Campus

Energiebesparing in slakkengang

Volgens experts van onderzoeksinstituut OTB is energiebesparing bij renovatie de meest goedkope en grootschalige manier om de nationale CO2-uitstoot te beperken.

Toch zal het kabinet de zelfgestelde doelen om in 2020 de uitstoot van broeikasgassen met dertig procent te verminderen, absoluut niet halen.


OTB zoekt de doelgroep op. Iedereen die met bouw, renovatie, energiebesparing, energielabels, isolatie of installatie te maken heeft, komt deze week naar de Brabanthallen in Den Bosch. Het Delftse onderzoeksinstituut OTB staat er met een stand en organiseert donderdag een studiedag over energiebesparing bij renovatie, waarop de tussenresultaten van ondermeer het programma ‘Meer met Minder’ gepresenteerd wordt.

Een aantal experts vertelt hoe zij aankijken tegen het kabinetsvoornemen om voor 2012 vijfhonderdduizend woningen te isoleren, zoals in het programma ‘Schoon en Zuinig’ werd vastgelegd. Het programma ‘Meer met Minder’ is in het leven geroepen om de energiebesparing te realiseren.


“De doelstelling van het kabinet is gigantisch hoog”, vindt prof. Anke van Hal, praktijkhoogleraar sustainable housing transformation aan de faculteit Bouwkunde en hoogleraar sustainable building and development bij het Center for Sustainability van Business Universiteit Nyenrode. “Maar ze komt wel ergens vandaan; Engelse verzekeraars hebben berekend tegen welke kosten je aanloopt over twaalf tot twintig jaar als je nu niks doet. Dat is gigantisch! Dus als we nu niks doen snijden we onszelf in de vingers.”

“Het is een mooie doelstelling”, vindt Dick Tommel, voorzitter van de stichting Spaar het Klimaat, voormalig staatssecretaris van volkshuisvesting en van oorsprong scheikundige, “maar ze halen het van geen kant. Als ze de helft halen is het al prachtig.”


Tommel stond als voorzitter van Spaar het Klimaat (een initiatief uit 2005 van fabrikanten van isolatiemiddelen, kozijnen en glas, samen met energiebedrijf Nuon) aan de wieg van het programma ‘Meer met Minder’. De toeleveringsbedrijven verwonderden zich erover dat ze in heel Europa afzet hadden, behalve in Nederland. Ze gaven energieconsultant Ecofys in Utrecht de opdracht uit te zoeken hoe groot het besparingspotentieel was in Nederland. Een rapport met de bevindingen werd in 2006 aangeboden aan de toenmalige ministers Dekkers (Vrom) en Brinkhorst (EZ). Zij zegden toe binnen drie maanden met een actieplan te komen. “Dat heeft twee jaar geduurd. Uiteindelijk is daar de publiekscampagne ‘Meer met Minder’ uitgekomen”, vertelt Tommel. “Het is een campagne voor energiebesparing in de gebouwde omgeving geworden van de energiebedrijven samen met Bouwend Nederland en de ministeries.”


Ecofys stelde in opdracht van stichting Spaar het Klimaat het besparingspotentieel vast voor de bestaande woningbouw. Hun analyse laat zien dat hier veel te winnen is: 35 procent van het aardgasgebruik van woningen. De redenering is eenvoudig: de CO2-emissie in Nederland is in ongeveer gelijke delen verdeeld tussen industrie, verkeer en gebouwen. Iets meer dan de helft van CO2-uitstoot van gebouwen komt voor rekening van woningen en in woningen is ongeveer de helft van de emissie gerelateerd aan ruimteverwarming – in totaal 15 miljoen ton (in 2003) van in totaal 175 miljoen ton CO2 per jaar uit Nederland.


Campagne

Op basis van een overzicht van verschillende woningtypen in Nederland en geschikte isolatiemaatregelen met een terugverdientijd van vijftien jaar of minder, concludeert Ecofys dat het totale aardgasgebruik voor verwarming van woningen met 35 procent kan worden verminderd. De belangrijkste besparingen vallen volgens het rapport te behalen bij oude vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen van particulieren en in de huursector bij rijtjeswoningen van voor 1980.


