Campus

Een zelfbewuste universiteit

Onder de titel ‘Een zelfbewuste universiteit’ sprak rector magnificus Wakker afgelopen vrijdag, bij de viering van de 154ste Dies Natalis van de universiteit, een rede uit.

Hierbij het tweede deel van de rede, waarin hij een aantal actuele beleidsthema’s in perspectief plaatst. Bijgaand enkele losse citaten uit zijn inleidende algemene beschouwingen.

,,De publikatie van de strategienota was goed voor de universiteit. De nota heeft de organisatie ‘opgeschud’, discussies geïnitieerd en veranderingsprocessen in gang gezet. Wat betreft het onderwijs en het onderzoek moet nu de inherente dynamiek van de universitaire organisatie het weer overnemen. Dat zijn langzame processen, maar ze zijn in gang gezet en zullen in de toekomst doorwerken.

Zoals U weet heeft het college van bestuur, op basis van de strategienota en de vele discussies die er naar aanleiding van deze nota zijn gevoerd, in november vorig jaar een reorganisatie van onderdelen van de universiteit, in het bijzonder van de ondersteunende diensten en processen, aangekondigd. Dat moest gebeuren. Onze analyse had immers aangetoond dat de uitgaven jaarlijks sneller stijgen dan de inkomsten en dat teveel van de middelen die de universiteit van de overheid ontvangt niet ten goede komt aan de primaire processen onderwijs en onderzoek, maar in allerlei vormen van onnodige overhead verdwijnt. De genoemde reorganisatie moet er voor zorgen dat de verstrekte middelen ook daadwerkelijk zullen kunnen worden besteed waarvoor zij zijn bedoeld.

Om deze reorganisatie te kunnen realiseren moest een aantal pijnlijke beslissingen worden genomen. Het is daarbij opmerkelijk te kunnen constateren dat velen binnen onze universiteit het erover eens zijn dat veranderingen noodzakelijk zijn. Men verschilt echter van mening over de vraag welke veranderingen moeten worden ingevoerd en op welke termijn. Het college van bestuur heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en een aantal vèrstrekkende besluiten genomen. Naar onze mening was een snelle besluitvorming noodzakelijk en zou elke vertraging leiden tot nog meer problemen in de toekomst en tot gevolg kunnen hebben dat de universiteit langzaam weg zou zakken in een moeras van grote financiële problemen.
Strategische keuzen

Ik zal vanmiddag niet verder op dit onderwerp ingaan, maar ik wil u nog iets vertellen over de plannen die zijn ontwikkeld voor de vernieuwing en verbetering van ons onderwijs en voor de verdere internationalisering van onze universiteit. Ik laat daarbij het onderzoek bewust buiten beschouwing. Het is u bekend dat het college van bestuur van mening is dat er op het gebied van het onderzoek strategische keuzen zullen moeten worden gemaakt. Daarom heeft het college in juli 1994 de Adviesraad Technologiebeleid TU Delft (ARTD) ingesteld. Het eindadvies van deze raad wordt binnenkort verwacht. Daarna zalhet college een besluit nemen over de toekomstige profilering van het onderzoek binnen onze universiteit.

Als we een toonaangevende technische universiteit willen zijn dan zullen we de uiterste zorg moeten besteden aan het niveau en de kwaliteit van ons onderwijs, en aan de methoden die we hanteren om kennis op onze studenten over te dragen. We moeten voortdurend kritisch de kwaliteit van ons onderwijs evalueren en moeten durven ingrijpen wanneer het onderwijsproces gebreken vertoont. Vele externe deskundigen, commissies en gezaghebbende instanties hebben in de afgelopen jaren ons onderwijs doorgelicht. Zij signaleerden dat het op bepaalde aspecten tekort schoot. Ook onze studenten zijn als kritische deelnemers aan het onderwijs altijd actief bij het signaleren van problemen en bij het aandragen van constructieve oplossingen daarvoor. Op grond van de in verschillende rapporten vastgelegde kritiek heeft het college van bestuur een aantal beleidsinitiatieven ontwikkeld.
Onderwijskwaliteit

