Onderwijs

‘De verzelfstandiging heeft IO gered’

Prof.dr Cees de Bont is nu ongeveer een jaar decaan van de zelfstandige faculteit Industrieel Ontwerpen (IO). Samenwerking met andere faculteiten en het bedrijfsleven zijn volgens hem dé ingrediënten voor het op peil houden van de internationale faam van zijn faculteit.

Wat was het voor jaar?

“Het was heel mooi om hier opnieuw te beginnen. Ik heb ooit eerder aan de TU gewerkt, als aio. Eind 1991 ben ik vertrokken. Toen ik terugkwam, was dat aan de ene kant een feest van herkenning. Tegelijkertijd zie je dat er veel nieuwe mensen zijn en dat er ook veel nieuwe thematiek is, binnen de faculteit en op de TU.”

Wat is er dan zo anders?

“Eén van de meest opvallende veranderingen binnen de faculteit IO vond ik de opkomst van experience, dus hoe mensen producten ervaren. Dat is een belangrijk thema geworden. Vormgeving en psychologie komen bij elkaar. Het ontwerpen van interfaces, van interactie tussen producten en mensen, is veel aan de orde. Dat was vijftien jaar geleden minder het geval.”

Hoe is de universiteit veranderd?

“Nieuw is de TU-first-gedachte, waarmee de universiteit een soort groepsgevoel wil creëren. Ik denk dat dat werkt. Wanneer faculteiten goed met elkaar samenwerken, kun je heel veel bereiken. Vroeger deed ieder zijn eigen ding. Natuurlijk zijn er nog steeds veel wetenschappers met een fascinatie voor een bepaald onderwerp, waar ze helemaal in op gaan. Voor hen is hun vakgebied het belangrijkste op de hele wereld. Het is maar goed ook dat ze dat denken, want daardoor kunnen ze heel diep gaan. Hen moet je misschien niet al te veel afleiden.”

De faculteit IO werkt nog niet zo veel samen met andere faculteiten.

“Wij doen nog nauwelijks mee in de Delft research centres, waar veel wordt samengewerkt. Dat moeten we veranderen. Dat doen we om te beginnen vooral met Bouwkunde. IO heeft zijn roots immers in de bouwkunde liggen en wij zien nu dat de producten die we ontwerpen ook een bepaalde plek moeten krijgen in een omgeving. Je kunt producten en omgevingen apart ontwerpen, je kunt dat ook tegelijk doen, dus producten in omgevingen. Je ziet nu dat veel producten naar de achtergrond verdwijnen. Beeld, licht en geluid worden geïntegreerd in de ruimte. We zouden ook gezamenlijke onderzoeksminors kunnen opzetten, net als post-graduate education of zelfs onderzoekscentra. We onderzoeken de mogelijkheden. En dat is nodig. IO en Bouwkunde zijn internationaal heel sterk. Nu ligt er de kans om samen de leiding te nemen. We hebben de potentie en de ambitie om ook samen internationale uitstraling te hebben.”

Wat is de internationale uitstraling van IO?

“Die is buitengewoon. Elke twee weken komt er wel een delegatie uit landen als Japan, Frankrijk, Zweden of India bij ons langs. Zij kijken naar ons, kopiëren soms zelfs delen van ons curriculum. Er zijn kopieën van onze opleiding op verschillende plekken in de wereld, in Hongarije bijvoorbeeld en in Scandinavië. Dat geeft aan dat je belangrijk bent. Toch mogen we niet achterover leunen. We moeten nu doorpakken en nieuwe dingen doen. Zoals samenwerken met Bouwkunde, maar ook meer aandacht besteden aan deelgebieden als ontwerpen voor de medische wereld.”

Toen u hier begon, wilde u meer gaan samenwerken met het bedrijfsleven.