De combinatie van een groot besparingspotentieel door isolatie, oplopende werkloosheid in de bouw en Keynesiaans investeren als remedie tegen de economische crisis, riep begin dit jaar bij verschillende instanties het idee op van een Green New Deal. Femke Halsema (GroenLinks) opperde het idee van groene overheidsinvesteringen in de Tweede kamer. Het Centraal Planbureau (CPB) werkte in het rapport ‘Effecten van de kredietcrisis op klimaat- en energiebeleid’ de effecten uit van eventuele overheidsinvesteringen op het beleidsprogramma ‘Schoon en Zuinig’. Het CPB stelde dat duurzame investeringen aan drie voorwaarden moesten voldoen: “Ze moeten op tijd effect hebben, tijdelijk zijn en doelgericht zijn.” Een van de weinige opties die daaraan voldoet, en die op zowel de economie als het klimaat gunstig uitwerkt, is het stimuleren van energiebesparing in de gebouwde omgeving, aldus het CPB. Tommel voegt daar aan toe dat nu er veel nieuwbouwprojecten van de baan zijn, bouwbedrijven naar mogelijkheden zoeken om hun mensen aan het werk te houden. Na een korte praktijkscholing, waar de meesten het nut wel van inzien, is er volgens Spaar het Klimaat een flinke hoeveelheid mankracht beschikbaar voor een isolatiecampagne.


Woningcorporaties zijn sinds begin dit jaar verplicht om hun woningen van energielabels te voorzien – graadmeters voor energieprestatie zoals die eerder voor elektrische apparatuur zijn ingevoerd. Die labelling heeft ertoe geleid dat corporaties meer energiebewust zijn geworden. Op de TU is de afgelopen jaren geregeld onderzoek gedaan naar de interesse van corporaties in energiebesparing. Die bleek steeds maar bij een klein gedeelte te bestaan. Maar een recente rondvraag, nadat het label verplicht was geworden, leverde een veel hogere respons. “Als je met de billen bloot moet, is het een heel ander verhaal dan dat niemand weet hoe goed of slecht jouw bestand is”, concludeert Van Hal.


Corporaties zijn goed voor 29 procent van het potentieel aan CO2-reductie door isolatie in bestaande woningen, dat is twee miljoen ton CO2 op jaarbasis.

Op de ‘Meer met Minder’-bijeenkomst zei Willem van Leeuwen, toen nog voorzitter van de branchevereniging van woningcorporaties Aedes, dat de corporaties per jaar honderdduizend woningen één stap in energielabel gaan verbeteren. Daarmee realiseren ze in dat bestand twintig procent energiebesparing. OTB en Aedes voeren sinds begin dit jaar het onderzoeksprogramma Woningkwaliteit 2020 waarin energiebesparing centraal staat. Het programma staat onder leiding van prof.dr.ir. Henk Visscher van OTB.


Het grootste probleem én het grootste besparingspotentieel (57 procent) zit volgens Ecofys echter bij de particuliere huizenbezitter. Praktisch gesproken is het moment van de koop het handigste moment om isolatiemaatregelen te treffen. “Maar mensen hebben dan altijd geld tekort omdat ze én een nieuwe badkamer én een nieuwe keuken willen”, weet Van Hal. Op Nyenrode heeft ze onderzoek laten doen naar de interesse van huiseigenaren voor energiebesparing. Daar kwam uit dat het een klein groepje idealisten zeer aanspreekt. Daartegenover is er ook een kleine groep die het energieverbruik niks interesseert. De grootste groep vindt het ‘best wel belangrijk’ mits de kosten niet te hoog worden. Tot slot is er een kleine maar groeiende groep, de cultural creatives, die voor kwaliteit en comfort gaan, ook als het extra kost. “Dat zijn de mensen die bijvoorbeeld in de supermarkt biologische producten kopen, maar er niet voor naar de speciaalzaak gaan”. Naar schatting vijftien procent van de Nederlandse bevolking valt in die groep. Dat is volgens Van Hal groot genoeg om marketingtechnisch interessant te zijn.


Verleiding

De grote vraag is dus hoe je die groep potentieel geïnteresseerden kunt verleiden om te investeren in energiebesparing. Tommel stelt voor om de overdrachtsbelasting bij de verkoop van een huis (nu zes procent) afhankelijk te maken van het energielabel, zodat een beter label een lagere afdracht betekent. Ook zou de rente van energie-investeringen aftrekbaar moeten worden van de inkomstenbelasting. En, stelt hij voor, er zou een fonds ter grootte van ongeveer één miljard euro (honderdduizend huizen per jaar à tienduizend euro) moeten komen om de rente op leningen voor energiebesparing mee te verlagen, wat de terugverdientijd verkort.