In april 1994 heeft het college van dekanen, op verzoek van het college van bestuur, de Adviescommissie Interne Kwaliteitszorg voor het Onderwijs (AIKOW) ingesteld. In het eindadvies van die commissie, dat in mei 1995 verscheen, stelde de commissie een drietal maatregelen voor om de organisatie van het onderwijs te verbeteren. Ten eerste dient per faculteit (of opleiding) de functie van ‘opleidingsdirecteur’ te worden ingevoerd. Door een aantal taken en bevoegdheden op het gebied van de organisatie en de uitvoering van het onderwijs aan die opleidingsdirecteur toe te kennen worden de verantwoordelijkheden binnen de facultaire organisatie van het onderwijs strakker en duidelijker geregeld.

Ten tweede stelde de commissie voor om per faculteit een geformaliseerd ‘docentenoverleg’ in te voeren. Het doel hiervan is om te bevorderen dat er periodiek overlegd wordt over de inhoud, kwaliteit en programmering van het totale onderwijsprogramma, vooral waar het gaat om die aspecten die het niveau van de vakgroep overstijgen. Ten derde beval de commissie aan om regelingen te ontwikkelen waardoor het verzorgen van onderwijs voor het universitaire personeel aantrekkelijker wordt gemaakt. Met andere woorden: in het loopbaanbeleid dienen onderwijsfuncties meer waardering en gewicht te krijgen!

Het college van bestuur heeft deze aanbevelingen overgenomen en heeft vervolgens in september 1995 de Voortgangscommissie Interne Kwaliteitszorg voor het Onderwijs (VIKO) ingesteld, die als taak heeft om in overleg met elke faculteit afzonderlijk na te gaan op welke wijze de aanbevelingen van de AIKOW kunnen worden ingepast in de facultaire organisatie en in het facultaire systeem van kwaliteitszorg.
Curriculum

Maar de zorg voor ons onderwijs omvat meer. Bij de invoering van de vijfjarige cursusduur in september 1994 hebben we de minister van onderwijs toegezegd om maatregelen te treffen die ertoe zullen leiden dat ten minste 80 procent van de studenten die het propaedeutisch examen met goed gevolg hebben afgelegdvervolgens binnen vier jaar het ingenieursdiploma behalen, en dat de gemiddelde studieduur van de afgestudeerden tot 5,5 jaar wordt teruggebracht. Om deze toezegging te kunnen realiseren is en wordt bij de herstructurering van de curricula door de faculteiten veel aandacht geschonken aan de inhoud en de zwaarte van het curriculum en aan de programmering van de verschillende vakken.

Om de feitelijke situatie te kunnen toetsen aan het beleid van onze universiteit heeft het college van dekanen, op verzoek van het college van bestuur, in juni 1994 een eigen Taakgroep Toetsing van de Vijfjarige Curricula ingesteld. Deze taakgroep heeft inmiddels de programma’s van alle opleidingen kritisch geanalyseerd en heeft de faculteiten geadviseerd over de gewenste aanpassingen. De taakgroep zal de komende jaren het onderwijsproces bij de faculteiten nauwlettend blijven volgen.

Om de mening van de studenten over de kwaliteit van het geboden onderwijs op een systematische manier in kaart te kunnen brengen heeft het college van bestuur medio 1994 besloten het concept van cursusevaluatie in te voeren. Het is daarbij de bedoeling dat alle studenten periodiek een aantal gestandaardiseerde vragen over het onderwijs dat zij volgen beantwoorden, waardoor de docenten en de faculteiten inzicht krijgen in de waardering die de studenten voor het gegeven onderwijs hebben en in de problemen die zij ondervinden. Begin vorig jaar was het systeem van enquête en gegevensverwerking operationeel en op dit moment werken alle faculteiten met het ontwikkelde systeem. Het is inmiddels gebleken dat de resultaten van de enquête goed in de facultaire systemen voor kwaliteitszorg worden opgenomen en dat er passende acties worden genomen om de door de studenten gesignaleerde knelpunten en problemen in het aangeboden onderwijs te elimineren. Zo draagt dit systeem op een goede wijze bij tot het verder verbeteren van de kwaliteit van ons onderwijs.

