Campus

Europa trekt twee miljard uit voor jonge onderzoekers

De Europese Unie trekt ruim twee miljard uit voor internationale training van jonge onderzoekers. De regels voor beursaanvragen zijn aangescherpt en ook bedrijven kunnen onderzoekersbeurzen aanvragen.

,,Hier héb je als universiteiten tenminste wat aan.” Met die aanbeveling werd onlangs het nieuwe Europese programma voor training en mobiliteit van onderzoekers gepresenteerd. Deze Brusselse geldpot is niet gekoppeld aan politieke doelen als efficiëntere productiemethodes of een betere gezondheidszorg. Geld uit het programma Improving the Human Research Potential (IHP) mag voor allerlei onderzoek worden gebruikt, als er maar onderzoekers uit verschillende landen in samenwerken en het onderzoek kwalitatief hoogstaand is. De nadruk in dit programma ligt op internationale training van jonge onderzoekers.

Het IHP-programma is onderdeel van het wél sterk op politieke doelen gerichte nieuwe Europese kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling. Dat programma kost de komende vier jaar in totaal 33 miljard gulden. Na het opstappen van de Europese Commissie in maart was er even onzekerheid; de budgetten voor onderzoek waren geblokkeerd. Inmiddels zijn alle onderzoekprogamma’s toch gestart.

Het IHP-programma kost 2,5 miljard gulden. Brussel betaalt hiermee de komende vier jaar vijfduizend postdocplaatsen voor jonge mensen die buiten hun eigen land aan onderzoek meedoen; ze steunt vijfhonderd internationale onderzoeksnetwerken en betaalt tienduizend korte bezoeken aan grote onderzoekfaciliteiten in Europa.


1 Illustratie: GRiPP
Reisplannen

De voorganger van het IHP-programma leverde Nederlandse universiteiten 150 miljoen gulden op, of zo’n duizend extra mensjaren van onderzoekers. Daarmee was Europa een belangrijke financier van de in ons land schaarse onderzoeksbeurzen waarmee gepromoveerden ervaring bij goede instituten kunnen opdoen.

Het IHP-programma lijkt op zijn voorganger. De regels voor de individuele onderzoekersbeurzen zijn in het nieuwe programma echter aangescherpt. Volgens de Brusselse topambtenaar Barry Mc Sweeney ging het er voorheen vaak te vrijblijvend aan toe. ,,Onderzoekers met reisplannen kregen van een instituut te horen: `komt u maar!’ En als ze daar een half jaar later op de stoep stonden, vroegen mensen van het instituut: `wie bent u eigenlijk?’.” Daarom let Brussel nu scherper op het commitment van het gastinstituut.

In het nieuwe IHP-programma is de helft van de pot voor individuele aanvragen bestemd voor beursaanvragen waar de rollen zijn omgekeerd. Niet de onderzoeker, maar het instituut dient een aanvraag in en neemt daarna alle verantwoordelijkheid voor selectie en begeleiding van één of meer jonge onderzoekers. Aanvragende groepen moeten in hun vak tot de absolute top behoren. Dat moet blijken uit publicaties,wetenschappelijke prijzen en uit hun internationale contacten. Om het geld zullen zulke groepen geen beursaanvraag indienen. ,,Maar wel draagt elke fellow bij aan de uitbreiding van hun netwerk”, stelt topambtenaar Mc Sweeney.

Ook bedrijven kunnen jonge onderzoekers in huis halen. Brussel heeft hier dit jaar 45 miljoen gulden voor beschikbaar. ,,De boodschap is dat research bij bedrijven géén tweederangsonderzoek is”, aldus Mc Sweeney. ,,De helft van alle jonge onderzoekers in Europa werkt in de industrie.”

Speciaal voor kleine innovatieve bedrijven wil Brussel de drempel laag houden om aan dit beurzenplan mee te doen. Deze bedrijven hoeven buitenlandse onderzoekers niet zelf een lab te bieden; ze mogen ze ook op de naburige universiteit stationeren. Die formule is volgens Mc Sweeney ideaal voor scienceparks zoals het Biosciencepark in Leiden.
Zwakke schakel

Voor netwerken van onderzoekers is dit jaar een half miljard gulden beschikbaar, goed voor tweehonderd initiatieven. In een netwerk moeten minstens vijf onderzoeksgroepen uit drie of meer landen samenwerken. Zestig procent van het geld moet bestemd zijn voor postdocs. En die moeten vrij toegang hebben tot de aangesloten collega-instituten.