“We zijn heftig bezig met het opzetten van een programma voor productontwikkeling, waarbij we om de tafel zitten met partijen als Philips en Unilever, maar ook veel kleinere bedrijven, ontwerpbureaus en bijvoorbeeld de hbo-raad. Samen bedenken we thema’s waaronder grote en kleine bedrijven kunnen samenwerken met kennisinstellingen om nieuwe kansen te creëren voor de Nederlandse economie. Die thema’s kunnen te maken hebben met culturele dynamiek, met veiligheid, met integratie. De buitenwereld is heel complex geworden, ook voor bedrijven. Hoe ga je die begrijpen en hoe ga je oplossingen bieden?”

Geef eens een voorbeeld?

“Neem integratie. Wat is het probleem bij integratie? Moeders spreken bijvoorbeeld onvoldoende de taal. Dan zou je je kunnen richten op producten die dat oplossen. Zoals vertaalapparatuur van het formaat van een palmtop. Je zou ook aan een tomtom-achtig apparaat kunnen denken, dat mensen de weg wijst naar voor hen belangrijke plekken in de stad. Via consortia van bedrijven en universiteiten of hogescholen kun je dus sociaal-maatschappelijke thema’s aanpakken. Dit voorjaar moeten de plannen concreet worden.”

Het allocatiemodel, waarmee de universiteit geld over de faculteiten verdeelt, wordt geëvalueerd. Momenteel is er voor een faculteit vooral veel geld te verdienen met wetenschappelijke publicaties. Moet dat veranderen?

“We moeten als technische universiteit niet alleen mooie publicaties hebben, maar ook dingen ma’ken. Ik heb er vertrouwen in dat de universiteit wat meer de kant van het ontwerpen op beweegt. We zijn gebaat bij een evenwicht tussen boekenkennis en ontwerp.”

U bent psycholoog. Is dat een voor- of nadeel op een technische universiteit?

“Juist als je anders bent, kun je iets toevoegen. Ik heb altijd een omgeving opgezocht waarin ik anders ben dan de goegemeente. Ik heb bij Philips gewerkt, dat sterk wordt gedomineerd door ingenieurs. Juist daar kun je veel toevoegen als psycholoog. Je brengt een ander perspectief in. Als je alleen maar ingenieurs hebt, worden er technisch zeer hoogwaardige spullen gemaakt. Hartstikke knap, maar er is geen consument die begrijpt waarom juist dat product gemaakt is.”

Wat is de meerwaarde van een zelfstandige faculteit IO?

“In de oude situatie was IO ingekapseld binnen een grotere omgeving, de faculteit OCP. Er lagen allerlei lagen over IO heen, waardoor de faculteit naar buiten toe minder doortastend kon opereren. IO kan zich nu beter ontplooien.”

Merken studenten daar iets van?

“Ik sluit niet uit dat als IO niet zelfstandig was geworden, het belang van de opleiding binnen Nederland en internationaal was gemarginaliseerd. Ik denk dat we gered zijn. Nu kan de human focus bij IO weer tot zijn recht komen, veel meer dan bij 3mE, waar techniek de dominante cultuur is.”

Spreekt u uw studenten wel eens?

“De leukste contacten zijn met studenten en promovendi. Hun enthousiasme, hun frisse jeugdigheid, dat vind ik heel boeiend. Mensen die wat langer in een organisatie zitten, verliezen soms hun bevlogenheid. Voor hen is wat ze doen gewoon werk.”

De studentenraad heeft al een aantal malen aangekaart dat er in de practicumruimten bij IO soms te weinig ruimte is voor TU-studenten.

“We hebben absoluut geen overcapaciteit. Wij zitten vrij snel tegen het plafond. Meestal gaat dat goed, maar als er iets verschoven wordt in het programma of iemand is ziek, dan kunnen zich vrij snel probleempjes voordoen. Als we geen beperkte middelen hadden, zouden we lekker ruim in ons jasje gaan zitten, maar dat is niet aan de orde. We moeten woekeren met de middelen die we hebben. Al zou ik het ook niet goed vinden als we heel veel plaatsen in rustige periodes onbenut zouden laten om maar geen problemen te krijgen in piekperiodes.”

Hoe zou u uzelf omschrijven?

“Ik hoop dat ik een bruggenbouwer ben. Het gaat niet om mij. De faculteit is er niet om de decaan te laten gloriëren, de decaan moet juist dienend zijn aan de faculteit. Ik hoop dat ik erin slaag de faculteit een duw te geven in de vaart der volkeren, dat ik op de achtergrond zorg dat de fundamenten om te groeien stevig staan.”