Tot de zorg voor ons onderwijs reken ik ook het studieadvies dat we onze studenten in de propaedeuse geven. Dit studieadvies heeft niet alleen betrekking op het al of niet zinvol zijn van het voortzetten van de studie in de betreffende opleiding, maar verwijst studenten die een negatief advies krijgen ook naar een voor hen meer geschikte opleiding binnen of buiten onze universiteit. Een aantal faculteiten voert op dit gebied reeds een actief beleid door afspraken te maken met hogescholen in de regio. Bij deze omzwaai in de opleiding krijgen de studenten advies en begeleiding van de betreffende faculteit en van ons Studenten Adviesbureau Delft (STA*D).
Internationalisering

Wat betreft de internationale aspecten wil ik hier graag melden dat de TU Delft op instellingsniveau, maar ook op het niveau van individuele hoogleraren of afzonderlijke faculteiten, reeds vele jaren overeenkomsten voor samenwerking met een groot aantal buitenlandse universiteiten kent. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat de kwaliteit van onze partner-universiteiten nogal uiteen loopt. Als gevolg van het in de strategienota aangekondigde beleid heeft het college van bestuur in 1994 besloten dat de beschikbare middelen voortaan vooral zullen worden aangewend om de samenwerking met een aantal geselecteerde vooraanstaande buitenlandseuniversiteiten te stimuleren. Daarbij gaat het primair om de uitwisseling van docenten, onderzoekers en studenten.

Uiteraard blijft het daarbij mogelijk dat er op facultair niveau een samenwerking met goede groepen van andere universiteiten wordt ondersteund. Dit centrale beleid heeft vorig jaar geresulteerd in het starten van een aantal concrete samenwerkingsprojecten met de University of Texas at Austin, de École Polytechnique Fédérale de Lausanne en het Institut Teknologi Bandung, en het verder uitbouwen van de samenwerking met een aantal andere buitenlandse universiteiten. Voor 1996 staat het formaliseren van de samenwerking met de University of Michigan at Ann Arbor, het Massachusetts Institute of Technology en de University of Tokyo op het programma.

Om de positie van internationaal toonaangevende universiteit te verkrijgen en te behouden is het niet voldoende om dat als doelstelling te formuleren, maar moet onze universiteit ook als zodanig door de buitenlandse partners worden erkend. Daarom is voor ons, naast de landelijke beoordeling door de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), vooral een beoordeling door een internationale commissie, waarin buitenlandse experts van naam en faam zitten die onze prestaties meten op de schaal van buitenlandse top-universiteiten, van groot belang. Dat was dan ook de reden waarom het college van bestuur vorig jaar, bij wijze van experiment, de Amerikaanse Accreditation Board for Engineering and Technology (ABET) heeft gevraagd om te participeren in de VSNU-visitatie van het onderwijs en het onderzoek van de Faculteit der Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek.

Het college en de betreffende faculteit waren uiteraard zeer verheugd dat dit experiment succesvol is verlopen en dat ABET voor de Delftse opleiding in de luchtvaart- en ruimtevaarttechniek het predikaat ‘substantial equivalence’ ten opzichte van Amerikaanse opleidingen in dit vakgebied heeft afgegeven. Dat zegt iets over het niveau van het onderwijs en het helpt de faculteit bij het intensiveren van de contacten met Amerikaanse bedrijven, instellingen en universiteiten. Daar ABET een openbare lijst bijhoudt van buitenlandse universiteiten die een dergelijk predikaat hebben verkregen, zullen hierdoor de kansen van de alumni van deze faculteit op de Amerikaanse arbeidsmarkt aanzienlijk toenemen.

Internationalisering betekent ook het werven van meer buitenlandse studenten. Op dit moment studeren er bij onze universiteit circa 8 procent buitenlandse studenten en het is de bedoeling dat dit percentage binnen vier jaar zal verdubbelen. In een aantal gevallen zal het nodig zijn om, voordat de student naar Nederland overkomt, in het land van herkomst zijn capaciteiten te toetsen door het afnemen van een examen. Het werven van meer buitenlandse studenten vereist echter wel dat we de beschikbare huisvesting in Delft drastisch gaan uitbreiden en dat we delen van ons onderwijs in de Engelse taal gaan aanbieden.

