Opinie

Federatie van 3 TU’s markeert kloof met algemene universiteiten

De federatie van de drie Nederlandse TU’s vertegenwoordigt een verouderd lineair model van wetenschapsbeoefening, vindt Teun Klapwijk. Voor de TU Delft is samenwerking met de universiteiten van Leiden en Rotterdam veel belangrijker.

‘De TU Delft werkt samen met UTwente en TU/e in de 3TU federatie.’ Deze zin verschijnt al een tijdje op de eerste pagina van de website van TU Delft. Elke keer als ik ‘m zie, struikel ik erover. Natuurlijk is er niks mis mee dat universiteiten samenwerken. Zolang het goede wetenschap en goede opleidingen oplevert is iedereen gelukkig. En daartoe werkt de TU Delft natuurlijk met meer universiteiten samen dan deze twee.

Waarom dan toch zo’n exclusieve boodschap op de website? Het antwoord is dat er extra geld voor beschikbaar is. De minister meende dat het voor de innovatie in Nederland van belang is dat de drie TU’s samenwerken. En de drie TU’s spelen dit spel, vanwege de knikkers, mee.

En daar zit voor mij de crux. De drie TU’s moeten – waar het gaat om innovatie – intellectueel leiding geven. Ze moeten de vraag stellen: waarom zou deze samenwerking de innovatie in Nederland bevorderen? Ik denk dat deze samenwerking zijn oorsprong vindt in een achterhaalde visie op de relatie wetenschap en technologie. En deze visie heeft eerder stagnatie gegeven dan de dynamiek, die we in Nederland zoeken.

Veel mensen hebben lang geopereerd vanuit een lineair model over wetenschap en technologie. Het vertrekt bij een scherpe scheiding tussen fundamentele wetenschap en gebruiksgerichte technologie. Het eerste gaat altijd in de tijd aan het tweede vooraf en ze wordt nagestreefd door andere types onderzoeker met andere doelstellingen. Vanuit dit beeld is de onderzoeksfinanciering ingericht en kennen we traditioneel de technische universiteiten naast de algemene universiteiten. Zo’n model geeft algemene universiteiten de suggestie zich niet met technologie in te laten en het geeft technische universiteiten de suggestie zich niet met fundamenteel onderzoek in te laten.

Het model kent ook een veelgebruikte, evenzeer onjuiste, dynamische variant. Het begint bij fundamenteel onderzoek, daarna toegepast onderzoek, gevolgd door ontwikkeling en daarna producten en werkwijzen. Populair ‘de kennisketen’ genoemd. In het gebruik van het woord sluit men zich al aan bij het lineaire model.

Toch is dit lineaire model, na grondig onderzoek van concrete voorbeelden, reeds decennia geleden dood verklaard. Het blijft echter hardnekkig voortwoekeren in de hoofden van bestuurders, communicatiemedia, en wetenschappers, onder andere doordat de instituties er naar ingericht zijn. Zolang dit model de geesten blijft bevangen, blijft het in Nederland structureel moeilijk om met de innovatie-uitdaging om te gaan. Het is nodig aan te sluiten bij een meer realistisch, een meer met de werkelijkheid overeenstemmend, model voor de relatie tussen wetenschap en technologie.

Een vrij geslaagde poging is ondernomen door Donald E. Stokes, die een tweedimensionaal kwadrantenmodel heeft geïntroduceerd. Hij onderscheidt, aansluitend bij de praktijk, twee drijfveren voor wetenschappelijk onderzoek: de drang tot fundamenteel begrijpen en de inspiratie geput uit mogelijk gebruik. Afhankelijk van de sterkte van een van deze drijfveren komt hij tot vier kwadranten, waarbij een markant nieuw onderdeel is wat Stokes ‘Pasteurs kwadrant’ noemt. Het gaat om gebruikgeïnspireerd fundamenteel onderzoek. De betreffende onderzoekers zijn gefascineerd door een probleem uit de praktijk en gaan het met fundamenteel onderzoek te lijf om een oplossing voor het probleem te vinden. Elementen van dit model komt men tegen in NWO-nota’s en in nieuwe beleidsmaatregelen.

Het belangrijke van dit nieuwe conceptuele schema is dat het veel meer recht doet aan de realiteit van wetenschappelijk onderzoek. De naam Pasteur is illustratief en maakt duidelijk dat dit type onderzoeker niet nieuw is. Zijn fundamentele onderzoek en gepasteuriseerde melk kwamen tegelijkertijd tot stand en hij was zeer geïnspireerd tot het vinden van de oorzaak van het bederf van melk. Het voorbeeld maakt ook duidelijk dat een realistisch conceptueel beeld van de relatie tussen wetenschap en technologie geen vrijblijvende intellectuele exercitie is voor wetenschapshistorici en techniekfilosofen. Het gaat direct de mensen aan, die een universiteit vormgeven of een researchprogramma opbouwen.

