denken dat de universiteit een gigantische bron van kennis is, die te ‘vermarkten’ is. ‘Kennisvalorisatie’ zoals dat in het bestuurlijke jargon heet. Universiteiten worden gezien als een goudmijn waarmee nieuwe producten, diensten en productieprocessen in de markt gezet kunnen worden. Maar dat is een volstrekt verkeerd beeld van de universiteit.”

Hoezo is dat beeld verkeerd?

“Onderzoek leidt zelden tot direct maatschappelijk gewin. In het boek staan 28 projecten, die ik op hun ‘kennisvalorisatie’ heb onderzocht. De ideeën zijn allemaal prachtig. Het gaat om hoogstaand onderzoek naar zonnecellen, polymeren, katalysatoren, noem maar op. Maar ze hebben geen van allen direct maatschappelijk gewin gebracht. Een van de mooiste voorbeelden vind ik het samenwerkingsprogramma van de TU/e en de Universiteit van Maastricht naar een nieuwe soort kunststof hartkleppen. Ontwikkelingslaboratoria zouden meteen allerlei materialen hebben onderzocht. Maar aan de universiteiten werd eerst gekeken hoe het hart werkt, hoe het bloed stroomt en hoe de aortaklep functioneert. Er werden metingen verricht, theorieën ontwikkeld en mathematische modellen gemaakt. Er gingen zo twaalf jaar met onderzoekingen en promoties voorbij voordat een promovendus met die kennis van het hart aan de slag ging om een nieuw type hartklep te bouwen. Na twintig jaar was die hartklep er eindelijk. Een prachtig ding. Maar toen was tissue-engineering ‘hot’. Nu groeien er op de TU Eindhoven hartkleppen met lichaamseigenweefsel in zogenaamde bioreactoren. Een eigen bedrijf heeft de promovendus die de kleppen maakte, niet opgezet. Maar de kennis die is opgedaan tijdens die twintig jaar van onderzoek wordt wel gebruikt bij tissue-engineering. Dat is fantastisch. Er is fundamenteel onderzoek verricht en er zijn goede mensen opgeleid. En daar gaat het om. De overheid stelt onzinnige eisen aan universiteiten.”

In de jaren tachtig braken zware tijden vol bezuinigingen aan. Wat merken we daar nu nog van?

“De TU Eindhoven veranderde evenals andere universiteiten van een onderwijs- in een onderzoeksuniversiteit. Eindhoven ging zich profileren en concentreren op een aantal onderzoeksgebieden zoals breedband communicatietechnologie, biomedische techniek en nieuwe materialen. Er kwamen grootschalige onderzoeksprogramma’s, ondergebracht in onderzoeksscholen en .instituten. Visitaties moesten de kwaliteit opkrikken. De competitie nam toe. Op zich is daar niets mis mee.”

Maar…?

“Je moet nu als wetenschapper deelnemen aan onderzoeksprogramma om aan je geld te komen. Vroeger freewheelden onderzoekers dan eens op het ene onderzoeksterrein, dan weer op het andere. Je deed vooral onderzoek dat relevant was voor je eigen vakgebied en koppelde dat ook aan het onderwijs dat je geacht werd te geven. Sommige onderzoekers doen nu nauwelijks nog fundamenteel onderzoek. Ze zetten ergens promovendi op omdat het geld oplevert. Door de drang naar grootschalige onderzoeksprogramma’s dreigt het gevaar dat bepaalde vakgebieden helemaal niet meer gedoceerd worden. Zo zou het zomaar kunnen gebeuren dat je een natuurkunde-opleiding krijgt die zich vrijwel alleen maar richt op plasmafysica en nanotechnologie, omdat die richtingen nu eenmaal de wind mee hebben. Optica en stromingsleer kunnen dan wel ingekocht worden, is de gedachte. Ik vind dat funest voor de opleiding. De onderwijsuniversiteit is veranderd in de onderzoeksuniversiteit. Ik vind de onderzoeksuniversiteit een paradox. De waarde van de universiteiten ligt primair in het onderwijs.”

Hoe bent u erbij gekomen techniekhistoricus te worden?