Daarbij dringt zich de vraag op of we vanaf het eerste jaar onderwijs in de Engelse taal moeten gaan geven of dat we het Engelstalig onderwijs alleen voor de hogere studiejaren moeten gaan invoeren. Tevens rijst de vraag of er twee separate leertrajecten, één in de Nederlandse taal en één in de Engelse taal, moeten komen of dat ook de Nederlandse studenten het onderwijs in de Engelse taal moeten gaan volgen. Los van devraag wat de wetgeving op dit gebied toestaat, heeft een keuze uit deze alternatieven grote onderwijskundige en financiële gevolgen. Het college van bestuur studeert momenteel samen met vertegenwoordigers van de faculteiten en onderwijsdeskundigen op deze vraag.
Toekomst

Dames en heren, ik heb in mijn rede enige punten genoemd die voor de toekomst van onze universiteit van belang zijn. Het zou van een grote arrogantie getuigen indien ik zou suggereren precies te weten hoe de TU Delft zich moet heroriënteren op haar functioneren in de toekomst. Maar over één zaak kunnen we het allen eens zijn: onze universiteit heeft een grote toekomst! Wij zijn een goede technische universiteit en dat beeld moeten we ook durven uitstralen. We hebben de potentie om nog hoger te klimmen op de internationale ranglijst van toonaangevende technische universiteiten. Daarvoor zal het nodig zijn dat we ons blijven realiseren dat in onderwijs en onderzoek alleen kwaliteit telt, dat vele maatschappelijk modieuze zaken niet in het belang van de lange-termijnontwikkeling van onze universiteit zijn, dat we ons onderzoek moeten blijven richten op de werkelijk belangrijke zaken binnen onze vakgebieden en dat een universiteit pas bloeit bij zo min mogelijk bureaucratie en regelgeving.

Onze universiteit zal open moeten staan voor de behoeften van de samenleving, maar eigen keuzen moeten maken bij de vraag welke behoeften zij kan en wil bevredigen. Daarnaast zullen we voldoende aandacht moeten blijven besteden aan interessante onderwerpen binnen de technische wetenschappen waarvan het maatschappelijk nut en de relevantie niet op voorhand vaststaan. Wij moeten als zelfbewuste universiteit participeren in een voortdurend veranderende samenleving. Het zijn deze gedachten die de basis zullen blijven vormen voor mijn functioneren als rector magnificus.”
Over studeerbaarheid:

,,Door teveel nadruk te leggen op het begrip ‘studeerbaarheid’ bestaat het gevaar van infantilisering van het universitaire onderwijs.”
Over beeldvorming:

,,Ik beweer dat de TU Delft nu al veel beter is dan de buitenwereld vaak denkt. Ons probleem is echter dat wij nooit goed in beeldvorming zijn geweest.”
Over veranderingen:

,,Ik wil mij niet afzetten tegen veranderingen, noch tegen het streven om als universiteit bedrijfsmatiger en zakelijker te gaan opereren. De organisatie van een universiteit is echter te complex om in een aantal betrekkelijk eenvoudige management-concepten te worden gevangen.”

Over het universiteitsbestuur:

,,Het moet zich realiseren dat het op een aantal belangrijke zaken in het geheel geen invloed heeft.(…) Het enigszins terughoudend sturen lijkt misschien eenvoudig (…), maar vereist bestuurders die het academische denken alsgrondhouding hebben en die het vertrouwen genieten van de universitaire gemeenschap.”

Over het studeren:

,,Het beeld van een leverancier-klant relatie is onjuist. Voor het onderwijsproces moet veel meer aan een ‘meester-gezel’-model worden gedacht, waarbij docent en student samenwerken op basis van gelijkwaardigheid, maar niet van gelijkheid.”

Over het bedrijfsleven:

,,De universiteit heeft uiteraard een maatschappelijke rol (…), maar is er in beginsel niet voor om de directe noden van de maatschappij en het bedrijfsleven te lenigen. (…) Er moet aandacht blijven voor velden binnen de technische wetenschappen waarvan het maatschappelijk nut en de relevantie niet op voorhand vaststaan.”