Anke van Hal zou graag zien dat energiebesparingsmaatregelen worden aangeboden als een offer you can’t refuse. “Dat je zeker weet dat je geen gedoe hebt, dat het werkt en binnen termijn wordt opgeleverd en dat het betaalbaar is.”

Het Ecofysrapport heeft nog andere fiscale suggesties, zoals een verlaging van het huurwaardeforfait voor energiezuinige woningen (of verhoging voor slechte woningen) en de verlaging van BTW op isolatiemaatregelen van 19 naar 6 procent.


Helaas is geen van deze maatregelen terug te vinden in het pakket crisismaatregelen van het kabinet. De 320 miljoen euro die het kabinet de komende twee jaar uittrekt voor isolatie van gebouwen, heeft Spaar het Klimaat verbijsterd. Niet alleen is het bedrag veel lager dan volgens Tommel nodig is, maar particuliere woningbezitters hebben er niets aan. Het bedrag is (grotendeels) gereserveerd voor de woningbouwcorporaties. Dat is vreemd. Want waarom de corporaties steunen die al vrij actief zijn in energiebesparing en die dat doen met eigen geld, en niet proberen om de particuliere eigenaren te stimuleren, waar immers waar het leeuwendeel van het besparingspotentieel zit?


Uit het Nationale Isolatieprogramma NIP, dat liep van 1978 tot 1987, is gebleken dat subsidies werken. In die periode is 1,8 miljard gulden (820 miljoen euro) aan subsidies uitgekeerd, en dat leverde een besparing op van 5,4 miljard gulden (2,45 miljard euro) en 1,45 miljard m3 aardgas oftewel 2,8 miljoen ton CO2 per jaar. Waarom dan niet de huiseigenaren aansporen?

De reden daarvoor heeft volgens Tommel weinig met energiebesparing te maken maar veel met een positief gebaar vanuit het ministerie van Vrom naar de corporaties die sinds de invoering van de Vogelaarheffing voor de aanpak van probleemwijken op gespannen voet leven met het ministerie. “Dit heeft niets te maken met isolatie met huizen”, weet de insider. 


Bovenstaand artikel is een verkorte bewerking van een Dossier energiebesparing uit De Ingenieur, augustus 2009. 


Protonenbestralers lijken bezig aan een opmars. Zo’n vijftien jaar geleden begonnen klinieken in de Verenigde Staten voor het eerst met protonbestraling. Nu zijn er wereldwijd zo’n vijfendertig instituten die dit doen of het de komende jaren willen doen. De therapie wordt onder meer toegepast in de VS, Frankrijk, Japan, Duitsland en Zwitserland.

Protonstralen kunnen met meer nauwkeurigheid worden gericht op tumoren dan röntgenstralen en zorgen daardoor voor minder schade aan het gezonde omringende weefsel (zie kader).

In het buitenland worden vooral patiënten met tumoren in weefsel dat extra kwetsbaar is voor straling, zoals rondom het oog en de hersenen, bestraald met protonen. Ook voor kinderen zouden protonen beter zijn. Zij hebben veel delende cellen die extra gevoelig zijn voor straling. Als gevolg van bestraling kunnen tientallen jaren later bij kinderen nieuwe tumoren ontstaan.

Nederland heeft nog geen protonkliniek. Maar als alles volgens planning verloopt, verrijst in 2012 naast het Reactor Instituut Delft de protonkliniek Holland Particle Therapy Centre. Een faciliteit die zo’n honderd miljoen euro zal kosten. ‘Het gebouw moet comfortabel van sfeer worden en van alle gemakken voorzien, om een optimale zorg te garanderen’, valt op de website van de kliniek te lezen.

De TU is penvoerder van dit project waar verder ook het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, het Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis en het Leids Universitair Medisch Centrum aan meedoen. Voor de TU is de kliniek interessant omdat nog veel onderzoek gedaan kan worden aan het optimaal samenstellen van protonenbundels. Bij het Reactor Instituut Delft zijn veel mensen met expertise op dat gebied.

Ook het universitair Medisch Centrum Groningen en een consortium bestaande uit het UMC Maastricht en de Uniklinik Aachen hebben plannen voor de bouw van protonklinieken.