In Nederland wordt, krampachtiger dan in andere landen, vastgehouden aan een sterk onderscheid tussen algemene universiteiten (AU’s) en technische universiteiten (TU’s). De zin op de website: ‘De TU Delft werkt samen met UTwente en TU/e in de 3TU federatie’ is onderdeel van die noodlottige scheiding. In andere landen zijn de meeste institutes of technology breder of men heeft engineering schools als onderdeel van een algemene universiteit. Vanuit het kwadrantenmodel is zo’n ontwikkeling te verwachten. Puur fundamenteel onderzoek (Bohr), gebruiksgeïnspireerd fundamenteel onderzoek (Pasteur) en puur toegepast onderzoek (Edison) zijn geen in de tijd, in de persoon of in de instituten te scheiden domeinen. Ze vloeien in elkaar over en ze vinden gelijktijdig in een instelling plaats.

De kracht van het Stokes-pleidooi is dat het aansluit bij de realiteit van de interactie tussen wetenschap en technologie. De algemene universiteiten hebben die interactie begrepen en de uitdaging van Pasteurs kwadrant is ook hun uitdaging. De technische universiteiten worden, alleen al door ze als groep apart te zetten, in het beeld van het lineaire model gedrukt. Voor de innovatie is het jammerlijke dat de 3TU-federatie het bijeenvoegen is van drie doodlopende straten, een nieuwe poging om instituties te bevriezen in het lineaire model. Een model, dat geen recht doet aan de werkelijkheid van wetenschap en technologie.

Kortom, voor de praktische inrichting van de universiteiten moeten de bijvoeglijke naamwoorden ‘algemeen’ en ’technisch’ als onderdeel van verouderde paradigma’s verdwijnen. Iedere universiteit wordt geacht bij te dragen aan de innovatieagenda van Nederland. Als er dan samengewerkt wordt, graag zelfs, maar laat het dan aansluiten bij de realiteit van de interacties tussen wetenschap en technologie. Voor Delft betekent dat intensief samenwerken met Leiden en Rotterdam. Van eendimensionaal naar tweedimensionaal denken. Goed voor de noodzakelijke innovaties in de medische technologie, nanotechnologie, ruimtetechnologie, ecologie en de biotechnologie.

Teun Klapwijk is hoogleraar fysica van de nano-electronica bij het Kavli Instituut voor Nanoscience en directeur van de Delfts/Leidse Casimir Research School.

(Foto: Sam Rentmeester/FMAX)

‘De TU Delft werkt samen met UTwente en TU/e in de 3TU federatie.’ Deze zin verschijnt al een tijdje op de eerste pagina van de website van TU Delft. Elke keer als ik ‘m zie, struikel ik erover. Natuurlijk is er niks mis mee dat universiteiten samenwerken. Zolang het goede wetenschap en goede opleidingen oplevert is iedereen gelukkig. En daartoe werkt de TU Delft natuurlijk met meer universiteiten samen dan deze twee.

Waarom dan toch zo’n exclusieve boodschap op de website? Het antwoord is dat er extra geld voor beschikbaar is. De minister meende dat het voor de innovatie in Nederland van belang is dat de drie TU’s samenwerken. En de drie TU’s spelen dit spel, vanwege de knikkers, mee.

En daar zit voor mij de crux. De drie TU’s moeten – waar het gaat om innovatie – intellectueel leiding geven. Ze moeten de vraag stellen: waarom zou deze samenwerking de innovatie in Nederland bevorderen? Ik denk dat deze samenwerking zijn oorsprong vindt in een achterhaalde visie op de relatie wetenschap en technologie. En deze visie heeft eerder stagnatie gegeven dan de dynamiek, die we in Nederland zoeken.

Veel mensen hebben lang geopereerd vanuit een lineair model over wetenschap en technologie. Het vertrekt bij een scherpe scheiding tussen fundamentele wetenschap en gebruiksgerichte technologie. Het eerste gaat altijd in de tijd aan het tweede vooraf en ze wordt nagestreefd door andere types onderzoeker met andere doelstellingen. Vanuit dit beeld is de onderzoeksfinanciering ingericht en kennen we traditioneel de technische universiteiten naast de algemene universiteiten. Zo’n model geeft algemene universiteiten de suggestie zich niet met technologie in te laten en het geeft technische universiteiten de suggestie zich niet met fundamenteel onderzoek in te laten.

Het model kent ook een veelgebruikte, evenzeer onjuiste, dynamische variant. Het begint bij fundamenteel onderzoek, daarna toegepast onderzoek, gevolgd door ontwikkeling en daarna producten en werkwijzen. Populair ‘de kennisketen’ genoemd. In het gebruik van het woord sluit men zich al aan bij het lineaire model.