Onder de titel ‘Een zelfbewuste universiteit’ sprak rector magnificus Wakker afgelopen vrijdag, bij de viering van de 154ste Dies Natalis van de universiteit, een rede uit. Hierbij het tweede deel van de rede, waarin hij een aantal actuele beleidsthema’s in perspectief plaatst. Bijgaand enkele losse citaten uit zijn inleidende algemene beschouwingen.

,,De publikatie van de strategienota was goed voor de universiteit. De nota heeft de organisatie ‘opgeschud’, discussies geïnitieerd en veranderingsprocessen in gang gezet. Wat betreft het onderwijs en het onderzoek moet nu de inherente dynamiek van de universitaire organisatie het weer overnemen. Dat zijn langzame processen, maar ze zijn in gang gezet en zullen in de toekomst doorwerken.

Zoals U weet heeft het college van bestuur, op basis van de strategienota en de vele discussies die er naar aanleiding van deze nota zijn gevoerd, in november vorig jaar een reorganisatie van onderdelen van de universiteit, in het bijzonder van de ondersteunende diensten en processen, aangekondigd. Dat moest gebeuren. Onze analyse had immers aangetoond dat de uitgaven jaarlijks sneller stijgen dan de inkomsten en dat teveel van de middelen die de universiteit van de overheid ontvangt niet ten goede komt aan de primaire processen onderwijs en onderzoek, maar in allerlei vormen van onnodige overhead verdwijnt. De genoemde reorganisatie moet er voor zorgen dat de verstrekte middelen ook daadwerkelijk zullen kunnen worden besteed waarvoor zij zijn bedoeld.

Om deze reorganisatie te kunnen realiseren moest een aantal pijnlijke beslissingen worden genomen. Het is daarbij opmerkelijk te kunnen constateren dat velen binnen onze universiteit het erover eens zijn dat veranderingen noodzakelijk zijn. Men verschilt echter van mening over de vraag welke veranderingen moeten worden ingevoerd en op welke termijn. Het college van bestuur heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en een aantal vèrstrekkende besluiten genomen. Naar onze mening was een snelle besluitvorming noodzakelijk en zou elke vertraging leiden tot nog meer problemen in de toekomst en tot gevolg kunnen hebben dat de universiteit langzaam weg zou zakken in een moeras van grote financiële problemen.
Strategische keuzen

Ik zal vanmiddag niet verder op dit onderwerp ingaan, maar ik wil u nog iets vertellen over de plannen die zijn ontwikkeld voor de vernieuwing en verbetering van ons onderwijs en voor de verdere internationalisering van onze universiteit. Ik laat daarbij het onderzoek bewust buiten beschouwing. Het is u bekend dat het college van bestuur van mening is dat er op het gebied van het onderzoek strategische keuzen zullen moeten worden gemaakt. Daarom heeft het college in juli 1994 de Adviesraad Technologiebeleid TU Delft (ARTD) ingesteld. Het eindadvies van deze raad wordt binnenkort verwacht. Daarna zalhet college een besluit nemen over de toekomstige profilering van het onderzoek binnen onze universiteit.

Als we een toonaangevende technische universiteit willen zijn dan zullen we de uiterste zorg moeten besteden aan het niveau en de kwaliteit van ons onderwijs, en aan de methoden die we hanteren om kennis op onze studenten over te dragen. We moeten voortdurend kritisch de kwaliteit van ons onderwijs evalueren en moeten durven ingrijpen wanneer het onderwijsproces gebreken vertoont. Vele externe deskundigen, commissies en gezaghebbende instanties hebben in de afgelopen jaren ons onderwijs doorgelicht. Zij signaleerden dat het op bepaalde aspecten tekort schoot. Ook onze studenten zijn als kritische deelnemers aan het onderwijs altijd actief bij het signaleren van problemen en bij het aandragen van constructieve oplossingen daarvoor. Op grond van de in verschillende rapporten vastgelegde kritiek heeft het college van bestuur een aantal beleidsinitiatieven ontwikkeld.
Onderwijskwaliteit