Mc Sweeney waarschuwt voor te grote netwerken. Eén zwakke schakel kan een netwerk opbreken. Er worden afspraken niet gehaald, en de boel verwatert. ,,Stel u dus de vraag of alle beoogde deelnemers wel noodzakelijk zijn voor het netwerk”, aldus Mc Sweeney.

Behalve met onderzoeksbeurzen en netwerken stimuleert Brussel nog op een derde manier de `Europeanisering’ van het onderzoek. De komende jaar is vierhonderd miljoen gulden beschikbaar voor het gezamenlijk gebruik van grote onderzoeksfaciliteiten of -instituten. Hoofddoel van dit fonds is om met beurzen te zorgen dat dure topfaciliteiten ook zoveel mogelijk door onderzoeksteams uit andere landen gebruikt worden. Dit keer vallen hieronder niet alleen mega-faciliteiten als kernreactoren en de sterrenwacht op La Palma, maar ook onderzoeksschepen, windtunnels, databases en specialistische bibliotheken doen mee in het nieuwe IHP-programma. Ook grote biologische collecties zoals herbaria en musea moeten van Brussel meer bezoekers krijgen.

Volgende maand zijn de deadlines. Volgens Mc Sweeney wordt de concurrentie nog groter dan onder het vorige programma. Er dingen nu onderzoekers mee uit 31 landen, inclusief Israël en Cyprus. Bij de populairste delen van het IHP schat Mc Sweeney de succeskans op 15 procent. Zijn advies: ,,Wees heel kritisch met je plannen.”
Europese onderonsjes

Volgens dr.ir. M.J.B.M. Pourquie hebben Europese netwerkvergaderingen meer zin dan conferenties.

,,Vergaderingen van een Europees netwerk lijken op een werkbespreking bij ons op het lab”, vertelt dr.ir M.J.B.M. Pourquie van de sectie stromingsleer van de faculteit Ontwerp,Constructie en Productie. Op bijeenkomsten van het netwerk LES of Complex Flows doen onderzoekers hun onderzoeksplannen uit de doeken. Andere onderzoekers kunnen dan meedenken over de haalbaarheid van de plannen. Ook worden er resultaten besproken en wordt er software uitgewisseld.

,,Je kunt na een half jaar onderzoek ook naar een conferentie gaan, maar zo’n netwerk is veel informeler. Na een lezing op een conferentie kan je vaak maar twee vragen stellen; bij zo’n netwerkvergadering is veel meer discussie mogelijk. En iedereen weet waar hij het over heeft. Bij conferenties zitten er ook altijd verhalen bij die erg ver van je bed staan.”

Een netwerkvergadering duurt soms wel drie dagen. ,,Je maakt mensen een paar dagen mee en zo leer je ze een beetje kennen. Dan stap je later makkelijker bij ze binnen.”
Europa_beter_dan_VS

Los van de papierrompslomp werken Europese onderzoeksverbanden beter dan de individualistische Amerikaanse onderzoekers, vindt dr.ir. B.H.A.A. van de Brule.

In Europa bestaan sterkere onderzoeksverbanden dan in de Verenigde Staten, omdat de Europese Unie netwerken tussen onderzoekers uit verschillende landen financiert. In Amerika is ieder voor zich bezig. Europa is daarom in het voordeel, vindt dr.ir. B.H.A.A. van den Brule, hoogleraar reologie bij de sectie stromingsleer van de faculteit Ontwerp, Constructie en Productie. Brule is coördinator van het netwerk Dynamics of Polymeric Liquids.

,,In feite gaat iedereen in een EU-netwerk door met zijn eigen onderzoek, maar als je veel met elkaar praat krijg je ideeën voor nieuwe onderzoeksvelden.” Zo ontstaan ook gezamenlijke onderzoeksprojecten. ,,Zonder die kruisbestuiving fixeert een onderzoeksgroep zich steeds meer op zijn eigen werk en is steeds meer met details bezig. Door samen te werken houd je een beter gevoel voor het grote plaatje.”

Alle deelnemende groepen aan het netwerk krijgen van de EU een buitenlandse postdoc. ,,Het netwerk geeft mensen die beginnen in mijn vakgebied de gelegenheid om internationale contacten op te bouwen. Op bijeenkomsten geven niet de hoogleraren, maar de promovendi en postdocs uit het netwerk de lezingen.”

Is Van den Brule niet bang dat andere groepen met zijn onderzoeksresultaten weglopen? ,,Iemand bedenkt zich wel twee keer voor hij zoiets doet. Je maakt jezelf niet onmogelijk bij één partij, maar meteen bij meerdere. Niemand heeft er belang bij alleen te staan.”

