Campus

Een vork op het strand

Ik heb een geloofwaardigheidsprobleem. Dat heeft te maken met het vastgoedplan. Voordat ik naar Delft kwam, werkte ik veertien jaar op de Landbouwuniversiteit Wageningen, in een prachtig gebouw in het centrum van de stad.

Een gebouw met granieten trappen en een prachtig licht trappenhuis met hoge gebrandschilderde ramen. Naar verluidt heeft dat Maurits Escher geïnspireerd tot zijn onmogelijke trappen waarvan je niet weet of je er rechtop of ondersteboven op moet lopen. Van die veertien jaar heb ik tien jaar geleefd met de boodschap dat wij op termijn zullen verhuizen, naar een nog te bouwen pand elders in de stad. De bouwlokatie varieerde, de partners waar wij bij moesten intrekken ook. Maar mijn vroegere collega%s zitten er nu nog steeds. Van al die programma’s van eisen, van al die ruzies om wie de grootste kamer en het mooiste uitzicht zou krijgen, resten alleen enorme stapels blauwdrukken en frustraties.

Toen kwam ik naar Delft, naar een prachtig gebouw aan de Mijnbouwstraat, met mooie hoge gebrandschilderde ramen in het trappenhuis. ‘Waarom Mijnbouw moet verhuizen’, stond er op een prikbord in de hal, een artikel uit Delta met een foto erbij van mijn glimlachende nieuwe collega’s. Mijnbouw zou naar het VLI-gebouw gaan. Déjà vu. Mij werd ook gevraagd wat ik ervan vond. Je komt net binnen, dus wilt loyaal zijn aan je bestuurderen. ,,Met dezelfde spirit als destijds het oude gebouw in 1912 is neergezet, gaan we nu ook naar een nieuw gebouw”, zei ik. Maar het VLI-verhaal ging niet door. Het volgende plan was een geheel nieuw Geocentrum, samen te bouwen met het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (NITG-TNO), dat naar Delft zou verhuizen, en met het ITC. Maar dat ging ook niet door, en de boodschap werd: we blijven in het oude gebouw. Heimelijk was ik daar altijd wel voor geweest, maar nu kon ik openlijk ronken over het belang van het historisch erfgoed van de TU, over het feit dat met een beetje verbouwing het gebouw geheel zou voldoen aan de eisen van de tijd. Dat was het moment waarop mijn geloofwaardigheid al een beetje begon te tanen. ‘Was die man niet eerst juist vóór een nieuw gebouw?’, zie je de mensen denken. Maar ja, je wilt je bestuurderen niet afvallen, dus ik blijf bij mijn tweede mening.

Ik had beter moeten weten. De faculteiten werden geclusterd, en dus ligt er weer een nieuw vastgoedplan op tafel. Wie zal mij nog geloven als ik zeg dat ik vóór ben of tegen? Er zit niets anders op dan te zeggen wat ik écht vind. Ik ben dol op ons oude gebouw, en neem de kleine gebreken op de koop toe. Ik loop in tien minuten naar onze partners bij Civiele Techniek, even lang als ik anders op de lift zou moeten wachten, en de verkeerswegen die door de TU-wijk lopen, vormen het enige obstakel om oud en nieuw als één campus te zien.

Als er dan toch gebouwd moet worden, bouw dan liever een goed onderkomen voor onze buitenlandse gasten. We willen toch internationaliseren? Ik schaam mij altijd diep als ik weer een gerenommeerde wetenschapper moet binnenleiden in zo%n kaal kamertje waar niet eens telefoon is. Mijn Russische gast van vorig jaar, eendame van in de vijftig, bood mij bij een bezoek aan haar stulpje een glaasje wodka aan en stukjes worst. Naast de worst lag een groezelige vork, met één tand omgekruld of iemand had geprobeerd daarmee zijn oor leeg te halen. ,,Wat is dat voor vork?”, vroeg ik. ,,Op het strand gevonden”, antwoordde zij. Daar had ze al die drie maanden mee gegeten.