Wilt u in de toekomst terug naar het bedrijfsleven?

“Misschien als er een heel grote zak met geld voorbij komt. Maar ik voel me hier erg thuis, door de intellectuele uitdaging. En in een bedrijf kom je sneller terecht in een power game. Als er vanuit de top een plan komt, dan zeg je per definitie: dat is hartstikke goed. Hier zeg je: ik ga erover nadenken. Er is ruimte voor discussie. Bovendien kom ik hier wel eens mensen tegen die literatuur lezen, bij Philips niet. Ik mag graag een literair boek lezen. Ik loop ook best vaak hard. Als je dat niet doet, dan kun je op een gegeven moment ook geen nieuwe impulsen meer brengen. Je moet je af en toe opladen. Maar ik zou toch wel iets willen meenemen van Philips. We moeten meer laten zien dat we verstandig met ons geld omgaan door transparantie te bieden over wat we hier doen. Daarom wil ik een bundel maken van de tien wetenschappelijke artikelen waarmee we als IO veel punten hebben gescoord in 2005. Iedereen mag weten wie die stukken schrijft, waar ze zijn verschenen en waar ze over gaan.”
WIE IS CEES DE BONT?

Voordat Cees de Bont (41) decaan en hoogleraar werd bij de faculteit Industrieel Ontwerpen, was hij hoofd marktonderzoek en strategie van Philips Domestic Appliances and Personal Care. Hij studeerde daarvoor psychologie aan de Universiteit van Tilburg en was vervolgens aio bij de faculteit waar hij nu de baas is. In 1992 promoveerde hij aan de TU met het proefschrift ‘Consumer evaluations of early product-concepts’. Na zijn promotie is De Bont IO naar eigen zeggen altijd blijven volgen. “Ik ben altijd met mijn vakgebied bezig geweest. Daarom dat ik nu ook meedenk over wat ons vakgebied is en over welke kant we op zouden moeten. Een decaan moet ook inhoudelijk mee kunnen praten, kunnen prikkelen, de vinger op de zere plek kunnen leggen.”

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Wat was het voor jaar?

“Het was heel mooi om hier opnieuw te beginnen. Ik heb ooit eerder aan de TU gewerkt, als aio. Eind 1991 ben ik vertrokken. Toen ik terugkwam, was dat aan de ene kant een feest van herkenning. Tegelijkertijd zie je dat er veel nieuwe mensen zijn en dat er ook veel nieuwe thematiek is, binnen de faculteit en op de TU.”

Wat is er dan zo anders?

“Eén van de meest opvallende veranderingen binnen de faculteit IO vond ik de opkomst van experience, dus hoe mensen producten ervaren. Dat is een belangrijk thema geworden. Vormgeving en psychologie komen bij elkaar. Het ontwerpen van interfaces, van interactie tussen producten en mensen, is veel aan de orde. Dat was vijftien jaar geleden minder het geval.”

Hoe is de universiteit veranderd?

“Nieuw is de TU-first-gedachte, waarmee de universiteit een soort groepsgevoel wil creëren. Ik denk dat dat werkt. Wanneer faculteiten goed met elkaar samenwerken, kun je heel veel bereiken. Vroeger deed ieder zijn eigen ding. Natuurlijk zijn er nog steeds veel wetenschappers met een fascinatie voor een bepaald onderwerp, waar ze helemaal in op gaan. Voor hen is hun vakgebied het belangrijkste op de hele wereld. Het is maar goed ook dat ze dat denken, want daardoor kunnen ze heel diep gaan. Hen moet je misschien niet al te veel afleiden.”

De faculteit IO werkt nog niet zo veel samen met andere faculteiten.