“Net als zoveel studenten in de jaren zeventig, stelde ook ik de rechtvaardiging van techniek en ingenieurs ter discussie. De chemische industrie en kernenergie stonden in een kwaad daglicht. Het apocalyptische boek ‘Silent Spring’, waarin werd gezegd dat de wereld aan vervuiling ten onder zou gaan, kwam een paar jaar eerder uit. Ik werd hierdoor beïnvloed. Ik vond dat we kritisch moesten kijken naar techniek. Als student-assistent heb ik een collegereeks vormgegeven over de maatschappelijke aspecten van de natuurkunde. Ik ben er dieper ingedoken en ben uiteindelijk gepromoveerd in de geschiedenis van de techniek in Nederland. Ik kijk met nostalgie terug naar die tijd. De tijd van democratisering van de universiteiten, die door veel rectoren en universiteitsbestuurders gezien wordt als een van de donkerste periodes van de TU vanwege de eindeloze vergaderingen.”

Wat zijn grote verschillen tussen de TU Delft en de TU Eindhoven?

“Er zijn vooral overeenkomsten, maar als ik verschillen moet noemen, zou ik zeggen dat Eindhoven het imago heeft van een jonge kleine universiteit waar toponderzoek wordt gedaan en Delft meer de uitstraling geniet van een universiteit met ervaring. Verder heeft Delft een heel ander netwerk dan Eindhoven. Het Delftse netwerk is meer gericht op Den Haag, en dat legt Delft geen windeieren. Onderzoek naar grote infrastructurele processen zoals de Betuwelijn, is typisch iets voor Delft. Eindhoven is meer gelinkt met de regionale industrie. En ja, het vak geschiedenis van de techniek ligt in Delft op zijn gat sinds ik er weg ben gegaan in 2002. Er zou daar hoognodig een nieuwe hoogleraar voor moeten komen.”

U gaf twaalf jaar lang les in Delft en in Eindhoven. Wat wilde u de studenten bijbrengen?

“Ik vind het vooral van belang dat studenten weten hoe innovatieprocessen verlopen. Als je bepaalde innovatieprocessen niet goed doorvoert, veroorzaak je rampspoed. Wat ging er allemaal mis toen we de Word-processor in kantoren invoerden? Ik kan mij nog goed herinneren dat het op de technische universiteit regelmatig tot hysterische situaties leidde met secretaresses die bestanden kwijtraakten. Je hebt dus goed opgeleide ingenieurs nodig die over hun eigen vakgebied kunnen kijken. Ook moeten ingenieurs zich realiseren dat ze een belangrijke taak hebben om de wereld leefbaar te houden door te zoeken naar duurzamere energiebronnen en door nieuwe technieken te ontwikkelen om de gezondheid van mensen te verbeteren.”

Een belangrijke nieuwe ontwikkeling is het ontstaan van de federatie van de drie technische universiteiten. Wat vindt u daarvan?

“Ik vind het een uitstekende zaak. Door samen te werken, kunnen we vakgebieden op elkaar afstemmen. Uit eigen ervaring kan ik daar alleen maar positief over zijn. Toen ik onderzoek verrichtte naar bijvoorbeeld de geschiedenis van het NatLab van Philips werkte ik met mensen in Eindhoven, maar de geschiedenis van Rijkswaterstaat heb ik met Delftenaren geschreven omdat Delft en Rijkswaterstaat nauwere banden hebben. Maar een fusie van TU’s lijkt me geen goed idee. Ik geloof niet in dat grootschalige megalomane. Ik wil de rector op de fiets voorbij zien komen. Ik wil hem aan kunnen raken en een praatje met hem kunnen maken.”

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
WIE IS HARRY LINTSEN?

