Campus

Expert zonder expertise

De moderne burger slikt wetenschappelijk onderzoek niet meer als zoete koek. Hij googled zijn kennis bij elkaar. En anders start hij zelf wel een blog over kernenergie, elektromagnetische velden of het vaccin tegen baarmoederhalskanker.

Over hoe internet de wetenschap haar monopolie op kennis heeft ontnomen en waarom de wetenschap daar blij mee moet zijn.


Daar ligt hij op de mat, de nieuwe Vrij Nederland. Altijd een fijn moment in de week, maar dit keer schrik ik. Op de cover van het nummer van 12 november 2011 staan twee frisse kinderhoofdjes. Het ene meisje houdt een mobiele telefoon bij haar oor, het andere luistert mee. In chocoladeletters staat erbij ‘Is dit wel gezond? De vuile oorlog over stralingsrisico’s van mobieltjes’.


Zelf heb ik ook kinderen die graag met mobiele telefoons spelen. We hebben draadloos internet, een dect-telefoon, een magnetron en vast nog meer apparatuur met elektromagnetische velden. Net zoals de buren en de rest van de straat. Natuurlijk blader ik meteen naar het artikel binnenin, maar na lezing weet ik nog steeds niet precies of ik me zorgen moet maken of niet. En dus doe ik wat een mens met een vraag anno 2012 doet: ik google.

Ik typ ‘elektromagnetische straling’ in en meteen vliegen de sites over de gevaren ervan me om de oren. Verontruste burgers komen met goedbedoelde tips voor het terugdringen van straling in huis, anderen zien een complot waarin burgers bewust dom worden gehouden en wetenschappelijke en overheidsinstanties blijven kalm de feiten op een rij zetten. Het Kennisplatform Elektromagnetische velden van onder meer het RIVM, de GGD’s en TNO eindigt op plaats vijf. Dat is vlak onder www.elektrostress.org, een site van een dame die zichzelf ‘in de eerste plaats ervaringsdeskundige’ noemt en die straling opspoort met een wichelroede.


Secretaris drs. Ronald van der Graaf van het Kennisplatform laat weten zich geen zorgen te maken over sites die op zijn best twijfelachtige informatie verspreiden over elektromagnetische velden. De meeste burgers zullen volgens hem wel het verschil zien tussen de wetenschappelijk onderbouwde informatie die op zijn site te vinden is en de twijfelachtige informatie die sites als elektrostress.org leveren. “Het is de eigen verantwoordelijkheid van de burger om goede informatie over elektromagnetische velden te vinden. De meeste mensen zijn daar prima toe in staat”, zegt Van der Graaf. Hij acht het niet nodig op iedere blog actief reacties te plaatsen en beschouwt het als een gegeven dat ‘we nooit kunnen wegnemen dat er in de maatschappij hele uiteenlopende verhalen de ronde doen’.


Dat zulke niet-wetenschappelijk onderbouwde verhalen wel degelijk invloed hebben, bewijst de ophef rondom het HPV-vaccin tegen baarmoederhalskanker in 2010. Die ophef was zo sterk dat maar vijftig procent van de opgeroepen meisjes zich liet vaccineren, daar waar het RIVM van zeker zeventig procent was uitgegaan en op tachtig procent hoopte.

De blog www.verontrustemoeders.nl van bloemist Anneke Bleeker speelde een hoofdrol in de discussie over het vaccin. Twee weken nadat zij haar blog tegen de vaccinatie van meisjes van twaalf was begonnen, zat zij aan tafel bij actualiteitenprogramma Nova.

Ook op Hyves, hét sociale medium voor tieners, begonnen tegenstanders van de vaccinatie een campagne. Met filmpjes van Amerikaanse meisjes die na vaccinatie ernstig ziek waren geworden, werden meisjes gewaarschuwd voor de prik. De geruststellende informatie die wetenschappers gaven, werd in twijfel getrokken, het RIVM werd belangenverstrengeling verweten.