“Wij doen nog nauwelijks mee in de Delft research centres, waar veel wordt samengewerkt. Dat moeten we veranderen. Dat doen we om te beginnen vooral met Bouwkunde. IO heeft zijn roots immers in de bouwkunde liggen en wij zien nu dat de producten die we ontwerpen ook een bepaalde plek moeten krijgen in een omgeving. Je kunt producten en omgevingen apart ontwerpen, je kunt dat ook tegelijk doen, dus producten in omgevingen. Je ziet nu dat veel producten naar de achtergrond verdwijnen. Beeld, licht en geluid worden geïntegreerd in de ruimte. We zouden ook gezamenlijke onderzoeksminors kunnen opzetten, net als post-graduate education of zelfs onderzoekscentra. We onderzoeken de mogelijkheden. En dat is nodig. IO en Bouwkunde zijn internationaal heel sterk. Nu ligt er de kans om samen de leiding te nemen. We hebben de potentie en de ambitie om ook samen internationale uitstraling te hebben.”

Wat is de internationale uitstraling van IO?

“Die is buitengewoon. Elke twee weken komt er wel een delegatie uit landen als Japan, Frankrijk, Zweden of India bij ons langs. Zij kijken naar ons, kopiëren soms zelfs delen van ons curriculum. Er zijn kopieën van onze opleiding op verschillende plekken in de wereld, in Hongarije bijvoorbeeld en in Scandinavië. Dat geeft aan dat je belangrijk bent. Toch mogen we niet achterover leunen. We moeten nu doorpakken en nieuwe dingen doen. Zoals samenwerken met Bouwkunde, maar ook meer aandacht besteden aan deelgebieden als ontwerpen voor de medische wereld.”

Toen u hier begon, wilde u meer gaan samenwerken met het bedrijfsleven.

“We zijn heftig bezig met het opzetten van een programma voor productontwikkeling, waarbij we om de tafel zitten met partijen als Philips en Unilever, maar ook veel kleinere bedrijven, ontwerpbureaus en bijvoorbeeld de hbo-raad. Samen bedenken we thema’s waaronder grote en kleine bedrijven kunnen samenwerken met kennisinstellingen om nieuwe kansen te creëren voor de Nederlandse economie. Die thema’s kunnen te maken hebben met culturele dynamiek, met veiligheid, met integratie. De buitenwereld is heel complex geworden, ook voor bedrijven. Hoe ga je die begrijpen en hoe ga je oplossingen bieden?”

Geef eens een voorbeeld?

“Neem integratie. Wat is het probleem bij integratie? Moeders spreken bijvoorbeeld onvoldoende de taal. Dan zou je je kunnen richten op producten die dat oplossen. Zoals vertaalapparatuur van het formaat van een palmtop. Je zou ook aan een tomtom-achtig apparaat kunnen denken, dat mensen de weg wijst naar voor hen belangrijke plekken in de stad. Via consortia van bedrijven en universiteiten of hogescholen kun je dus sociaal-maatschappelijke thema’s aanpakken. Dit voorjaar moeten de plannen concreet worden.”

Het allocatiemodel, waarmee de universiteit geld over de faculteiten verdeelt, wordt geëvalueerd. Momenteel is er voor een faculteit vooral veel geld te verdienen met wetenschappelijke publicaties. Moet dat veranderen?

“We moeten als technische universiteit niet alleen mooie publicaties hebben, maar ook dingen ma’ken. Ik heb er vertrouwen in dat de universiteit wat meer de kant van het ontwerpen op beweegt. We zijn gebaat bij een evenwicht tussen boekenkennis en ontwerp.”

U bent psycholoog. Is dat een voor- of nadeel op een technische universiteit?

“Juist als je anders bent, kun je iets toevoegen. Ik heb altijd een omgeving opgezocht waarin ik anders ben dan de goegemeente. Ik heb bij Philips gewerkt, dat sterk wordt gedomineerd door ingenieurs. Juist daar kun je veel toevoegen als psycholoog. Je brengt een ander perspectief in. Als je alleen maar ingenieurs hebt, worden er technisch zeer hoogwaardige spullen gemaakt. Hartstikke knap, maar er is geen consument die begrijpt waarom juist dat product gemaakt is.”

Wat is de meerwaarde van een zelfstandige faculteit IO?

