Opinie

Een tuinhekje tegen wildplassers

Brandgevaar was in de middeleeuwen de belangrijkste reden om eisen te stellen aan gebouwen. Arie de Klerk bracht in kaart hoe het bouwtoezicht in Den Haag zich vervolgens ontwikkelde, bijvoorbeeld in de strijd met de wildplassers.

br />

In 1475 liet de Haagse Aechte Zepeloeck haar ‘pishuis’ schoonmaken en het vuil op het erf van de buren gooien. Dat mocht dus niet. Ze kreeg een boete van 12 schellingen. Ook andere milieu-overtreders kregen lik-op-stuk, want de middeleeuwers hadden dan niet zoveel op met hygiëne, er waren wel grenzen. Zo begonnen mensen ook hekjes voor hun huis te plaatsen om vuilstorters en wildplassers van de gevel weg te houden.

De belangrijkste reden om een formeel toezicht in te stellen op gebouwen was echter brandgevaar. Een enkele slechte haard kon in combinatie met een rieten dak een hele stad verwoesten. Merkwaardig genoeg had Den Haag geen voorschriften, constateert bouwkundige Arie de Klerk in ‘Bouwen aan de Hofstad’. De Haagse Harries van die tijd vonden dat voorschriften hun vrijheid inperkten. Bovendien kende Den Haag geen belasting op wijn en bier, zodat er geen geld was voor subsidies.


2 Inspecteurs van de bouwpolitie in 1909

‘Die Haghe’ kwam in de dertiende eeuw op de kaart te staan, toen de graven van Holland er een slot lieten bouwen, dat later zou uitgroeien tot het Binnenhofcomplex. Voor het overige bleef Den Haag echter lang een boerendorp. De rekenkamer van de graaf omvatte vanaf ongeveer 1450 een ‘controleur van de wercken ende reparatiën van den hove’. Tot die tijd was het vooral het werk aan wegen dat coördinatie vergde.

Zo groeide Den Haag tot het mooiste dorp van Europa (een Italiaanse reiziger) met de mooiste vrouwen van Vlaanderen (een Spanjaard). De eerste grote brand liet tot 1539 op zich wachten en tegen 1575 was het zo droevig gesteld dat ‘die van Delft’ voorstelden Den Haag maar helemaal plat te branden en af te schaffen.
Bureaucratie

De Klerk weet met name die beginperiode smakelijk op te dienen, omdat het summiere materiaal uitnodigt tot uitleggen en het invoegen van anekdotes als die van Aechte Zepeloeck. Den Haag is bovendien een interessant geval, omdat het als dorp met het formaat van een stad afweek van de rest van Nederland.

Naarmate de tijd (een daarmee het boek) vordert, slaat de verambtelijking steeds verder toe. Voor de historicus betekent dat een explosie in de hoeveelheid materiaal, maar voor de lezer is dat niet altijd even boeiend. Opvallend is dat De Klerk vrij snel door het tijdvak 1576-1795 heenvliegt, omvervolgens uitgebreid in te gaan op de periode nadien, als de Fransen de speciale status van de steden afschaffen en Den Haag op gelijke voet komt te staan met Amsterdam en Delft.

De Klerk doet keurig uit de doeken hoe de bureaucratie ontstaat en daaraan gelieerde uitvindingen, zoals het anti-inrijpaaltje, dat zware voertuigen uit hofjes moest weren, om het onderhoud van de straat te ontlasten. Ook de riooltoestanden zeuren door, maar zo boeiend als de middeleeuwse geschiedenis wordt het niet meer.

Arie de Klerk, Bouwen aan de Hofstad, Delftse Universitaire Pers, ISBN 90-407-1718-4, 59,50 gulden.

,

Brandgevaar was in de middeleeuwen de belangrijkste reden om eisen te stellen aan gebouwen. Arie de Klerk bracht in kaart hoe het bouwtoezicht in Den Haag zich vervolgens ontwikkelde, bijvoorbeeld in de strijd met de wildplassers.

In 1475 liet de Haagse Aechte Zepeloeck haar ‘pishuis’ schoonmaken en het vuil op het erf van de buren gooien. Dat mocht dus niet. Ze kreeg een boete van 12 schellingen. Ook andere milieu-overtreders kregen lik-op-stuk, want de middeleeuwers hadden dan niet zoveel op met hygiëne, er waren wel grenzen. Zo begonnen mensen ook hekjes voor hun huis te plaatsen om vuilstorters en wildplassers van de gevel weg te houden.

De belangrijkste reden om een formeel toezicht in te stellen op gebouwen was echter brandgevaar. Een enkele slechte haard kon in combinatie met een rieten dak een hele stad verwoesten. Merkwaardig genoeg had Den Haag geen voorschriften, constateert bouwkundige Arie de Klerk in ‘Bouwen aan de Hofstad’. De Haagse Harries van die tijd vonden dat voorschriften hun vrijheid inperkten. Bovendien kende Den Haag geen belasting op wijn en bier, zodat er geen geld was voor subsidies.


2 Inspecteurs van de bouwpolitie in 1909

‘Die Haghe’ kwam in de dertiende eeuw op de kaart te staan, toen de graven van Holland er een slot lieten bouwen, dat later zou uitgroeien tot het Binnenhofcomplex. Voor het overige bleef Den Haag echter lang een boerendorp. De rekenkamer van de graaf omvatte vanaf ongeveer 1450 een ‘controleur van de wercken ende reparatiën van den hove’. Tot die tijd was het vooral het werk aan wegen dat coördinatie vergde.