Onrechtvaardige risico’s

“Internet speelt tegenwoordig een heel belangrijke rol in het verzenden van standpunten”, zegt TU-alumnus ir. Remco de Boer, communicatiespecialist op het gebied van techniek en wetenschap. “Het verzet begint vaak op sociale en nieuwe media. Ontstaat daar een dynamiek, dan worden ze interessant voor traditionele media.”

Dr. Peter Vasterman, universitair docent mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam en publicist, spreekt zelfs van ‘een nieuw type expert’, ontstaan op internet. “Je kunt uitgroeien tot expert zonder dat je expertise hebt.” Vaak gaat het om gewone burgers die een site starten. “Die sites zien er met hun verwijzingen naar wetenschappelijke literatuur al vrij snel serieus uit. En omdat andere websites en sociale media er vaak naar verwijzen, kunnen ze toch een soort status krijgen. Dat maakt internet tot een heel goed mobilisatiemiddel, zie de campagne tegen het HPV-vaccin.”


Al deze ontwikkelingen hebben te maken met een wantrouwen, ziet Vasterman, dat voor wetenschappers nog niet zo eenvoudig beantwoorden is. “Het belangrijkste argument van de makers van bovengenoemde sites tegen wetenschappers is: bewijs maar eens dat het niet zo is.”

Veel wetenschapper haken dan af, maar Vasterman denkt juist dat zij zich veel actiever zouden moeten opstellen tegenover verhalen die op internet leven over thema’s die hun vakgebied raken. Vasterman doet onderzoek naar de manier waarop het publiek is omgegaan met de informatie die beschikbaar kwam na het uitbreken van de Mexicaanse griep in 2009. Momenteel bekijkt hij het zoekgedrag van mensen op internet, onder meer met behulp van Google Flu Trends (zie kader). Dat moet nog vóór de zomer tot een wetenschappelijke publicatie leiden.


Hij denkt dat de traditionele media nog steeds de belangrijkste agendazettende rol spelen in het maatschappelijk debat. Meestal ontstaat er pas discussie op internet nadat de media aandacht hebben besteed aan een onderwerp. “Dat laatste is echt iets van de laatste vijf, zes jaar. Burgers hebben sinds die tijd voldoende deskundigheid om op internet te zoeken en internet biedt sindsdien genoeg informatie. Na het zoeken volgt het posten van reacties of het opzetten van een eigen blog, allemaal vanuit een behoefte aan informatie.”

En dan kan het gebeuren dat burgers elkaar op een discussieforum heel verkeerde informatie geven. “Ik denk dat je als wetenschapper of als wetenschappelijke instantie mee moet praten op dat soort websites. Je moet monitoren wat er gebeurt en daarop inspelen. Dat doen veel bedrijven al langer. Als er op internet iets speelt rondom hun merknaam, reageren ze daarop”, zegt Vasterman. “Burgers zijn kritischer geworden. Neem ze serieus.”


Dat zal van sommige wetenschappers nogal een verandering eisen. “Vroeger was het voor instanties als het RIVM gemakkelijk. Ze legde een vaccinatie op en mensen gingen. Dat dat nu anders is, komt grotendeels door internet. Het aanbod van informatie is veel groter. Daar komt bij dat een aantal affaires zoals het klimaatdebat of de affaire-Stapel het vertrouwen in de wetenschap hebben geschaad.” Overigens denkt Vasterman dat het met het vertrouwen desondanks nog best goed zit. “De wetenschapper is in de ogen van het publiek alleen meer een gewoon mens geworden.”


Vasterman signaleert desondanks veel miscommunicatie tussen burgers en wetenschappers. Die heeft volgens hem alles te maken met een verschillende risicoperceptie. “Dat zagen we meerdere malen bij de plaatsing van UMTS-masten. De wetenschapper zegt: het risico op negatieve gevolgen voor de gezondheid is heel laag. De burger wil helemaal af van risico’s die in zijn ogen onrechtvaardig en onvrijwillig zijn en waarvan hij verder geen voordeel heeft.”