In april 1994 heeft het college van dekanen, op verzoek van het college van bestuur, de Adviescommissie Interne Kwaliteitszorg voor het Onderwijs (AIKOW) ingesteld. In het eindadvies van die commissie, dat in mei 1995 verscheen, stelde de commissie een drietal maatregelen voor om de organisatie van het onderwijs te verbeteren. Ten eerste dient per faculteit (of opleiding) de functie van ‘opleidingsdirecteur’ te worden ingevoerd. Door een aantal taken en bevoegdheden op het gebied van de organisatie en de uitvoering van het onderwijs aan die opleidingsdirecteur toe te kennen worden de verantwoordelijkheden binnen de facultaire organisatie van het onderwijs strakker en duidelijker geregeld.

Ten tweede stelde de commissie voor om per faculteit een geformaliseerd ‘docentenoverleg’ in te voeren. Het doel hiervan is om te bevorderen dat er periodiek overlegd wordt over de inhoud, kwaliteit en programmering van het totale onderwijsprogramma, vooral waar het gaat om die aspecten die het niveau van de vakgroep overstijgen. Ten derde beval de commissie aan om regelingen te ontwikkelen waardoor het verzorgen van onderwijs voor het universitaire personeel aantrekkelijker wordt gemaakt. Met andere woorden: in het loopbaanbeleid dienen onderwijsfuncties meer waardering en gewicht te krijgen!

Het college van bestuur heeft deze aanbevelingen overgenomen en heeft vervolgens in september 1995 de Voortgangscommissie Interne Kwaliteitszorg voor het Onderwijs (VIKO) ingesteld, die als taak heeft om in overleg met elke faculteit afzonderlijk na te gaan op welke wijze de aanbevelingen van de AIKOW kunnen worden ingepast in de facultaire organisatie en in het facultaire systeem van kwaliteitszorg.
Curriculum

Maar de zorg voor ons onderwijs omvat meer. Bij de invoering van de vijfjarige cursusduur in september 1994 hebben we de minister van onderwijs toegezegd om maatregelen te treffen die ertoe zullen leiden dat ten minste 80 procent van de studenten die het propaedeutisch examen met goed gevolg hebben afgelegdvervolgens binnen vier jaar het ingenieursdiploma behalen, en dat de gemiddelde studieduur van de afgestudeerden tot 5,5 jaar wordt teruggebracht. Om deze toezegging te kunnen realiseren is en wordt bij de herstructurering van de curricula door de faculteiten veel aandacht geschonken aan de inhoud en de zwaarte van het curriculum en aan de programmering van de verschillende vakken.

Om de feitelijke situatie te kunnen toetsen aan het beleid van onze universiteit heeft het college van dekanen, op verzoek van het college van bestuur, in juni 1994 een eigen Taakgroep Toetsing van de Vijfjarige Curricula ingesteld. Deze taakgroep heeft inmiddels de programma’s van alle opleidingen kritisch geanalyseerd en heeft de faculteiten geadviseerd over de gewenste aanpassingen. De taakgroep zal de komende jaren het onderwijsproces bij de faculteiten nauwlettend blijven volgen.

Om de mening van de studenten over de kwaliteit van het geboden onderwijs op een systematische manier in kaart te kunnen brengen heeft het college van bestuur medio 1994 besloten het concept van cursusevaluatie in te voeren. Het is daarbij de bedoeling dat alle studenten periodiek een aantal gestandaardiseerde vragen over het onderwijs dat zij volgen beantwoorden, waardoor de docenten en de faculteiten inzicht krijgen in de waardering die de studenten voor het gegeven onderwijs hebben en in de problemen die zij ondervinden. Begin vorig jaar was het systeem van enquête en gegevensverwerking operationeel en op dit moment werken alle faculteiten met het ontwikkelde systeem. Het is inmiddels gebleken dat de resultaten van de enquête goed in de facultaire systemen voor kwaliteitszorg worden opgenomen en dat er passende acties worden genomen om de door de studenten gesignaleerde knelpunten en problemen in het aangeboden onderwijs te elimineren. Zo draagt dit systeem op een goede wijze bij tot het verder verbeteren van de kwaliteit van ons onderwijs.

