Campus

Een rebelse beweging

Een groep ‘rode’ corpsstudenten verzette zich in de jaren dertig tegen het conservatieve klimaat bij de afdeling bouwkunde van de Technische Hogeschool Delft. Tussen april en november wordt met een uitgebreid programma aandacht aan besteed aan deze Groep van Delft.

In de officiële annalen van de TU Delft komen zij nauwelijks voor. Ook in de Nederlandse architectuurgeschiedenis hebben ze geen naam gemaakt. Toch heeft de Groep van Delft grote invloed gehad op de ontwikkeling van de architectuur van de jaren vijftig. Dat concluderen Jan Molema, hoogleraar architectuurgeschiedenis en architect-onderzoeker Suzy Leemans. Drijvende krachten waren drie studenten die rond 1930 vorm en inhoud gaven aan de tweede ‘rode’ periode van het Delfts Studenten Corps: Jan Horatius Albarda, Henk Jan Brusse en Joost Boks. Zij gingen dwars in tegen de traditionalistische Delftse School.

Op 7 juni verschijnt het boek van Molema en Leemans ‘Moderniteit in een behoudende omgeving: Jan Albarda en de Groep van Delft’. In de aanloop daarvan wordt een reeks culturele en wetenschappelijke evenementen rond het thema georganiseerd. Jan Molema deed op 15 februari de aftrap met een voordracht in de bibliotheek van sociëteit Phoenix, de plek van waaruit de groep zelf veel van haar initiatieven ontplooide.

Officiële boycot
Het was een historische misser: in 1930 boycotte de afdeling bouwkunde van de TH de internationale leergang voor nieuwe architectuur, die door studenten was georganiseerd. De bouwkundige afdeling van het civiel en bouwkundig gezelschap Practische Studie haalde in december de top van de avantgarde-architectuur van dat moment naar Delft: Adolf Behne, Walter Gropius, Gerrit Rietveld, Willem van Tijen, Jan Duiker, Cor van Eesteren, Han van Loghem, Auguste Perret, André Lurçat en Le Corbusier. Zij hadden kort daarvoor in Brussel het derde congrès international d’architecture moderne (CIAM) gehouden en kwamen hun denkbeelden voor de Delftse bouwkundestudenten toelichten.

Albarda, Brusse en Boks hadden het evenement op touw gezet. Aanleiding was een excursie van de afdeling bouwkunde een half jaar eerder naar de Noordse kunst- en kunstnijverheidstentoonstelling in Stockholm. De hoogleraren en studenten kregen onder meer de beroemde bibliotheek van Asplund te zien. De expositie maakte diepe indruk. Maar daar bleef het bij. Albarda zei later: “Het was allemaal heel interessant, maar het leidde niet tot vragen noch tot antwoorden.”

De bedoeling van de internationale leergang was de Delftse bouwkundeopleiding te confronteren met de vernieuwingsbeweging in de architectuur die gaande was. Maar de enkele hoogleraar die zich vertoonde kwam er nadrukkelijk op persoonlijke titel, want de afdeling bouwkunde van de TH wilde er officieel niets mee te maken hebben.

Het overheersende klimaat was conservatief. De Delftse School, die heel wat invloed zou krijgen, propageerde een traditionalistische stijl. Centraal daarin stond de hoogleraar Marinus Granpré Molière die in 1924 aantrad. Granpré, bekeerd katholiek, greep terug op het denken van de middeleeuwer Thomas van Aquino. De architect zou in zijn scheppingen de goddelijke schepper zichtbaar moeten maken. Hij had een broertje dood aan het Nieuwe Bouwen, dat naar zijn mening spotte met het onderscheid tussen binnen- en buitenwereld. Beton noemde hij ‘versteende brei’.
Daarmee onderscheidde Delft zich van de Nederlandse avant-garde in de architectuur (de Amsterdamse School, De Stijl en Het Nieuwe Bouwen) die toen al gevestigde reputaties had. Berlage, De Bazel, Bijvoet, Duiker, Oud, Rietveld, Stam, Dudok en Van Eesteren hadden hun stempel al gedrukt.

Het ‘rode’ corps
De groep rond Jan Albarda liet een progressieve wind door het studentencorps en het gezelschap Practische Studie waaien. In 1928 uitte zich dat op spectaculaire wijze bij de viering van het zestiende lustrum van het corps. Op de Delftse Paardenmarkt organiseerden Albarda en zijn vrienden een avantgardistische toneelvoorstelling ‘Mensch en Machine’, waaraan progressieve kunstenaars als de cineast Joris Ivens, de schrijven Mannus Franken, de componist Leo Smit en de acteur Albert van Dalsum hun bijdragen leverden. Het stuk maakte grote indruk, onder meer vanwege het gigantische bewegende decor.

In 1933 daagde de Groep van Delft nog uitgesprokener de afdeling bouwkunde uit. ‘Wat wij willen’ was de titel van de rede die Henk Jan Brusse hield voor het Gezelschap Practische Studie. Brusse kwam uit een sociaaldemocratisch nest. Hij was een van de zonen van de Rotterdamse progressieve uitgever Wim Brusse. Zijn rede bevatte een manifest waarin werd opgeroepen nieuwe wegen in te slaan, weg van het traditionalisme dat aan de afdeling bouwkunde werd gedoceerd. Hij sprak ‘uit naam van de groep’, die op dat moment uit elf mensen bestond. Molema en Leemans duiden de groep daarom ook wel aan als de Groep van (D)elf(t).