Speelden dit soort discussies zich vroeger alleen maar af in zaaltjes in de wijk, tegenwoordig speelt internet volgens Vasterman een grote escalerende en mobiliserende rol. “Typ als bezorgde bewoner UMTS in op Google en drie tellen later zit je op de site stopumts.nl. Zo kunnen mensen gemakkelijk bij elkaar worden gebracht en kan informatie gemakkelijk worden verspreid.”


Praktische rationaliteit

Hoogleraar filosofie aan de TU Delft prof.dr. Sabine Roeser bestudeert de rol van ethische aanvaardbaarheid van technologische risico’s en de rol van emoties daarbij. Volgens haar lopen discussies over risico’s vast door een verkeerd begrip van emoties. “Voor veel mensen, en zeker voor wetenschappers, staan emoties gelijk aan irrationele onderbuikgevoelens. Maar in de psychologie en de filosofie worden emoties beschouwd als een bron van praktische wijsheid. Emoties zijn praktische rationaliteit, omdat ze wel degelijk een cognitief aspect hebben.


Roeser ziet in de praktijk echter vaak dat emoties of worden weggemoffeld, of heel plat worden gemaakt. “Ik noem dat de technocratische en de populistische valkuil. In het eerste geval gaat het alleen over statistiek en wetenschap, zonder ruimte voor waarde of emotie. In het tweede geval is er geen ruimte voor debat of deliberatie.”

De reacties op de kernramp in het Japanse Fukushima zijn daar een mooi voorbeeld van, aldus Roeser. In Nederland stapten wetenschap en politiek in de technocratische valkuil. Burgers konden bloggen over de gevaren van kernenergie wat ze wilden, de officiële reactie was dat de kans op een ramp met een kernreactor in Nederland extreem klein is en dat kernenergie dus veilig is. Duitsland ging de populistische kant op en legde meteen al haar kernreactoren stil voor onderzoek, daarmee helemaal meegaand in de emoties van dat moment.


Emoties kunnen echter wel degelijk een zinvolle bijdrage leveren aan debatten over wetenschappelijke onderwerpen, denkt Roeser, zonder dat een wetenschapper zich gewantrouwd hoeft te voelen. Sterker nog, eigenlijk is een goed debat niet mogelijk zónder emoties. “Het hebben van een bepaalde emotie kan je beeld kleuren. Ik maak altijd de vergelijking met inzoomen in de fotografie. Hetgeen waarop je inzoomt, wordt heel scherp. De achtergrond is onscherp. Dat kan als nadeel hebben dat je op het verkeerde onderdeel inzoomt, maar emotionele reacties van burgers – op internet of ergens anders – kunnen wetenschappers en beleidsmakers helpen inzien waar de problemen zitten. Burgers hebben vaak en bredere risicoperceptie dan wetenschappers.”


Feitelijke wetenschappelijke informatie en emoties gaan hand in hand, legt Roeser uit. De onderzoekster heeft vorig jaar een promovendus aangesteld en begin dit jaar een postdoc. Zij gaan onder meer onderzoek doen naar de discussie over kernenergie, naar aanleiding van de ramp in Fukushima. Die discussie is, zo blijkt na een korte zoektocht op internet, behoorlijk vertroebeld door meningen die voor feiten doorgaan en complottheorieën. En niemand lijkt de ander nog te overtuigen, de zoekende burger moet zijn eigen mening maar zien te vormen.

Wat Roeser opvalt, is dat experts erop blijven hameren dat bij kerncentrales, helemaal de nieuwe, de kans op een meltdown miniem is. Ze gebruiken bovendien Fukushima om te laten zien dat zelfs in het geval van een meltdown het aantal doden heel klein is. Daar komt de bredere risicoperceptie van de burger om de hoek kijken. “Er speelt veel meer mee dan het aantal doden en dat moet je allemaal meenemen”, aldus Roeser. Ze noemt ‘intergenerationele rechtvaardigheid’: is het verantwoord toekomstige generaties op te zadelen met ons afval, terwijl je niet weet of de mens over misschien wel miljoenen jaren de kennis in huis heeft om dat afval op te ruimen?