Prof.dr.ir. Harry Lintsen (1949) studeerde in 1972 af als natuurkundig ingenieur aan de TU Eindhoven (TU/e) en promoveerde in 1980 aan dezelfde universiteit als techniekhistoricus. Twaalf jaar lang, van 1990 tot 2002, was hij hoogleraar geschiedenis van de techniek aan de TU Eindhoven en aan de TU Delft. Nu doceert hij alleen nog in Eindhoven. In 1999 werd hij lid van de afdeling letterkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (Knaw). Harry Lintsen heeft baanbrekend werk verricht op het terrein van de techniekgeschiedenis in Nederland. Zo was hij hoofdredacteur van het zesdelig overzichtswerk ‘Geschiedenis van de Techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890’, dat in 1995 uitkwam. Daarna heeft Lintsen samen met andere onderzoekers gewerkt aan de zevendelige serie ‘Techniek in Nederland in de twintigste eeuw’. Zojuist verscheen het boek ‘Gedreven door nieuwsgierigheid, een selectie uit vijftig jaar TU/e-onderzoek, dat hij samen met zijn collega dr. Hans Schippers schreef ter ere van het vijftigjarige jubileum van de TU Eindhoven.

TOMAS VAN DIJK

Vanwaar die titel?

“Men denkt bij universiteiten al snel aan grootschalige projecten en hoogleraren in ivoren torentjes, maar dat was in de beginjaren van de TU Eindhoven helemaal niet zo. De TU/e is begonnen als een kleinschalige informele universiteit. Naast het opleiden van jonge ingenieurs wilden onderzoekers zich aan hun passies wijden. Hoogleraren en studenten hadden een soort meester-gezelverhouding. Studenten kwamen in kleine onderzoeksgroepen terecht. Hetzelfde gold in grote mate voor de TU Delft. Pas later verschoof de focus onder druk van de overheid naar kennisvalorisatie en het werken binnen grote onderzoeksprojecten, zoals we dat nu kennen. De passie voor het onderzoek is echter tot op de dag van vandaag gebleven.”

Waarom werd de TU Eindhoven opgericht terwijl er al een TU in Delft was?

“Na de Tweede Wereldoorlog bevond Nederland zich in de fase van wederopbouw. Er moest zwaar ingezet worden op industrialisatie en verbetering van de infrastructuur om de welvaart te verhogen. Dat was het uiteindelijke doel. Maar hiervoor was een geweldig tekort aan ingenieurs. Pas afgestudeerden stonden nog maar op de stoep met hun bul of ze werden al weggehaald door bedrijven. Het bedje was dus gespreid voor de techniek en ingenieurs.”

Was het niet voldoende de TU Delft uit te breiden?

“In het verzuilde Nederland van die tijd? Het cultuurverschil vormde een te grote drempel voor veel mensen uit het zuiden om in Delft te studeren. Daarnaast speelt de afstand. Ik kom zelf uit Maastricht en ben in 1966 technische natuurkunde gaan studeren in Eindhoven. Er was geen haar op mijn hoofd die er aan dacht om naar Delft te gaan. Het ging er echt om de technische intelligentsia uit het zuiden te rekruteren. Het Brabantse bedrijfsleven had ook behoefte aan onderzoekers. De verwevenheid met het bedrijfsleven was dan ook groot. Groter dan in Delft. De industrialisatie van Brabant heeft hier profijt van gehad. Er heerste een euforische stemming. De TU Eindhoven werd bejubeld door burgemeesters en gemeenten.”

Hoe wordt nu aangekeken tegen de maatschappelijke van de TU/e?

“De laatste twintig jaar wordt door de overheid heftig ingezet op de kenniseconomie. Politici en ambtenaren denken dat de universiteit een gigantische bron van kennis is, die te ‘vermarkten’ is. ‘Kennisvalorisatie’ zoals dat in het bestuurlijke jargon heet. Universiteiten worden gezien als een goudmijn waarmee nieuwe producten, diensten en productieprocessen in de markt gezet kunnen worden. Maar dat is een volstrekt verkeerd beeld van de universiteit.”

Hoezo is dat beeld verkeerd?