Ik heb een geloofwaardigheidsprobleem. Dat heeft te maken met het vastgoedplan. Voordat ik naar Delft kwam, werkte ik veertien jaar op de Landbouwuniversiteit Wageningen, in een prachtig gebouw in het centrum van de stad. Een gebouw met granieten trappen en een prachtig licht trappenhuis met hoge gebrandschilderde ramen. Naar verluidt heeft dat Maurits Escher geïnspireerd tot zijn onmogelijke trappen waarvan je niet weet of je er rechtop of ondersteboven op moet lopen. Van die veertien jaar heb ik tien jaar geleefd met de boodschap dat wij op termijn zullen verhuizen, naar een nog te bouwen pand elders in de stad. De bouwlokatie varieerde, de partners waar wij bij moesten intrekken ook. Maar mijn vroegere collega%s zitten er nu nog steeds. Van al die programma’s van eisen, van al die ruzies om wie de grootste kamer en het mooiste uitzicht zou krijgen, resten alleen enorme stapels blauwdrukken en frustraties.

Toen kwam ik naar Delft, naar een prachtig gebouw aan de Mijnbouwstraat, met mooie hoge gebrandschilderde ramen in het trappenhuis. ‘Waarom Mijnbouw moet verhuizen’, stond er op een prikbord in de hal, een artikel uit Delta met een foto erbij van mijn glimlachende nieuwe collega’s. Mijnbouw zou naar het VLI-gebouw gaan. Déjà vu. Mij werd ook gevraagd wat ik ervan vond. Je komt net binnen, dus wilt loyaal zijn aan je bestuurderen. ,,Met dezelfde spirit als destijds het oude gebouw in 1912 is neergezet, gaan we nu ook naar een nieuw gebouw”, zei ik. Maar het VLI-verhaal ging niet door. Het volgende plan was een geheel nieuw Geocentrum, samen te bouwen met het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (NITG-TNO), dat naar Delft zou verhuizen, en met het ITC. Maar dat ging ook niet door, en de boodschap werd: we blijven in het oude gebouw. Heimelijk was ik daar altijd wel voor geweest, maar nu kon ik openlijk ronken over het belang van het historisch erfgoed van de TU, over het feit dat met een beetje verbouwing het gebouw geheel zou voldoen aan de eisen van de tijd. Dat was het moment waarop mijn geloofwaardigheid al een beetje begon te tanen. ‘Was die man niet eerst juist vóór een nieuw gebouw?’, zie je de mensen denken. Maar ja, je wilt je bestuurderen niet afvallen, dus ik blijf bij mijn tweede mening.

Ik had beter moeten weten. De faculteiten werden geclusterd, en dus ligt er weer een nieuw vastgoedplan op tafel. Wie zal mij nog geloven als ik zeg dat ik vóór ben of tegen? Er zit niets anders op dan te zeggen wat ik écht vind. Ik ben dol op ons oude gebouw, en neem de kleine gebreken op de koop toe. Ik loop in tien minuten naar onze partners bij Civiele Techniek, even lang als ik anders op de lift zou moeten wachten, en de verkeerswegen die door de TU-wijk lopen, vormen het enige obstakel om oud en nieuw als één campus te zien.

Als er dan toch gebouwd moet worden, bouw dan liever een goed onderkomen voor onze buitenlandse gasten. We willen toch internationaliseren? Ik schaam mij altijd diep als ik weer een gerenommeerde wetenschapper moet binnenleiden in zo%n kaal kamertje waar niet eens telefoon is. Mijn Russische gast van vorig jaar, eendame van in de vijftig, bood mij bij een bezoek aan haar stulpje een glaasje wodka aan en stukjes worst. Naast de worst lag een groezelige vork, met één tand omgekruld of iemand had geprobeerd daarmee zijn oor leeg te halen. ,,Wat is dat voor vork?”, vroeg ik. ,,Op het strand gevonden”, antwoordde zij. Daar had ze al die drie maanden mee gegeten.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.