Ook moet volgens Roeser meespelen dat de mensen die rondom de centrale in Fukushima woonden nooit meer naar huis kunnen, dat de (economische) impact van de ramp op de Japanse samenleving enorm is en dat veel mensen over een paar jaar wellicht kanker zullen hebben. “Ook moet je kijken naar de alternatieven voor kernenergie. Er zijn doden door klimaatverandering en er komen mensen om in mijnen. En als je zoals Duitsland kiest voor duurzame energiebronnen, moet je dan niet meteen grenzen stellen aan groei en consumptie?”

Dat alles moet een rol spelen in het debat. Ook Roeser haalt de discussie over baarmoederhalskanker aan. “Daarin ging alles mis wat maar mis kon gaan. Anneke Bleeker maakte feitelijke claims, die niet onderbouwd waren. Zij kreeg aandacht, omdat mensen met hun dochters geen enkel risico willen nemen. Dan liever geen vaccinatie, is de gedachte.”


In plaats van hameren op de kleine kans op bijwerkingen, hadden de instanties duidelijker moeten maken wat baarmoederhalskanker eigenlijk is, betoogt Roeser. Ze hadden volgens haar niet mee moeten gaan in het frame (zie kader) dat het vaccin om de verkeerde redenen gepusht is. “Ze hadden proactief hun eigen frame moeten gebruiken. Bijvoorbeeld met een filmpje over een vrouw met baarmoederhalskanker die vertelt hoe erg die ziekte is, wat overigens inmiddels is gebeurd. Het gevaar is dat je dan net als de andere partij op een platte manier emoties gaat manipuleren. Maar goed gedaan, kan zo’n film of kan literatuur veel genuanceerdere, diepere emoties losmaken die leiden tot een nieuw moreel besef.”


Google grieptrends

Sinds Google heeft ontdekt dat er een sterk verband is tussen het aantal mensen dat zoekt naar grieponderwerpen en het aantal mensen dat daadwerkelijk griepsymptomen heeft, is er de site Google Flu Trends, Griep Trends in het Nederlands. “Als alle griepgerelateerde zoekopdrachten samen worden bekeken, wordt er een patroon zichtbaar”, aldus Google. “We hebben onze registratie van zoekopdrachten vergeleken met traditionele surveillancesystemen voor griep en hebben zo ontdekt dat er tijdens het griepseizoen veel naar bepaalde woorden wordt gezocht. Door te analyseren hoe vaak deze zoekopdrachten worden uitgevoerd, kunnen we een schatting maken van de verspreiding van griep in verschillende landen en regio’s wereldwijd.” Google heeft daarover in 2009 gepubliceerd in Nature.


Framing

TU-hoogleraar Hans de Bruijn publiceerde eind 2011 een boek met de titel ‘Framing’, een begrip dat de laatste jaren steeds vaker opduikt. De ondertitel ‘de macht van taal in de politiek’ maakt al enigszins duidelijk wat wordt verstaan onder framing. Het is het dusdanig in woorden verpakken van een boodschap dat die tot een specifieke interpretatie van de werkelijkheid leidt, op een manier die blijft hangen.

Geert Wilders is er erg goed in, bleek al uit een eerder boek van De Bruijn, ‘Geert Wilders in debat’. In NRC Handelsblad vertelde hij in januari 2010 over een volgens hem veelzeggend voorbeeld. “Neem de problemen in Gouda en Utrecht. Dan zegt Wilders dat de Nederlanders ‘geterroriseerd worden door Marokkaans straattuig’. Extreme taal is geen toeval, die is gekoppeld aan – zoals hij het noemt – de islamitische ideologie. Voor wie in dat frame gelooft is dat zeer krachtig. Want de concrete ellende op straat bevestigt dat er iets mis is met de islam. Dat versterkt zichzelf. Als je daarover in debat gaat, kun je de ellende in Gouda en Utrecht niet ontkennen. Sterker nog, op dat punt heeft hij gelijk. Wat ga je van de weeromstuit doen – zeker hij radicale termen als moslimkolonisten gebruikt? Dan ga je tegenvoorbeelden noemen. Zoals ‘Marokkanen doen het goed’, ‘de islam is toch ook vredelievend’. Wat is het beeld dat blijft hangen? Geert Wilders benoemt de problemen, de elite staat die weer te ontkennen en ook nog eens de islam te verdedigen.”