“Onderzoek leidt zelden tot direct maatschappelijk gewin. In het boek staan 28 projecten, die ik op hun ‘kennisvalorisatie’ heb onderzocht. De ideeën zijn allemaal prachtig. Het gaat om hoogstaand onderzoek naar zonnecellen, polymeren, katalysatoren, noem maar op. Maar ze hebben geen van allen direct maatschappelijk gewin gebracht. Een van de mooiste voorbeelden vind ik het samenwerkingsprogramma van de TU/e en de Universiteit van Maastricht naar een nieuwe soort kunststof hartkleppen. Ontwikkelingslaboratoria zouden meteen allerlei materialen hebben onderzocht. Maar aan de universiteiten werd eerst gekeken hoe het hart werkt, hoe het bloed stroomt en hoe de aortaklep functioneert. Er werden metingen verricht, theorieën ontwikkeld en mathematische modellen gemaakt. Er gingen zo twaalf jaar met onderzoekingen en promoties voorbij voordat een promovendus met die kennis van het hart aan de slag ging om een nieuw type hartklep te bouwen. Na twintig jaar was die hartklep er eindelijk. Een prachtig ding. Maar toen was tissue-engineering ‘hot’. Nu groeien er op de TU Eindhoven hartkleppen met lichaamseigenweefsel in zogenaamde bioreactoren. Een eigen bedrijf heeft de promovendus die de kleppen maakte, niet opgezet. Maar de kennis die is opgedaan tijdens die twintig jaar van onderzoek wordt wel gebruikt bij tissue-engineering. Dat is fantastisch. Er is fundamenteel onderzoek verricht en er zijn goede mensen opgeleid. En daar gaat het om. De overheid stelt onzinnige eisen aan universiteiten.”

In de jaren tachtig braken zware tijden vol bezuinigingen aan. Wat merken we daar nu nog van?

“De TU Eindhoven veranderde evenals andere universiteiten van een onderwijs- in een onderzoeksuniversiteit. Eindhoven ging zich profileren en concentreren op een aantal onderzoeksgebieden zoals breedband communicatietechnologie, biomedische techniek en nieuwe materialen. Er kwamen grootschalige onderzoeksprogramma’s, ondergebracht in onderzoeksscholen en .instituten. Visitaties moesten de kwaliteit opkrikken. De competitie nam toe. Op zich is daar niets mis mee.”

Maar…?

“Je moet nu als wetenschapper deelnemen aan onderzoeksprogramma om aan je geld te komen. Vroeger freewheelden onderzoekers dan eens op het ene onderzoeksterrein, dan weer op het andere. Je deed vooral onderzoek dat relevant was voor je eigen vakgebied en koppelde dat ook aan het onderwijs dat je geacht werd te geven. Sommige onderzoekers doen nu nauwelijks nog fundamenteel onderzoek. Ze zetten ergens promovendi op omdat het geld oplevert. Door de drang naar grootschalige onderzoeksprogramma’s dreigt het gevaar dat bepaalde vakgebieden helemaal niet meer gedoceerd worden. Zo zou het zomaar kunnen gebeuren dat je een natuurkunde-opleiding krijgt die zich vrijwel alleen maar richt op plasmafysica en nanotechnologie, omdat die richtingen nu eenmaal de wind mee hebben. Optica en stromingsleer kunnen dan wel ingekocht worden, is de gedachte. Ik vind dat funest voor de opleiding. De onderwijsuniversiteit is veranderd in de onderzoeksuniversiteit. Ik vind de onderzoeksuniversiteit een paradox. De waarde van de universiteiten ligt primair in het onderwijs.”

Hoe bent u erbij gekomen techniekhistoricus te worden?

“Net als zoveel studenten in de jaren zeventig, stelde ook ik de rechtvaardiging van techniek en ingenieurs ter discussie. De chemische industrie en kernenergie stonden in een kwaad daglicht. Het apocalyptische boek ‘Silent Spring’, waarin werd gezegd dat de wereld aan vervuiling ten onder zou gaan, kwam een paar jaar eerder uit. Ik werd hierdoor beïnvloed. Ik vond dat we kritisch moesten kijken naar techniek. Als student-assistent heb ik een collegereeks vormgegeven over de maatschappelijke aspecten van de natuurkunde. Ik ben er dieper ingedoken en ben uiteindelijk gepromoveerd in de geschiedenis van de techniek in Nederland. Ik kijk met nostalgie terug naar die tijd. De tijd van democratisering van de universiteiten, die door veel rectoren en universiteitsbestuurders gezien wordt als een van de donkerste periodes van de TU vanwege de eindeloze vergaderingen.”