Tot de zorg voor ons onderwijs reken ik ook het studieadvies dat we onze studenten in de propaedeuse geven. Dit studieadvies heeft niet alleen betrekking op het al of niet zinvol zijn van het voortzetten van de studie in de betreffende opleiding, maar verwijst studenten die een negatief advies krijgen ook naar een voor hen meer geschikte opleiding binnen of buiten onze universiteit. Een aantal faculteiten voert op dit gebied reeds een actief beleid door afspraken te maken met hogescholen in de regio. Bij deze omzwaai in de opleiding krijgen de studenten advies en begeleiding van de betreffende faculteit en van ons Studenten Adviesbureau Delft (STA*D).
Internationalisering

Wat betreft de internationale aspecten wil ik hier graag melden dat de TU Delft op instellingsniveau, maar ook op het niveau van individuele hoogleraren of afzonderlijke faculteiten, reeds vele jaren overeenkomsten voor samenwerking met een groot aantal buitenlandse universiteiten kent. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat de kwaliteit van onze partner-universiteiten nogal uiteen loopt. Als gevolg van het in de strategienota aangekondigde beleid heeft het college van bestuur in 1994 besloten dat de beschikbare middelen voortaan vooral zullen worden aangewend om de samenwerking met een aantal geselecteerde vooraanstaande buitenlandseuniversiteiten te stimuleren. Daarbij gaat het primair om de uitwisseling van docenten, onderzoekers en studenten.

Uiteraard blijft het daarbij mogelijk dat er op facultair niveau een samenwerking met goede groepen van andere universiteiten wordt ondersteund. Dit centrale beleid heeft vorig jaar geresulteerd in het starten van een aantal concrete samenwerkingsprojecten met de University of Texas at Austin, de École Polytechnique Fédérale de Lausanne en het Institut Teknologi Bandung, en het verder uitbouwen van de samenwerking met een aantal andere buitenlandse universiteiten. Voor 1996 staat het formaliseren van de samenwerking met de University of Michigan at Ann Arbor, het Massachusetts Institute of Technology en de University of Tokyo op het programma.

Om de positie van internationaal toonaangevende universiteit te verkrijgen en te behouden is het niet voldoende om dat als doelstelling te formuleren, maar moet onze universiteit ook als zodanig door de buitenlandse partners worden erkend. Daarom is voor ons, naast de landelijke beoordeling door de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), vooral een beoordeling door een internationale commissie, waarin buitenlandse experts van naam en faam zitten die onze prestaties meten op de schaal van buitenlandse top-universiteiten, van groot belang. Dat was dan ook de reden waarom het college van bestuur vorig jaar, bij wijze van experiment, de Amerikaanse Accreditation Board for Engineering and Technology (ABET) heeft gevraagd om te participeren in de VSNU-visitatie van het onderwijs en het onderzoek van de Faculteit der Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek.

Het college en de betreffende faculteit waren uiteraard zeer verheugd dat dit experiment succesvol is verlopen en dat ABET voor de Delftse opleiding in de luchtvaart- en ruimtevaarttechniek het predikaat ‘substantial equivalence’ ten opzichte van Amerikaanse opleidingen in dit vakgebied heeft afgegeven. Dat zegt iets over het niveau van het onderwijs en het helpt de faculteit bij het intensiveren van de contacten met Amerikaanse bedrijven, instellingen en universiteiten. Daar ABET een openbare lijst bijhoudt van buitenlandse universiteiten die een dergelijk predikaat hebben verkregen, zullen hierdoor de kansen van de alumni van deze faculteit op de Amerikaanse arbeidsmarkt aanzienlijk toenemen.

Internationalisering betekent ook het werven van meer buitenlandse studenten. Op dit moment studeren er bij onze universiteit circa 8 procent buitenlandse studenten en het is de bedoeling dat dit percentage binnen vier jaar zal verdubbelen. In een aantal gevallen zal het nodig zijn om, voordat de student naar Nederland overkomt, in het land van herkomst zijn capaciteiten te toetsen door het afnemen van een examen. Het werven van meer buitenlandse studenten vereist echter wel dat we de beschikbare huisvesting in Delft drastisch gaan uitbreiden en dat we delen van ons onderwijs in de Engelse taal gaan aanbieden.