Toch is dit lineaire model, na grondig onderzoek van concrete voorbeelden, reeds decennia geleden dood verklaard. Het blijft echter hardnekkig voortwoekeren in de hoofden van bestuurders, communicatiemedia, en wetenschappers, onder andere doordat de instituties er naar ingericht zijn. Zolang dit model de geesten blijft bevangen, blijft het in Nederland structureel moeilijk om met de innovatie-uitdaging om te gaan. Het is nodig aan te sluiten bij een meer realistisch, een meer met de werkelijkheid overeenstemmend, model voor de relatie tussen wetenschap en technologie.

Een vrij geslaagde poging is ondernomen door Donald E. Stokes, die een tweedimensionaal kwadrantenmodel heeft geïntroduceerd. Hij onderscheidt, aansluitend bij de praktijk, twee drijfveren voor wetenschappelijk onderzoek: de drang tot fundamenteel begrijpen en de inspiratie geput uit mogelijk gebruik. Afhankelijk van de sterkte van een van deze drijfveren komt hij tot vier kwadranten, waarbij een markant nieuw onderdeel is wat Stokes ‘Pasteurs kwadrant’ noemt. Het gaat om gebruikgeïnspireerd fundamenteel onderzoek. De betreffende onderzoekers zijn gefascineerd door een probleem uit de praktijk en gaan het met fundamenteel onderzoek te lijf om een oplossing voor het probleem te vinden. Elementen van dit model komt men tegen in NWO-nota’s en in nieuwe beleidsmaatregelen.

Het belangrijke van dit nieuwe conceptuele schema is dat het veel meer recht doet aan de realiteit van wetenschappelijk onderzoek. De naam Pasteur is illustratief en maakt duidelijk dat dit type onderzoeker niet nieuw is. Zijn fundamentele onderzoek en gepasteuriseerde melk kwamen tegelijkertijd tot stand en hij was zeer geïnspireerd tot het vinden van de oorzaak van het bederf van melk. Het voorbeeld maakt ook duidelijk dat een realistisch conceptueel beeld van de relatie tussen wetenschap en technologie geen vrijblijvende intellectuele exercitie is voor wetenschapshistorici en techniekfilosofen. Het gaat direct de mensen aan, die een universiteit vormgeven of een researchprogramma opbouwen.

In Nederland wordt, krampachtiger dan in andere landen, vastgehouden aan een sterk onderscheid tussen algemene universiteiten (AU’s) en technische universiteiten (TU’s). De zin op de website: ‘De TU Delft werkt samen met UTwente en TU/e in de 3TU federatie’ is onderdeel van die noodlottige scheiding. In andere landen zijn de meeste institutes of technology breder of men heeft engineering schools als onderdeel van een algemene universiteit. Vanuit het kwadrantenmodel is zo’n ontwikkeling te verwachten. Puur fundamenteel onderzoek (Bohr), gebruiksgeïnspireerd fundamenteel onderzoek (Pasteur) en puur toegepast onderzoek (Edison) zijn geen in de tijd, in de persoon of in de instituten te scheiden domeinen. Ze vloeien in elkaar over en ze vinden gelijktijdig in een instelling plaats.

De kracht van het Stokes-pleidooi is dat het aansluit bij de realiteit van de interactie tussen wetenschap en technologie. De algemene universiteiten hebben die interactie begrepen en de uitdaging van Pasteurs kwadrant is ook hun uitdaging. De technische universiteiten worden, alleen al door ze als groep apart te zetten, in het beeld van het lineaire model gedrukt. Voor de innovatie is het jammerlijke dat de 3TU-federatie het bijeenvoegen is van drie doodlopende straten, een nieuwe poging om instituties te bevriezen in het lineaire model. Een model, dat geen recht doet aan de werkelijkheid van wetenschap en technologie.

Kortom, voor de praktische inrichting van de universiteiten moeten de bijvoeglijke naamwoorden ‘algemeen’ en ’technisch’ als onderdeel van verouderde paradigma’s verdwijnen. Iedere universiteit wordt geacht bij te dragen aan de innovatieagenda van Nederland. Als er dan samengewerkt wordt, graag zelfs, maar laat het dan aansluiten bij de realiteit van de interacties tussen wetenschap en technologie. Voor Delft betekent dat intensief samenwerken met Leiden en Rotterdam. Van eendimensionaal naar tweedimensionaal denken. Goed voor de noodzakelijke innovaties in de medische technologie, nanotechnologie, ruimtetechnologie, ecologie en de biotechnologie.

Teun Klapwijk is hoogleraar fysica van de nano-electronica bij het Kavli Instituut voor Nanoscience en directeur van de Delfts/Leidse Casimir Research School.

(Foto: Sam Rentmeester/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.