Dat het verzet tegen de heersende opvattingen uit het corps kwam, komt nu misschien wat vreemd over. Toch was het niet de eerste ‘rode’ golf die door Phoenix spoelde. Ook rond 1900 hielden socialistische denkbeelden het Delftse corps stevig in de greep. Bekende sociaal-democraten hielden er toen lezingen, en de Delftse hoogleraar B. Peekelharing bracht de corpsstudenten de beginselen van het marxisme bij.

Een van die studenten was de uit Leeuwarden afkomstige Johan Willem Albarda, de vader van Jan Horatius. Vader Johan Willem was lid van de Sociaal-Democratische Arbeids Partij (SDAP) en werd onder meer wethouder voor die partij in Den Haag. In 1925 volgde hij Jelle Troelstra op als fractievoorzitter van de sociaal-democraten in de Tweede Kamer. Later werd hij minister van verkeer en waterstaat in de oorlogskabinetten in Londen. Het was dus niet zo vreemd dat zijn zoon overtuigd sociaal-democraat was. Maar ook diens voorliefde voor de architectuur kreeg hij in zijn jeugd mee. Hij wilde op zijn zevende al architect worden.

Molema heeft achterhaald hoe dat kwam. “In 1917 woonde de familie Albarda in Den Haag in de Van Aerssenstraat 68. Met behulp van een stratenboek uit die jaren heb ik achterhaald dat op nummer 64 de architecten Duiker en Bijvoet zaten te werken aan een prijsvraag voor de Rijksacademie in Den Haag. Je kunt je voorstellen hoe dat ging. Jan huppelt door de straat en zegt: meneer, wat doet u daar? Die zegt: jongen, kom even binnen kijken. En Jan denkt: dat vind ik leuk, dat wil ik ook. Duiker was ook sociaal-democraat. Hij zou met Bijvoet het sanatorium Zonnestraal bouwen. Hoe kwamen ze nou aan die opdracht? Dat had met Berlage te maken, die een goede vriend was van de Albarda’s. Die was geen partijgenoot, maar hij kreeg wel de opdracht voor het Gemeentemuseum in Den Haag, toen vader Albarda wethouder was. Het is dus niet verwonderlijk dat Jan al die mensen kende. Hij schreef naderhand dan ook: bij ons thuis kwamen tientallen bekende architecten.”

Moeizaam zoeken
Moleman en Leemans hebben veel onderzoek gedaan naar de samenstelling van de groep van (D)elf(t). Toch weten ze tot nu toe niet met zekerheid wie erbij waren. “Wel hebben we een vaag beeld van de architectuur die ze nastreefden.” Er is nu een voorlopige lijst met namen als A.P. Wesselman van Helmond, het echtpaar H. Kammer en J. Kammer-Kret, Joost Boks, F.H. Klokke, G. Treep, Friso Gouwetor, Jan Piets, Piet Donk en de latere BNA-voorzitter H. Lammers.

Niet alle gegadigden vestigden zich als zelfstandig architect. “Het probleem bij het zoeken naar deze mensen was, dat ze bijvoorbeeld bij gemeentes, provincies of ministeries waren gaan werken. Dan staat er ergens in een tijdschrift een gebouw van ‘de provincie Gelderland’. Ja, dan schiet je niet op. Uiteindelijk vind je na lang zoeken vijf, zes mensen die bij de provincie Gelderland hebben gewerkt.”

Het manifest van 1933 was het laatste optreden van de Groep van Delft dat de onderzoekers hebben gevonden, voordat de Tweede Wereldoorlog alles overhoop gooide. Henk Brusse sloot zich aan bij het verzet, en kwam op 29 november 1944 van uitputting om in het concentratiekamp Groß-Rosen. Anderen kwamen in het gijzelkamp in Sint Michielsgestel terecht. Het voordeel was dat ze er andere vooraanstaande politici, kunstenaars en leidende figuren leerden kennen, waarmee ze culturele activiteiten ontplooiden en debatten voerden. Maar na de ontberingen moesten ze de draad weer oppakken.
“We kunnen niet al die geschiedenissen behandelen, maar we proberen wel duidelijk te maken dat ze een rol hebben gespeeld. Je moet je dat realiseren als je ziet wat deze mensen na de oorlog moesten gaan doen en wat ze opnieuw meemaakten. Nogal wat architecten in Nederland zijn die dans ontsprongen. Die hebben een keurige middenweg kunnen vinden, en kwamen dus zonder veel schade door de oorlog heen, zelfs met als resultaat dat ze na de oorlog leuk bezig konden zijn. Terwijl de mensen van de Groep, de een na de ander, grote moeilijkheden bleven hebben.”

Joost Boks vestigde zich na de oorlog als architect in Rotterdam; hij ontwierp onder andere het Bouwcentrum aan de Coolsingel. Albarda emigreerde en werd architect en clavecimbelbouwer in Canada.
De verdienste van de Groep van Delft blijft, aldus de onderzoekers, dat zij de weg heeft geëffend voor de naoorlogse moderniteit in architectuur en stedenbouw met vertegenwoordigers als Van den Broek, Bakema, Van Eyck en Hertzberger.

De evenementen (lezingen, toneeluitvoeringen, tentoonstelling) rond de Groep van Delft vinden plaats tussen april tot november.
Voor het volledige programma www.bkvdl.nl/degroepvandelft-programma.htm

Toen het voormalige TU-hoofdgebouw werd verkocht, verdween hij. Maar hij komt binnenkort terug, op een heuveltje schuin voor TNW en de Aula. Het bijna drieënhalve meter grote beeld van Prometheus krijgt daar, gerestaureerd en schoongepoetst, een heel ander uitzicht dan toen hij in 1953 voor het eerst op de campus werd neergezet.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.