Zo groeide Den Haag tot het mooiste dorp van Europa (een Italiaanse reiziger) met de mooiste vrouwen van Vlaanderen (een Spanjaard). De eerste grote brand liet tot 1539 op zich wachten en tegen 1575 was het zo droevig gesteld dat ‘die van Delft’ voorstelden Den Haag maar helemaal plat te branden en af te schaffen.
Bureaucratie

De Klerk weet met name die beginperiode smakelijk op te dienen, omdat het summiere materiaal uitnodigt tot uitleggen en het invoegen van anekdotes als die van Aechte Zepeloeck. Den Haag is bovendien een interessant geval, omdat het als dorp met het formaat van een stad afweek van de rest van Nederland.

Naarmate de tijd (een daarmee het boek) vordert, slaat de verambtelijking steeds verder toe. Voor de historicus betekent dat een explosie in de hoeveelheid materiaal, maar voor de lezer is dat niet altijd even boeiend. Opvallend is dat De Klerk vrij snel door het tijdvak 1576-1795 heenvliegt, omvervolgens uitgebreid in te gaan op de periode nadien, als de Fransen de speciale status van de steden afschaffen en Den Haag op gelijke voet komt te staan met Amsterdam en Delft.

De Klerk doet keurig uit de doeken hoe de bureaucratie ontstaat en daaraan gelieerde uitvindingen, zoals het anti-inrijpaaltje, dat zware voertuigen uit hofjes moest weren, om het onderhoud van de straat te ontlasten. Ook de riooltoestanden zeuren door, maar zo boeiend als de middeleeuwse geschiedenis wordt het niet meer.

Arie de Klerk, Bouwen aan de Hofstad, Delftse Universitaire Pers, ISBN 90-407-1718-4, 59,50 gulden.

Brandgevaar was in de middeleeuwen de belangrijkste reden om eisen te stellen aan gebouwen. Arie de Klerk bracht in kaart hoe het bouwtoezicht in Den Haag zich vervolgens ontwikkelde, bijvoorbeeld in de strijd met de wildplassers.

In 1475 liet de Haagse Aechte Zepeloeck haar ‘pishuis’ schoonmaken en het vuil op het erf van de buren gooien. Dat mocht dus niet. Ze kreeg een boete van 12 schellingen. Ook andere milieu-overtreders kregen lik-op-stuk, want de middeleeuwers hadden dan niet zoveel op met hygiëne, er waren wel grenzen. Zo begonnen mensen ook hekjes voor hun huis te plaatsen om vuilstorters en wildplassers van de gevel weg te houden.

De belangrijkste reden om een formeel toezicht in te stellen op gebouwen was echter brandgevaar. Een enkele slechte haard kon in combinatie met een rieten dak een hele stad verwoesten. Merkwaardig genoeg had Den Haag geen voorschriften, constateert bouwkundige Arie de Klerk in ‘Bouwen aan de Hofstad’. De Haagse Harries van die tijd vonden dat voorschriften hun vrijheid inperkten. Bovendien kende Den Haag geen belasting op wijn en bier, zodat er geen geld was voor subsidies.


2 Inspecteurs van de bouwpolitie in 1909

‘Die Haghe’ kwam in de dertiende eeuw op de kaart te staan, toen de graven van Holland er een slot lieten bouwen, dat later zou uitgroeien tot het Binnenhofcomplex. Voor het overige bleef Den Haag echter lang een boerendorp. De rekenkamer van de graaf omvatte vanaf ongeveer 1450 een ‘controleur van de wercken ende reparatiën van den hove’. Tot die tijd was het vooral het werk aan wegen dat coördinatie vergde.

Zo groeide Den Haag tot het mooiste dorp van Europa (een Italiaanse reiziger) met de mooiste vrouwen van Vlaanderen (een Spanjaard). De eerste grote brand liet tot 1539 op zich wachten en tegen 1575 was het zo droevig gesteld dat ‘die van Delft’ voorstelden Den Haag maar helemaal plat te branden en af te schaffen.
Bureaucratie

De Klerk weet met name die beginperiode smakelijk op te dienen, omdat het summiere materiaal uitnodigt tot uitleggen en het invoegen van anekdotes als die van Aechte Zepeloeck. Den Haag is bovendien een interessant geval, omdat het als dorp met het formaat van een stad afweek van de rest van Nederland.

Naarmate de tijd (een daarmee het boek) vordert, slaat de verambtelijking steeds verder toe. Voor de historicus betekent dat een explosie in de hoeveelheid materiaal, maar voor de lezer is dat niet altijd even boeiend. Opvallend is dat De Klerk vrij snel door het tijdvak 1576-1795 heenvliegt, omvervolgens uitgebreid in te gaan op de periode nadien, als de Fransen de speciale status van de steden afschaffen en Den Haag op gelijke voet komt te staan met Amsterdam en Delft.

De Klerk doet keurig uit de doeken hoe de bureaucratie ontstaat en daaraan gelieerde uitvindingen, zoals het anti-inrijpaaltje, dat zware voertuigen uit hofjes moest weren, om het onderhoud van de straat te ontlasten. Ook de riooltoestanden zeuren door, maar zo boeiend als de middeleeuwse geschiedenis wordt het niet meer.

Arie de Klerk, Bouwen aan de Hofstad, Delftse Universitaire Pers, ISBN 90-407-1718-4, 59,50 gulden.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.