Het papierwerk vindt Brule het grootste nadeel van de netwerken. ,,Jaarverslagen schrijven vind ik geen leuk werk. Het maken van de internetsite heb ik uitbesteed.”

,,Hier héb je als universiteiten tenminste wat aan.” Met die aanbeveling werd onlangs het nieuwe Europese programma voor training en mobiliteit van onderzoekers gepresenteerd. Deze Brusselse geldpot is niet gekoppeld aan politieke doelen als efficiëntere productiemethodes of een betere gezondheidszorg. Geld uit het programma Improving the Human Research Potential (IHP) mag voor allerlei onderzoek worden gebruikt, als er maar onderzoekers uit verschillende landen in samenwerken en het onderzoek kwalitatief hoogstaand is. De nadruk in dit programma ligt op internationale training van jonge onderzoekers.

Het IHP-programma is onderdeel van het wél sterk op politieke doelen gerichte nieuwe Europese kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling. Dat programma kost de komende vier jaar in totaal 33 miljard gulden. Na het opstappen van de Europese Commissie in maart was er even onzekerheid; de budgetten voor onderzoek waren geblokkeerd. Inmiddels zijn alle onderzoekprogamma’s toch gestart.

Het IHP-programma kost 2,5 miljard gulden. Brussel betaalt hiermee de komende vier jaar vijfduizend postdocplaatsen voor jonge mensen die buiten hun eigen land aan onderzoek meedoen; ze steunt vijfhonderd internationale onderzoeksnetwerken en betaalt tienduizend korte bezoeken aan grote onderzoekfaciliteiten in Europa.


1 Illustratie: GRiPP
Reisplannen

De voorganger van het IHP-programma leverde Nederlandse universiteiten 150 miljoen gulden op, of zo’n duizend extra mensjaren van onderzoekers. Daarmee was Europa een belangrijke financier van de in ons land schaarse onderzoeksbeurzen waarmee gepromoveerden ervaring bij goede instituten kunnen opdoen.

Het IHP-programma lijkt op zijn voorganger. De regels voor de individuele onderzoekersbeurzen zijn in het nieuwe programma echter aangescherpt. Volgens de Brusselse topambtenaar Barry Mc Sweeney ging het er voorheen vaak te vrijblijvend aan toe. ,,Onderzoekers met reisplannen kregen van een instituut te horen: `komt u maar!’ En als ze daar een half jaar later op de stoep stonden, vroegen mensen van het instituut: `wie bent u eigenlijk?’.” Daarom let Brussel nu scherper op het commitment van het gastinstituut.

In het nieuwe IHP-programma is de helft van de pot voor individuele aanvragen bestemd voor beursaanvragen waar de rollen zijn omgekeerd. Niet de onderzoeker, maar het instituut dient een aanvraag in en neemt daarna alle verantwoordelijkheid voor selectie en begeleiding van één of meer jonge onderzoekers. Aanvragende groepen moeten in hun vak tot de absolute top behoren. Dat moet blijken uit publicaties,wetenschappelijke prijzen en uit hun internationale contacten. Om het geld zullen zulke groepen geen beursaanvraag indienen. ,,Maar wel draagt elke fellow bij aan de uitbreiding van hun netwerk”, stelt topambtenaar Mc Sweeney.

Ook bedrijven kunnen jonge onderzoekers in huis halen. Brussel heeft hier dit jaar 45 miljoen gulden voor beschikbaar. ,,De boodschap is dat research bij bedrijven géén tweederangsonderzoek is”, aldus Mc Sweeney. ,,De helft van alle jonge onderzoekers in Europa werkt in de industrie.”

Speciaal voor kleine innovatieve bedrijven wil Brussel de drempel laag houden om aan dit beurzenplan mee te doen. Deze bedrijven hoeven buitenlandse onderzoekers niet zelf een lab te bieden; ze mogen ze ook op de naburige universiteit stationeren. Die formule is volgens Mc Sweeney ideaal voor scienceparks zoals het Biosciencepark in Leiden.
Zwakke schakel

Voor netwerken van onderzoekers is dit jaar een half miljard gulden beschikbaar, goed voor tweehonderd initiatieven. In een netwerk moeten minstens vijf onderzoeksgroepen uit drie of meer landen samenwerken. Zestig procent van het geld moet bestemd zijn voor postdocs. En die moeten vrij toegang hebben tot de aangesloten collega-instituten.

Mc Sweeney waarschuwt voor te grote netwerken. Eén zwakke schakel kan een netwerk opbreken. Er worden afspraken niet gehaald, en de boel verwatert. ,,Stel u dus de vraag of alle beoogde deelnemers wel noodzakelijk zijn voor het netwerk”, aldus Mc Sweeney.