Superieur

Het UMC Groningen wilde veertien jaar geleden al een protonkliniek.Toen ketste het plan af wegens de hoge kosten van de bouw van de faciliteit en vanwege het feit dat er nog flink wat verbeteringen mogelijk waren aan röntgenapparatuur. “Maar onderzoekers zijn het er nu wel over eens dat er met fotonen geen spectaculaire verbeteringen meer te behalen zijn”, zegt prof. dr. Hans Langendijk, hoofd van de afdeling radiotherapie in Groningen. “De belangstelling voor protonen is enkele jaren terug wereldwijd enorm toegenomen. De bundeleigenschappen van protonen zijn superieur.”

Prof.dr.ir. Ignatz de Schepper, stralingsonderzoeker bij het Reactor Instituut Delft, vindt ook dat de tijd van de protonen is aangebroken. “Als Nederland geen protonklinieken bouwt, dan verlaagt het zich tot een achterlijk land”, zegt hij met een knipoog.

De Schepper gaat dit jaar met emeritaat. In plaats van een afscheidsrede heeft hij een congres in petto over protonradiotherapie, ‘Een protonenkliniek in Nederland’, dat op 29 januari plaatsvindt in de aula. Waarom dit congres? “Tijdens mijn werk heb ik vooral fundamenteel onderzoek gedaan”, vertelt De Schepper. “Ik heb bijvoorbeeld onderzocht hoe watermoleculen door water bewegen. Fantastisch was dat. Maar de wereld is er niet door veranderd. Ik wilde dat tijdens mijn afscheid stralingsonderzoek centraal zou staan waar de maatschappij wel wat aan heeft.” Tijdens het congres vertoont hij ook films over kankerpatiënten. “Het was niet de bedoeling er tranentrekkers van te maken”, zegt De Schepper.

Schepper hecht veel belang aan de bouw van protonklinieken. Althans, zo lijkt het. Zelf spreekt hij tegen dat hij lobbyt voor een protonkliniek. “Nederland staat nu voor de keuze: moeten we geen, één, of meer klinieken bouwen voor protonenradiotherapie? Deze conferentie is bedoeld om daar een antwoord op te krijgen. En het moet er ook toe leiden dat patiëntenorganisaties meer bekend raken met protonradiotherapie en dat zij ervoor gaan lobbyen. Ze weten er nu nog nauwelijks wat vanaf.”

Els Borst, voorzitter van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties en oud-minister van volksgezondheid, gaat ook naar de conferentie. Borst wil best lobbyen, maar ze wil eerst bewijs zien dat protontherapie beter werkt dan röntgentherapie. “Ik heb de indruk dat protontherapie een aanwinst zou zijn”, zegt ze. “Maar niemand heeft ons bewijs getoond en dat terwijl er in het buitenland al tientallen duizenden patiënten met protonen zijn bestraald. Daaruit moet toch bewijs te halen zijn?” Maar een deel van het probleem kent Borst wel: “Die buitenlandse instituten hebben hun behandelingen niet goed gedocumenteerd.” De voormalige minister hoopt toch dat er tijdens de conferentie meer harde gegevens gepresenteerd worden. “Ik ben buitengewoon benieuwd.”


Gevoelig

Protontherapie is een gevoelig onderwerp. Sluitend bewijs dat protonen beter zijn dan fotonen, is ondanks alle jubelverhalen nog niet geleverd. Het is daardoor maar de vraag of zorgverzekeraars op willen draaien voor de hogere kosten die met protonbehandeling zijn gemoeid. Behandeling met protonen is volgens prof. Hans Langendijk van het UMC Groningen in sommige gevallen tweemaal duurder dan met röntgen – de kosten die je bespaart doordat je jaren later mogelijk minder neveneffecten hebt even niet meegerekend.

Over enkele maanden komt het college voor zorgverzekeringen (cvz) met de richtlijnen waaruit moet blijken welke behandelingen moeten worden opgenomen in het basispakket. Minister Klink van Volksgezondheid bepaalt dat uiteindelijk, maar de kans dat zijn besluit afwijkt van wat het cvz adviseert is klein. Het is dus de vraag hoe het cvz tegen het gebrek aan bewijs aankijkt. Haar visie bepaalt waarschijnlijk of protonklinieken winstgevend zullen zijn in Nederland.

De Schepper is bang dat het cvz te veel zal hameren op het gebrek aan bewijs. “Wereldwijd zijn zo’n veertigduizend mensen met protonen bestraald”, zegt hij. “Artsen schrijven dat patiënten minder last hebben van bijwerkingen zoals misselijkheid. Maar sluitend bewijs dat protontherapie beter is, kan pas geleverd worden nadat er tientallen jaren dubbelblinde gerandomiseerde trials met duizenden mensen zijn gedaan.”