“In de oude situatie was IO ingekapseld binnen een grotere omgeving, de faculteit OCP. Er lagen allerlei lagen over IO heen, waardoor de faculteit naar buiten toe minder doortastend kon opereren. IO kan zich nu beter ontplooien.”

Merken studenten daar iets van?

“Ik sluit niet uit dat als IO niet zelfstandig was geworden, het belang van de opleiding binnen Nederland en internationaal was gemarginaliseerd. Ik denk dat we gered zijn. Nu kan de human focus bij IO weer tot zijn recht komen, veel meer dan bij 3mE, waar techniek de dominante cultuur is.”

Spreekt u uw studenten wel eens?

“De leukste contacten zijn met studenten en promovendi. Hun enthousiasme, hun frisse jeugdigheid, dat vind ik heel boeiend. Mensen die wat langer in een organisatie zitten, verliezen soms hun bevlogenheid. Voor hen is wat ze doen gewoon werk.”

De studentenraad heeft al een aantal malen aangekaart dat er in de practicumruimten bij IO soms te weinig ruimte is voor TU-studenten.

“We hebben absoluut geen overcapaciteit. Wij zitten vrij snel tegen het plafond. Meestal gaat dat goed, maar als er iets verschoven wordt in het programma of iemand is ziek, dan kunnen zich vrij snel probleempjes voordoen. Als we geen beperkte middelen hadden, zouden we lekker ruim in ons jasje gaan zitten, maar dat is niet aan de orde. We moeten woekeren met de middelen die we hebben. Al zou ik het ook niet goed vinden als we heel veel plaatsen in rustige periodes onbenut zouden laten om maar geen problemen te krijgen in piekperiodes.”

Hoe zou u uzelf omschrijven?

“Ik hoop dat ik een bruggenbouwer ben. Het gaat niet om mij. De faculteit is er niet om de decaan te laten gloriëren, de decaan moet juist dienend zijn aan de faculteit. Ik hoop dat ik erin slaag de faculteit een duw te geven in de vaart der volkeren, dat ik op de achtergrond zorg dat de fundamenten om te groeien stevig staan.”

Wilt u in de toekomst terug naar het bedrijfsleven?

“Misschien als er een heel grote zak met geld voorbij komt. Maar ik voel me hier erg thuis, door de intellectuele uitdaging. En in een bedrijf kom je sneller terecht in een power game. Als er vanuit de top een plan komt, dan zeg je per definitie: dat is hartstikke goed. Hier zeg je: ik ga erover nadenken. Er is ruimte voor discussie. Bovendien kom ik hier wel eens mensen tegen die literatuur lezen, bij Philips niet. Ik mag graag een literair boek lezen. Ik loop ook best vaak hard. Als je dat niet doet, dan kun je op een gegeven moment ook geen nieuwe impulsen meer brengen. Je moet je af en toe opladen. Maar ik zou toch wel iets willen meenemen van Philips. We moeten meer laten zien dat we verstandig met ons geld omgaan door transparantie te bieden over wat we hier doen. Daarom wil ik een bundel maken van de tien wetenschappelijke artikelen waarmee we als IO veel punten hebben gescoord in 2005. Iedereen mag weten wie die stukken schrijft, waar ze zijn verschenen en waar ze over gaan.”
WIE IS CEES DE BONT?

Voordat Cees de Bont (41) decaan en hoogleraar werd bij de faculteit Industrieel Ontwerpen, was hij hoofd marktonderzoek en strategie van Philips Domestic Appliances and Personal Care. Hij studeerde daarvoor psychologie aan de Universiteit van Tilburg en was vervolgens aio bij de faculteit waar hij nu de baas is. In 1992 promoveerde hij aan de TU met het proefschrift ‘Consumer evaluations of early product-concepts’. Na zijn promotie is De Bont IO naar eigen zeggen altijd blijven volgen. “Ik ben altijd met mijn vakgebied bezig geweest. Daarom dat ik nu ook meedenk over wat ons vakgebied is en over welke kant we op zouden moeten. Een decaan moet ook inhoudelijk mee kunnen praten, kunnen prikkelen, de vinger op de zere plek kunnen leggen.”

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.