Behalve met onderzoeksbeurzen en netwerken stimuleert Brussel nog op een derde manier de `Europeanisering’ van het onderzoek. De komende jaar is vierhonderd miljoen gulden beschikbaar voor het gezamenlijk gebruik van grote onderzoeksfaciliteiten of -instituten. Hoofddoel van dit fonds is om met beurzen te zorgen dat dure topfaciliteiten ook zoveel mogelijk door onderzoeksteams uit andere landen gebruikt worden. Dit keer vallen hieronder niet alleen mega-faciliteiten als kernreactoren en de sterrenwacht op La Palma, maar ook onderzoeksschepen, windtunnels, databases en specialistische bibliotheken doen mee in het nieuwe IHP-programma. Ook grote biologische collecties zoals herbaria en musea moeten van Brussel meer bezoekers krijgen.

Volgende maand zijn de deadlines. Volgens Mc Sweeney wordt de concurrentie nog groter dan onder het vorige programma. Er dingen nu onderzoekers mee uit 31 landen, inclusief Israël en Cyprus. Bij de populairste delen van het IHP schat Mc Sweeney de succeskans op 15 procent. Zijn advies: ,,Wees heel kritisch met je plannen.”
Europese onderonsjes

Volgens dr.ir. M.J.B.M. Pourquie hebben Europese netwerkvergaderingen meer zin dan conferenties.

,,Vergaderingen van een Europees netwerk lijken op een werkbespreking bij ons op het lab”, vertelt dr.ir M.J.B.M. Pourquie van de sectie stromingsleer van de faculteit Ontwerp,Constructie en Productie. Op bijeenkomsten van het netwerk LES of Complex Flows doen onderzoekers hun onderzoeksplannen uit de doeken. Andere onderzoekers kunnen dan meedenken over de haalbaarheid van de plannen. Ook worden er resultaten besproken en wordt er software uitgewisseld.

,,Je kunt na een half jaar onderzoek ook naar een conferentie gaan, maar zo’n netwerk is veel informeler. Na een lezing op een conferentie kan je vaak maar twee vragen stellen; bij zo’n netwerkvergadering is veel meer discussie mogelijk. En iedereen weet waar hij het over heeft. Bij conferenties zitten er ook altijd verhalen bij die erg ver van je bed staan.”

Een netwerkvergadering duurt soms wel drie dagen. ,,Je maakt mensen een paar dagen mee en zo leer je ze een beetje kennen. Dan stap je later makkelijker bij ze binnen.”
Europa_beter_dan_VS

Los van de papierrompslomp werken Europese onderzoeksverbanden beter dan de individualistische Amerikaanse onderzoekers, vindt dr.ir. B.H.A.A. van de Brule.

In Europa bestaan sterkere onderzoeksverbanden dan in de Verenigde Staten, omdat de Europese Unie netwerken tussen onderzoekers uit verschillende landen financiert. In Amerika is ieder voor zich bezig. Europa is daarom in het voordeel, vindt dr.ir. B.H.A.A. van den Brule, hoogleraar reologie bij de sectie stromingsleer van de faculteit Ontwerp, Constructie en Productie. Brule is coördinator van het netwerk Dynamics of Polymeric Liquids.

,,In feite gaat iedereen in een EU-netwerk door met zijn eigen onderzoek, maar als je veel met elkaar praat krijg je ideeën voor nieuwe onderzoeksvelden.” Zo ontstaan ook gezamenlijke onderzoeksprojecten. ,,Zonder die kruisbestuiving fixeert een onderzoeksgroep zich steeds meer op zijn eigen werk en is steeds meer met details bezig. Door samen te werken houd je een beter gevoel voor het grote plaatje.”

Alle deelnemende groepen aan het netwerk krijgen van de EU een buitenlandse postdoc. ,,Het netwerk geeft mensen die beginnen in mijn vakgebied de gelegenheid om internationale contacten op te bouwen. Op bijeenkomsten geven niet de hoogleraren, maar de promovendi en postdocs uit het netwerk de lezingen.”

Is Van den Brule niet bang dat andere groepen met zijn onderzoeksresultaten weglopen? ,,Iemand bedenkt zich wel twee keer voor hij zoiets doet. Je maakt jezelf niet onmogelijk bij één partij, maar meteen bij meerdere. Niemand heeft er belang bij alleen te staan.”

Het papierwerk vindt Brule het grootste nadeel van de netwerken. ,,Jaarverslagen schrijven vind ik geen leuk werk. Het maken van de internetsite heb ik uitbesteed.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.