Het toeval bepaalt in zulke onderzoeken met welke techniek een patiënt geholpen wordt. Jaren later kun je daardoor de bijwerkingen vergelijken tussen grote groepen vergelijkbare patiënten die op verschillende wijze zijn behandeld. Maar op zulk onderzoek kunnen we volgens De Schepper niet wachten. Bovendien is het niet ethisch, vindt hij. Want veel mensen worden tijdens die studies buitengesloten van protonradiotherapie, terwijl voor sommigen van hen die behandeling waarschijnlijk wel veel beter zou zijn.

Gerrie Ligtenberg van het cvz, die verantwoordelijk is voor het rapport en zal spreken tijdens het symposium, nuanceert het beeld dat De Schepper van het cvz schetst. Zij vindt dat niet in alle gevallen per se gewacht hoeft te worden op klinisch bewijs. Ze zegt dat er mogelijk een voorwaardelijke goedkeuring komt voor bepaalde behandelingen en dat drie tot vijf jaar later de resultaten geëvalueerd worden.

“Maar we zijn er nog niet uit”, zegt ze. “Er zijn beren op de weg. Je hebt kans dat de overheid zegt dat er wat uit het pakket moet als protontherapie vergoed wordt. Over een paar maanden komt het rapport. Het verschijnt tegelijkertijd met een rapport van de Gezondheidsraad.”

Welke kankerpatiënten komen mogelijk in aanmerking? “Er zijn tumoren waarvoor uitgerekend kan worden wat het effect is op het omringende weefsel na bestraling met protonen en fotonen”, zegt Ligtenberg. “Bijvoorbeeld voor longcarcinoom is de zogenaamde dosis-effectrelatie bekend. Protonen zijn voor deze vorm van kanker niet veel effectiever. Maar andere tumoren kunnen mogelijk wel beter met protonen aangepakt worden, zoals oogtumoren en bepaalde schedeltumoren.”

Kinderen met kanker zouden volgens haar ook snel voor protontherapie in aanmerking moeten komen. En voor vrouwen met borstkanker in de linkerborst, vlakbij het hart, is het misschien ook beter om protonen te gebruiken.

Langendijk schat dat tien tot twintig procent van de kankerpatiënten die nu met röntgen worden bestraald, duidelijk veel baat hebben bij

protontherapie. Dat valt volgens hem af te leiden uit dosis-effectrelaties voor gezonde weefsels. “Dat betekent dat we in Nederland jaarlijks vijf- tot negenduizend mensen zouden moeten behandelen in protonklinieken.”


Koolstofionen

Ook aanwezig tijdens is het symposium is Michel Huybrechts van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg in Brussel. Hij schreef in 2007 een rapport dat de Belgische overheid deed besluiten om de kosten van protonradiotherapie niet in het verzekeringspakket op te laten nemen. Hij torpedeerde daarmee de bouw van een protonkliniek in België.

Volgens hem komen in België jaarlijks maar zo’n vijfenvijftig gevallen voor waarbij protontherapie beter is dan röntgentherapie. Dat zijn met name patiënten met oogtumoren. Zij kunnen op kosten van de zorgverzekeraar behandeld worden in een Zwitsers instituut.

Volgens Huybrechts is het veel slimmer om enkele jaren te wachten, totdat een techniek met koolstofionen verder is geoptimaliseerd en dan een instituut te bouwen waar patiënten met die deeltjes worden bestraald. “Koolstofionen geven veel meer energie af dan protonen, waardoor de behandeling met deze deeltjes veel efficiënter is”, zegt hij. “In Japan zijn twee instellingen die het al zeer succesvol doen.” Het probleem met een protonkliniek is dat je hem niet kunt omzetten in een koolstofionenkliniek, al zeggen de fabrikanten van wel. Vervolgens zit je er dertig jaar aan vast.”

 “Tja”, zegt de Schepper, “in principe zijn er inderdaad betere resultaten te bereiken met zwaardere deeltjes zoals koolstofionen. In Heidelberg gebruikt men ook al koolstofionen. Maar hoeveel beter koolstofionen zijn, daar is nog discussie over. Er zijn wel meer landen die wat langer willen wachten totdat meer bekend is over de voordelen van koolstofionen. Maar volgens mij bieden protonen nu al genoeg voordelen om een protonenkliniek te bouwen.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.