Dit is het tweede deel van een korte serie over vertrouwen in de wetenschap.

De ranking van het Duitse onderzoeksbureau CHE verschijnt ieder jaar in dagblad Die Zeit. De makers willen geen enkele universiteit officieel tot winnaar uitroepen. Ze rangschikken namelijk geen universiteiten, maar vakgebieden. En zelfs daarbinnen verklaren ze niemand tot winnaar: universiteiten kunnen hooguit op bepaalde criteria bij de topgroep behoren.

Ieder jaar verversen de makers een derde van de data, terwijl de rest hetzelfde blijft als in eerdere jaren. De Nederlandse universiteiten kunnen niet aan alle criteria meedoen. Zo blijft de ‘reputatie onder hoogleraren’ buiten beschouwing. “We vragen hoogleraren welke universiteiten zij hoog aanslaan als het om hun eigen vakgebied gaat”, zegt Sonja Berghoff van de CHE. “Daar blijken ze toch vooral universiteiten uit eigen land te noemen. We hebben gekeken of we daarvoor konden corrigeren, maar dat lukte niet. Ook Oostenrijkse universiteiten hebben hier last van.” 

Verder namen Nederlandse studenten niet altijd de moeite om de vragenlijst van de CHE in te vullen. “Ze vonden hem te lang”, legt Berkhoff uit. “Daardoor was de respons niet overal hoog genoeg.”

Dus ontbreekt soms enige informatie. Neem sociologie aan de Vrije Universiteit: die staat wel in de lijst, maar op geen enkele van zes voorgeselecteerde criteria kan de CHE informatie bieden.

Zulke lacunes maakt onderlinge vergelijkingen lastig. Bij de opleiding industrieel ontwerpen krijgt de TU Delft twee groene bolletjes: voor het totaaloordeel over de opleiding en voor de studie-organisatie. Daarin behoort de universiteit dus tot de kopgroep. De opleiding krijgt echter ook twee oranje bolletjes: voor de laboratoria en de internationalisering, die kennelijk middelmatig zijn.

Dezelfde opleiding van de TU Eindhoven krijgt eveneens een groen bolletje voor het totaaloordeel, maar er is geen informatie over de mening van studenten over de organisatie. Voor de ‘internationale oriëntatie’ krijgt de opleiding zelfs een blauw bolletje, wat betekent dat zij zich op dit punt in de achterhoede bevindt. Bij de Universiteit Twente staat alleen een oranje stipje voor de internationalisering en verder zijn de bolletjes leeg. Aan welke TU iemand het best industrieel ontwerpen kan studeren, blijft dus onduidelijk.

Op de website van Die Zeit kunnen studiekiezers ook hun eigen ranglijst samenstellen, waarbij ze allerlei criteria kunnen selecteren: van kamerhuur tot laboratoriumfaciliteiten. Ze krijgen dan een soort schietschijf met universiteitsnamen: hoe dichter bij het middelpunt, hoe meer de universiteit bij hen past.

Overigens cirkelt de Universiteit Maastricht vaak rond dat middelpunt. “Als een universiteit op alle criteria goed scoort, dan mag je misschien wel zeggen dat die bij de beste behoort”, overweegt Berghoff.

Volgende maand zal de Europese vereniging van universiteiten EUA een analyse presenteren van internationale ranglijsten, waaronder die van de CHE. Het blijft lastig om internationaal te ranken, erkent Berghoff. “De oordelen van Duitse, Oostenrijkse en Nederlandse studenten zijn wel vergelijkbaar, maar het is nog niet zeker of pakweg Spaanse en Portugese studenten soortgelijke antwoorden zouden geven. Nog moeilijker wordt het als je een wereldwijd systeem wilt maken.”

 

 
 

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.