Wat zijn grote verschillen tussen de TU Delft en de TU Eindhoven?

“Er zijn vooral overeenkomsten, maar als ik verschillen moet noemen, zou ik zeggen dat Eindhoven het imago heeft van een jonge kleine universiteit waar toponderzoek wordt gedaan en Delft meer de uitstraling geniet van een universiteit met ervaring. Verder heeft Delft een heel ander netwerk dan Eindhoven. Het Delftse netwerk is meer gericht op Den Haag, en dat legt Delft geen windeieren. Onderzoek naar grote infrastructurele processen zoals de Betuwelijn, is typisch iets voor Delft. Eindhoven is meer gelinkt met de regionale industrie. En ja, het vak geschiedenis van de techniek ligt in Delft op zijn gat sinds ik er weg ben gegaan in 2002. Er zou daar hoognodig een nieuwe hoogleraar voor moeten komen.”

U gaf twaalf jaar lang les in Delft en in Eindhoven. Wat wilde u de studenten bijbrengen?

“Ik vind het vooral van belang dat studenten weten hoe innovatieprocessen verlopen. Als je bepaalde innovatieprocessen niet goed doorvoert, veroorzaak je rampspoed. Wat ging er allemaal mis toen we de Word-processor in kantoren invoerden? Ik kan mij nog goed herinneren dat het op de technische universiteit regelmatig tot hysterische situaties leidde met secretaresses die bestanden kwijtraakten. Je hebt dus goed opgeleide ingenieurs nodig die over hun eigen vakgebied kunnen kijken. Ook moeten ingenieurs zich realiseren dat ze een belangrijke taak hebben om de wereld leefbaar te houden door te zoeken naar duurzamere energiebronnen en door nieuwe technieken te ontwikkelen om de gezondheid van mensen te verbeteren.”

Een belangrijke nieuwe ontwikkeling is het ontstaan van de federatie van de drie technische universiteiten. Wat vindt u daarvan?

“Ik vind het een uitstekende zaak. Door samen te werken, kunnen we vakgebieden op elkaar afstemmen. Uit eigen ervaring kan ik daar alleen maar positief over zijn. Toen ik onderzoek verrichtte naar bijvoorbeeld de geschiedenis van het NatLab van Philips werkte ik met mensen in Eindhoven, maar de geschiedenis van Rijkswaterstaat heb ik met Delftenaren geschreven omdat Delft en Rijkswaterstaat nauwere banden hebben. Maar een fusie van TU’s lijkt me geen goed idee. Ik geloof niet in dat grootschalige megalomane. Ik wil de rector op de fiets voorbij zien komen. Ik wil hem aan kunnen raken en een praatje met hem kunnen maken.”

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
WIE IS HARRY LINTSEN?

Prof.dr.ir. Harry Lintsen (1949) studeerde in 1972 af als natuurkundig ingenieur aan de TU Eindhoven (TU/e) en promoveerde in 1980 aan dezelfde universiteit als techniekhistoricus. Twaalf jaar lang, van 1990 tot 2002, was hij hoogleraar geschiedenis van de techniek aan de TU Eindhoven en aan de TU Delft. Nu doceert hij alleen nog in Eindhoven. In 1999 werd hij lid van de afdeling letterkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (Knaw). Harry Lintsen heeft baanbrekend werk verricht op het terrein van de techniekgeschiedenis in Nederland. Zo was hij hoofdredacteur van het zesdelig overzichtswerk ‘Geschiedenis van de Techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890’, dat in 1995 uitkwam. Daarna heeft Lintsen samen met andere onderzoekers gewerkt aan de zevendelige serie ‘Techniek in Nederland in de twintigste eeuw’. Zojuist verscheen het boek ‘Gedreven door nieuwsgierigheid, een selectie uit vijftig jaar TU/e-onderzoek, dat hij samen met zijn collega dr. Hans Schippers schreef ter ere van het vijftigjarige jubileum van de TU Eindhoven.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.