Daarbij dringt zich de vraag op of we vanaf het eerste jaar onderwijs in de Engelse taal moeten gaan geven of dat we het Engelstalig onderwijs alleen voor de hogere studiejaren moeten gaan invoeren. Tevens rijst de vraag of er twee separate leertrajecten, één in de Nederlandse taal en één in de Engelse taal, moeten komen of dat ook de Nederlandse studenten het onderwijs in de Engelse taal moeten gaan volgen. Los van devraag wat de wetgeving op dit gebied toestaat, heeft een keuze uit deze alternatieven grote onderwijskundige en financiële gevolgen. Het college van bestuur studeert momenteel samen met vertegenwoordigers van de faculteiten en onderwijsdeskundigen op deze vraag.
Toekomst

Dames en heren, ik heb in mijn rede enige punten genoemd die voor de toekomst van onze universiteit van belang zijn. Het zou van een grote arrogantie getuigen indien ik zou suggereren precies te weten hoe de TU Delft zich moet heroriënteren op haar functioneren in de toekomst. Maar over één zaak kunnen we het allen eens zijn: onze universiteit heeft een grote toekomst! Wij zijn een goede technische universiteit en dat beeld moeten we ook durven uitstralen. We hebben de potentie om nog hoger te klimmen op de internationale ranglijst van toonaangevende technische universiteiten. Daarvoor zal het nodig zijn dat we ons blijven realiseren dat in onderwijs en onderzoek alleen kwaliteit telt, dat vele maatschappelijk modieuze zaken niet in het belang van de lange-termijnontwikkeling van onze universiteit zijn, dat we ons onderzoek moeten blijven richten op de werkelijk belangrijke zaken binnen onze vakgebieden en dat een universiteit pas bloeit bij zo min mogelijk bureaucratie en regelgeving.

Onze universiteit zal open moeten staan voor de behoeften van de samenleving, maar eigen keuzen moeten maken bij de vraag welke behoeften zij kan en wil bevredigen. Daarnaast zullen we voldoende aandacht moeten blijven besteden aan interessante onderwerpen binnen de technische wetenschappen waarvan het maatschappelijk nut en de relevantie niet op voorhand vaststaan. Wij moeten als zelfbewuste universiteit participeren in een voortdurend veranderende samenleving. Het zijn deze gedachten die de basis zullen blijven vormen voor mijn functioneren als rector magnificus.”
Over studeerbaarheid:

,,Door teveel nadruk te leggen op het begrip ‘studeerbaarheid’ bestaat het gevaar van infantilisering van het universitaire onderwijs.”
Over beeldvorming:

,,Ik beweer dat de TU Delft nu al veel beter is dan de buitenwereld vaak denkt. Ons probleem is echter dat wij nooit goed in beeldvorming zijn geweest.”
Over veranderingen:

,,Ik wil mij niet afzetten tegen veranderingen, noch tegen het streven om als universiteit bedrijfsmatiger en zakelijker te gaan opereren. De organisatie van een universiteit is echter te complex om in een aantal betrekkelijk eenvoudige management-concepten te worden gevangen.”

Over het universiteitsbestuur:

,,Het moet zich realiseren dat het op een aantal belangrijke zaken in het geheel geen invloed heeft.(…) Het enigszins terughoudend sturen lijkt misschien eenvoudig (…), maar vereist bestuurders die het academische denken alsgrondhouding hebben en die het vertrouwen genieten van de universitaire gemeenschap.”

Over het studeren:

,,Het beeld van een leverancier-klant relatie is onjuist. Voor het onderwijsproces moet veel meer aan een ‘meester-gezel’-model worden gedacht, waarbij docent en student samenwerken op basis van gelijkwaardigheid, maar niet van gelijkheid.”

Over het bedrijfsleven:

,,De universiteit heeft uiteraard een maatschappelijke rol (…), maar is er in beginsel niet voor om de directe noden van de maatschappij en het bedrijfsleven te lenigen. (…) Er moet aandacht blijven voor velden binnen de technische wetenschappen waarvan het maatschappelijk nut en de relevantie niet op voorhand vaststaan.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.